Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 10 : 26—31.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 10 : 26—31.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 26 en 27. „ W a n t zoo wij w i l l e n s z o n d i g e n, n a d a t wij de k e n n i s d e r w a a r h e i d o n t v a n g e n hebb e n , zoo b l i j f t er g e e n s l a c h t o f f e r m e e r o v e r voor de z o n d e n ; m a a r e e n e s c h r i k k e l i j k e v e r w a c h t i ng des o o r d e e l s , en h i t t e d e s v u u r s , d a t de t e g e n s t a n - d e r s z a l v e r s l i n d e n ."
Ernstige woorden zijn het, deze woorden van den Apostel.
Laat ons allereerst de vraag stellen: wat beteekent hier „zond i g e n " ? De Apostel gebruikt het woord „ w a n t " en verbindt dus Vers 26 met het voorgaande. Het zondigen, dat hier bedoeld wordt, bestaat derhalve daarin, dat men de onderlinge bijeenkomst nalaat: de liefde heeft opgehouden, men gevoelt zich bestraft, gaat ergens anders heen, hetzij naar kerkelijke hetzij naar wereldsche bijeenkomsten, waar men kan krijgen, wat men begeert. Dat is dus zondigen: de gemeenschap der heiligen prijsgeven of verlaten. - De Apostel Johannes schrijft: „Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet", d. w. z. die verlaat de leer niet (1 Joh. 3 : 9).
„ W i l l e n s zondigen" is: vrijwillig zondigen. Men is niet gedwongen om het te doen. Het geschiedt of omdat men zich ergert aan de leer, of omdat men er door bestraft wordt, öf omdat men er overzat van is, — öf men geeft ze prijs, om iets in de wereld te verkrijgen: de man eene vrouw, de vrouw eenen man, enz. Dat is willens zondigen.
De Apostel schrijft zóó, omdat de liefde van Christus hem daartoe dringt. Hij schrijft niet: „zoo g i j . . . " , maar: „zoo w i j willens zondigen". Hij houdt hun het Woord des levens voor. Hij zegt niet: „zoo gij willens gezondigd h e b t " , maar: „zoo wij willens z o n d i g e n " . Hij waarschuwt degenen, aan wie hij schrijft, en dat zij het gedaan h e b b e n , vergeeft hij hun, maar hij waarschuwt hen voor het willens zondigen, „ n a d at w i j de k e n n i s der w a a r h e i d o n t v a n g e n h e b b e n ".
Wanneer ik eenmaal geleerd heb, wat waarheid en wat leugen is, en bekend heb: „dit is waarheid! en dat is leugen!", wanneer ik dus onderscheid weet te maken tusschen leugen en waarheid, dan heb ik immers kennis der waarheid ontvangen. Men leert, dat God het hoogste en eenige Goed is, en doordien men Hem en Zijn Woord blijmoedig belijdt, toont men immers, dat men kennis der waarheid heeft.
Als wij nu willens zondigen, „zoo b l i j f t er geen s l a c h t - o f f e r m e e r o v e r v o o r de z o n d e n " , dan hebben wij geen ander slachtoffer meer. Waar de waarheid van Christus is, daar is het rechte slachtoffer, — en waar de antichrist is, daar is geen slachtoffer. Er is slechts een enkel slachtoffer, dat is Christus. Maar waar is Christus? In de Gemeente, waar Hij gepredikt wordt, waar Zijn Woord, Zijne waarheid is, daar is Hij. Wanneer wij nu Zijne waarheid verlaten, Zijn Woordj Zjjne offerande prijsgeven, dan hebben wij geen ander slachtoffer meer. Er is dus buiten dat slachtoffer geen ander slachtoffer voor de zonde, geene vergeving voor God te vinden. God vergeeft zonde en ongerechtigheid den ganschen dag, den gansehen nacht. Dat doet Hij aan de deur van den tabernakel.
Geene andere slachtoffers gelden dan die, welke tot de tent der samenkomst worden gebracht. Het offeren op eene andere plaats mishaagde God en was enkel een moorden en slachten.
Aan de deur van den tabernakel geldt het alleen. Wij hebben geen ander slachtoffer voor de zonde meer, als wij deze ons verordende plaats verlaten, veeleer is er dan „ e e n e s c h r i k k e l i j k e v e r w a c h t i n g des o o r d e e l s , en h i t t e des v u u r s , dat de t e g e n s t a n d e r s zal v e r s l i n d e n ".
Wat is dat voor „ o o r d e e l " , waarvan hier sprake is? Dat is allereerst een meer en meer afwijken van de erkende waarheid, dus dat men de genade verliest, dat aan eenen mensch de Heilige Geest onttrokken wordt, dat men van de waarheid tot de leugen vervalt, van het licht tot de duisternis, tot blindheid en verstokking, — bij allen echijn van leven. Ten andere: dat God met Zijne gerichten in „ h i t t e d e s v u u r s " , in het vuur van Zijnen ijver, op ons aanvalt. Wanneer de waarheid zoo langzamerhand verdwijnt, al is zij schijnbaar ook nog aanwezig, dan laat God de volken den zwijmelkelk ledigen tot op den droesem; want God is een ijverig God en Zijne eer geeft Hij aan geenen ander. Hij laat niet met Zich spelen of spotten. Den armen is Hij goed, de ellendigen maakt Hij gelukkig; Hij beloont de Zijnen tot in het duizendste geslacht, en beloont koninklijk. Maar wederom is Hij een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen tot in het derde en vierde lid. Hij heeft lief de waarachtige kunst om te verlossen, maar Hij haat al het naapen.
De „ t e g e n s t a n d e r s " zijn degenen, die, nadat zij kennis der waarheid hebben ontvangen, toch de begeerte der zonde daarboven verkiezen. Dezulken maakt God te schande. Al zitten zij nog zoo hoog, zoo stoot Hij hen naar beneden. Hij haat Ezau en heeft Jakob lief. — Het gaat hier om een haar. Of alles is van God, öf niets. God schiep door de genade van Jesus Christus niets ten halve. Of geheel een arm zondaar, öf men mag toezien, waar men blijft. Wanneer de mensch een millioen schuldig is, dan betaalt God er niet maar 999 900 gulden van, — hoe zou de mensch dan aan de laatste 100 gulden komen? Geheel en volkomen met den Heere zijnen God, geheel van de zonde af, of men blijft in de zonde verstrikt. God wil alles alleen doen; Hij wil en zal wonderbaar door alles heen helpen Hij wil den mensch voorzien van alle Hem welbehaaglijk werk, — er zal niets ontbreken. Hij weet wel, dat de mensch niets heeft. Dat zijn nu de „tegenstanders", die zelf iets willen zijn, zelf iets willen hebben, die zich zelf helpen en wat uitrichten willen, — wel is waar met hulp van God, van den Heiligen Geest, van de genade. — Deze tegenstandera dus, die zich verheffen tegen de algenoegzame, alleen werkzame, almachtige genade, zal God nederwerpen, hoe hoog zij ook mogen zitten, al hadden zij zich ook tot in den hemel verheven, j a vernielen zal Hij Hen. God blaast de dwaallichten uit.
Vers 28. „Als i e m a n d de wet v a n M o z e s h e e f t te n i e t g e d a a n , die s t e r f t z o n d e r b a r m h a r t i g h e i d, o n d e r t w e e of d r i e g e t u i g e n ."
De Apostel geeft in dit Yers het bewijs, dat God doen zal en doet wat in Yers 27 is gezegd, en wel zóó, als het de tijd en de personen, tot wie het Woord komt, zullen vereischen.
Hij heeft vooreerst met de Joden, de Hebreen, te doen. Yan degenen, aan wie deze Brief gericht was, bevonden zich in Jerusalem wellicht maar 25 of 30; daartegenover stond een geheel volk, een of twee millioen op feestdagen, — in hun midden de schare van priesters en Levieten. Onder de duizenden was er misschien maar een enkele, die een Christen wilde zijn. Tot zulk eenen heette het dan: „zijt gij alleen door den Heiligen Geest uitverkoren en bevoorrecht? verdoemt gij alle dezen? wilt gij alleen u terughouden? — geen van al onze geleerde en godzalige mannen staat toch aan uwe zijde! — zijt gij soms geleerder?" En wie kent niet de macht van de gewoonte en de begeerte! God had immers ook niet openlijk van den hemel van afschaffing van de offeranden en de besnijdenis gesproken. Daarvan spraken wel Petrus en Paulus, — maar konden dezen ook niet dwalen ? en van Mozes wist men toch, dat God met hem gesproken had, — derhalve (zóó zeide men) moet het toch waar zijn, wat hij leert; wie waarborgt ons echter de betrouwbaarheid van die mannen, zooals ons die van Mozes is gewaarborgd ?
Wat heeft Mozes gesproken? De Apostel zegt: „ A l s i e m a nd de wet v a n M o z e s h e e f t t e n i e t g e d a a n , d i e s t e r ft z o n d e r b a r m h a r t i g h e i d , o n d e r t w e e of d r i e g e t u i - g e n " . Hier is niet de geheele Wet van Mozes bedoeld, want er waren immers vele gevallen van overtreding, waarvoor een zoenoffer was verordend, waardoor een mensch gerechtvaardigd naar huis ging. De wet, die hier bedoeld is, is een enkel bepaald gebod, waarvan geschreven staat Deut. 17 : 1—6. Het is het eerste gebod, het gebod van geloof aan God en van den dienst van den eenigen waren God en van het volkomen offer.
Daaraan nu beantwoordt het geloof in Jesus Christus, het zich houden aan de genade van Christus alleen, waarvan het tegendeel is. dat men eenen anderen God dient, een ander offer zoekt en brengt, eenen anderen Christus heeft, eenen anderen geest, een ander evangelie, eene andere waarheid.
Wanneer wij nu tot eenen anderen heiland gaan dan den Gekruisigde, dan gaat het ons zonder barmhartigheid naar Deut. 1 7 : 5.
Wie eenen anderen God aanbidt dan Dien, Die hem het leven heeft gegeven, die moet sterven. De Apostel heeft geenen anderen God dan den God en Vader van onzen Heere Jesus Christus, en dat Deze zijn God is, dat is uit genade, zooals de Apostel zelf zegt: „Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme".
Vers 29. „Hoe v e e l t e z w a a r d e r s t r a f , m e e n t g i j, z a l h i j w a a r d i g g e a c h t w o r d e n , d i e d e n Z o n e G o ds v e r t r e d e n h e e f t , e n h e t bloed des T e s t a m e n t s o n r e in g e a c h t h e e f t , w a a r d o o r h i j g e h e i l i g d w a s , en den G e e s t der g e n a d e s m a a d h e i d h e e f t a a n g e d a a n ?" „Hoe veel te z w a a r d e r s t r a f " , — nml. de verdoemenis. Wanneer een koningsmoorder om genade roept, zoo moet hij toch sterven, zonder barmhartigheid. Wanneer de soldaat zijnen generaal verlaat, niet bij het vaandel blijft, voor den vijand vlucht, — moet hij dan niet zonder barmhartigheid sterven? Diit duldt de majesteit eens konings niet, dat dulden alle politieke wetten niet, dat zoo iemand zijne straf ontgaan zou. En nu zou de hemelsche Majesteit door de vingers zien?
Men zou de majesteit van eenen koning aantasten, wanneer men eenen prins, zijnen zoon, met voeten trad. Daarom staat hier: „ d e n Zoon v a n God v e r t r e d e n h e e f t " . Wanneer een mensch Christus heeft Ieeren kennen, dan staat Christus, de Zoon Gods, tusschen dezen mensch en de wereld, tusschen den mensch en de zonde; zoo kan dan zulk een mensch niet weêr tot de wereld terugkeeren, of hij moet over den Zoon Gods heen loopen, Hem dus met voeten treden. Wie dus de erkende waarheid, de verkregen genade verlaat, vertreedt den Zoon van God. En er zijn zulken, die dit doen en er zich niet over bekommeren. En toch, hoe vreeselijk zou het reeds onder de menschen zijn, wanneer men een lief kind van goede ouders met voeten op het aangezicht zou trappen!
„En het b l o e d des T e s t a m e n t s o n r e i n g e a c ht h e e f t " , d. w. z. het voor gemeen heeft geacht, voor niet genoegzaam, om hem van ai zijne zonden te reinigen. Dat is hoogmoed en een niet-achten van de belofte Gods. Dit bloed des Verbonds heeft gevloeid, om te bevestigen het Verbond: „al wat Ik, God, ben, ben Ik u ten goede, — en al wat Ik heb, geef Ik u!"
„ W a a r d o o r h i j g e h e i l i g d was", — waardoor hij in het Verbond opgenomen was. „Geheiligd" beteekent: afgezonderd van de wereld en van al wat niet goed is. — Om heiligheid gaat het. Heilig moeten wij zijn! Naar zaligheid op zichzelf hebben wij niet te vragen, neen, heiligheid moet er zijn, tot eiken prijs. Wij moeten van zonden af zijn! Dat geschiedt door het bloed des Verbonds alleen. Daarin ligt de genoegdoening, verzoening, volkomene betaling. In de besprenging met het bloed worden wij geheiligd, van zonde vrijgesproken en gerechtvaardigd.
„En den G e e s t der g e n a d e s m a a d h e i d h e e ft a a n g e d a a n " , — den Geest der genade en des gebeds, Die alles werkt, voortbrengt en daarbij bewaart, Die het eeuwige leven geeft, Die alles koninklijk doet en niets verwijt, Die troost en verlost. Wie dezen Geest nochtans smaadheid aandoet, d. i. Hem hoont en veracht, door Hem te weerstreven, IIem niet genoeg te laten zijn, maar nog iets anders daarnevens te zoeken, — hoeveel te zwaarder straf zal hij waardig geacht worden!
Vers 30. „ W a n t wij k e n n e n H e m , Die gezegd h e e f t: M i j n e is de w r a k e , Ik zal het v e r g e l d e n , s p r e e kt de H e e r e . En w e d e r o m : De H e e r e zal Z i j n v o lk o o r d e e l e n . "
Deze Schriftuurplaatsen staan Deut. 32 : 35 en 36. Wanneer wij de voorafgaande Verzen lezen, dan zien wij, dat het volk Israël een waar Sodom en Gomorra was. Daarom: „Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden", en: „De Heere zal Zijn volk oordeelen", namelijk Zijn volk, dat Hij in Zijn Verbond opgenomen heeft, dat echter Zijn Verbond verliet. Ja, nu zal menigeen denken wanneer God spreekt: „Ik zal straffen", dan is dat toch nog zoo erg niet; wanneer God de keuze voorhoudt, in de hand Gods, of in de handen der menschen te vallen, dan val ik liever in de hand Gods. Maar wat volgt hier?
Vers 31. „ V r e e s e l i j k is h e t te v a l l e n in de h a n d en d e s l e v e n d e n G o d s ."
Het staat geschreven, dit ernstige woord; maar wanneer de tijd nabij is, wanneer liet staat te komen, dan gelooft het geen mensch meer, neen, dan bedient men zich van het Evangelie, om zich zelf de zonde te vergeven en alle eigen gebrek met het Evangelie toe te dekken. En toch, gij weet wel, hoe het sinds achttien eeuwen naar dit woord gegaan is.
God heeft aan de geheele wereld laten zien, dat de Romeinen met al hunne krijgskunst niets vermochten. Hoe leerrijk ook is voor ons en onze kinderen het waarschuwend voorbeeld van de verwoesting van Jerusalem. De waarheid van dit woord ziet men in 't bijzonder ook aan den Zondvloed, waarbij van het gansche menschdom slechts acht zielen werden gered. Bezie ook eens eene kaart van het oude Egypte, waarop al steden staan, die te voren hare Christelijke kerken hadden en eene menigte van bisschoppen, die op de synoden verschenen, — en weet daarbij, dat alles nu weg is! Ik wijs u voorts op Sardes, waar alleen nog maar eenige bouwvallige zuilen staan als' getuigen van den toorn Gods; •— ontzettend is de indruk, welken die plaats op den reiziger moet maken. Ik herinner u ook aan den tijd, toen God den vreeselijken Napoleon tot de heerschappij riep en hem macht gaf, om Europa onder het j uk te brengen en honderdduizenden jongelingen en mannen van alle landen ter slachtbank te leiden. En laat mij ook op Nederland wijzen, het land mijner geboorte, dat nu door schrikkelijke dwalingen en de leugen beheerscht wordt.
Wie nu echter God, vreest, die zinkt weg voor Zijn Woord, en zal er zich niet in onverschilligheid van afmaken. Daar zit eene ziel voor het Bijbelboek; zij heeft de kennis der waarheid ontvangen, en klaagt zich aan, dat zij willens gezondigd heeft, — willens, willens! Daar zit eene ziel voor het Bijbelboek en klaagt, deze Yerzen lezende, zich aan: „ik heb den Zoon van God vertreden ! " Zij heeft haren lieven Ileere en Heiland met hare zonden beleedigd! Bloed zou zij willen weenen, omdat zij den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan. Het is haar vreeselijk te moede, en zij draagt de verdoemenis in het hart! Zóó gaat het, waar hot goed gaat. Juist dat moet men bekennen, waar men oprecht is. Ja, daar klaagt men zich aan, daar vreest men in waarheid voor God, daar verdoemt men zichzelf; — maar daar keert zich het blad. Men heeft alles gedaan, maar één ding kan men niet: men laat Jesus niet varen. Wat zal men anders beginnen ? Zonder Hem kan men het niet uithouden ; Hem moet men hebben, juist tegen zulke zonden. Naar Hem moet men heen, — kom ik om, dan kom ik om! —
Men kan alles doen en heeft alles gedaan, — maar één ding kan men niet: Jesus verloochenen, de genade laten varen, het Woord prijsgeven. Men neemt des te meer, des te noodzakelijker de toevlucht tot Jesus, den Zoon van God, tot Zijn bloed, tot den Geest der genade. Waar het er zóó in het hart uitziet, daar keert zich het blad, daar wordt de zaak omgekeerd.
„Want de Heere zal aan Zijn volk recht doen", Zijn volk oordeelen, „en (lees: maar) het zal Hem over Zijne knechten berouwen", Zijne knechten zal Hij bewaren, Zich over hen ontfermen! (Deut. 32 : 36.) Wie zijn nu Zijne knechten ? Dat leeren wij uit ditzelfde Vers: „want Hij zal zien, — zóó staat er, — dat de hand is weggegaan", d. w. z. dat hunne macht weg is, „en de beslotene en verlatene niets is". Wie zijn dus Zijne knechten ? Dat zijn juist degenen, die niets meer hebben en niets meer kunnen, die zichzelf verdoemen en juist daarom met zulk een „kom ik om, dan kom ik om!" de toevlucht nemen tot de genade, de vrije ontferming, en er zich niet van laten wegdrijven. Hunne armoede en de rijke Jesus, — d a t verbond is vast, d i e liefde is sterk, sterker dan de hel !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 10 : 26—31.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's