Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 11 : 4. (2de Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 11 : 4. (2de Gedeelte.)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En de H e e r e z a g H a b e l en z i j n o f f e r a a n ; m a ar K a ï n en z i j n o f f e r z a g I I i j n i e t a a n " (Gen. 4 : 4 en 5).
God z i e t A b e l a a n en voorts z i j n o f f e r . God z i et K a ï n n i e t a a n , en daarom ook z i j n o f f e r n i e t . Kaïn wordt nu misschien bleek, „ z i j n a a n g e z i c h t v e r v i e l ".
Nu zegt God tot Kaïn uit louter lankmoedigheid: „ W a a r o m zijt g i j o n t s t o k e n , en w a a r o m is uw a a n g e z i c h t v e r v a l l e n ? " Hoe heeft God dat tot hem gezegd? God heeft dat tot hem gezegd in zijn hart door den Heiligen Geest. Wat God tot hem heeft gezegd, dat heeft Adam hem ook gezegd. God sprak toen met de menschen niet anders, dan IIij nog doet. — Ging Hij dan nog zoo gemeenzaam met Kaïn om ?
Kaïn was immers een vroom man, die in huis en kerk de eerste was. Wij zijn geneigd hem te verwerpen. Zóó doet God niet, anders zou het er erg voor ons uitzien. IIij zegt tot hem (Vs. 7): „Is er n i e t , i n d i e n gij w e l d o e t, v e r h o o g i n g ?" M. a. w.: Is het niet zoo ? Oordeel zelf. Als Ik tot u zeide: „gij hebt geen verstand", zoudt gij dan niet zeggen: „heb ik niet dat en dat doorgemaakt?" — En is het niet waar, dat gij weldoet? W a a r o m is d a n uw a a n g e z i c h t v e r v a l l e n?
Dat zegt nu God, alsof Hij wilde zeggen: Er is immers geene oorzaak voor, gij zijt immers een geesteljjk mensch, die er verstand van heeft, en daar zult gij immers v e r h o o g i ng vinden. Als gij het ware geloof hebt, dan hebt gij vergeving der zonden, en dan is men immers opgeruimd en vroohjk, dan laat men hot hoofd niet hangen! dat kunt gij immers zelf goed weten; — als gij het ware geloof hebt, dan hebt gij vergeving van zonden en zijt heilig. Is het niet zóó? Hebt gij het ware geloof niet? Onderzoek uzelven! Gij denkt in het huis Gods in te gaan, — maar er ligt voor de deur een groot monster, dat wil u verslinden!
Dat heeft de Heere gezegd, opdat men daarbij zou blijven staan en toezien. Wie het ware geloof heeft, die heeft vergeving van zonden, die is vroolijk, opgeruimd en heilig, en daar is geen nijd of boosheid. Is het ware geloof er echter niet, dan heet het: vandaag gaat het wellicht nog goed, morgen ook. Gij komt in de kerk, er wordt wat goeds van u gezegd, het gaat alles goed. Maar wacht u! Voor de deur van het hart, daar slaapt, daar ligt de zonde, — weldra ontwaakt zij, zij zal u bij de keel vatten, maar geef gij haar haren zin niet! Gij zult over haar heerschen.
Heeft de mensch daartoe macht? Kan hij doen, wat hij wil? — namelijk heerschen over de zonde? — De Heere neemt ons, zooals wij zijn. Alle menschen echter, die een groot geloof hebben, die bijzonder vrooin zijn, komen altijd met de wet, — die zijn niet verslagen, neen, die kunnen iets, zij kunnen alles. Maar geef gij de zonde haren zin niet. De zonde wil, dat men niet geloove. En hoe heerscht men over de zonde ? Wanneer men gelooft.
Daar hebben wij echter eerst voor God te erkennen, wie wij zijn, opdat wij vasthouden aan genade en genade gelooven in leven en sterven.
„En de H e e r e z a g I l a b e l en z i j n o f f e r a a n ; m a ar K a ï n en z i j n o f f e r z a g H i j n i e t a a n . " — Laat ons nu overwegen, waarom Abel Gode aangenamer was dan Kaïn, — waarom God Abels offer aanzag en Kaïns offer niet. Het antwoord op die vraag geeft ons de Apostel Paulus, als hij schrijft: „Door het geloof h e e f t Abel eene m e e r d e r e o f f e r a n de Gode g e o f f e r d dan K a ï n " . „Door het geloof" of „aan het geloof", d. i. aan de hand des Heiligen Geestes, Die bij hem gewerkt had het vertrouwen op het beloofde Zaad.
Kaïn was de eerstgeborene. Eva had van hem gezegd: „Ik heb den Man, den Heere, verkregen!" Abel was de tweede, en Eva bad van hem gezegd: „die ia tot niets n u t ! " of: „wat zal ik daarmeê doen?" of: „waartoe deze?"
Wij hebben te bedenken, dat God alles geeft, opdat wij in de gemeenschap der heiligen wèl leeren het aan te wenden ten nutte van den naaste, — ook de gaven des geloofs. De arme mensch, die boven anderen bevoorrecht is, meent gewoonlijk, dat hij de anderen niet noodig heeft, daar hij immers dat en dat op hem vooruit heeft. Maar God geeft aan ieder mensch iets in zijne hand, opdat hij Gods genade en ontferming grootmake en den naaste diene.
Kaïn offerde den Heere eene offerande. Daarin was hij vroom Hij was wel indachtig, dat hij al wat hij had, van God had ontvangen. Als wij lezen, dat hij „den Heere offer bracht", dan mogen wij aannemen, dat hij het zóó gedaan heeft, dat hij op Christus zag. Hij had van zijne ouders de kennis aangaande het beloofde Zaad, en had kennis van zijne zonde en schuld. Yan de vrucht des lands offerende, gevoelt en belijdt hij, dat het geluk des menschen niet komt van 's menschen kracht, maar door Gods goedheid. Maar Kaïn wist en gevoelde d i t : ik ben de eerstgeborene. Zoo bleef hij zitten in de werken en dacht: als ik Gode geofferd heb, dan ben ik Gode aangenaam. Bij Abel lag de zaak geheel anders. Abel had van zijn huiselijk leven, van zijnen naam, nog meer van zichzelf den indruk: ik ben niets, ik ben ydelheid. Zoo lag in hem: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (Rom. 7 : 24.)
Kaïn dacht: „ik ben de eerstgeborene, en God en Christus is daarom voor mij, om mij groot te maken". Daarom bracht hij van de vruchten des velds, maar niet van de eerstelingen, wat hij toch had moeten doen. Hij dacht: „God zal het zoo nauw niet nemen!" — Dat dacht Abel niet. Abel brengt van de eerstelingen der kudde, en daar hij „ijdelheid" heette, zag hij op den Eerstgeborene aller creatuur, op Christus, en in Dezen zag hij in elk opzicht den Eerste en den Laatste. — Kaïn kwam als een bevoorrechte Gods, die dus Christus al het ware achter den rug had en zich toelegde op goede werken. Daarentegen Abel, „ijdelheid", zooals hij heette, komt als een arm verdoemenswaardig zondaar. Hij heeft niets in zichzelf en vindt niets in zichzelf dan ijdelheid, zonde en verkeerdheid. — Kaïn komt dus als een geloovig, voorlang bekeerd man, die iets brengen moet, en zit vast in het „moeten". Maar Abel komt als een mensch, die gedurig alles verzondigd heeft, en is niets. — Kaïn stelde zijn vertrouwen op zijne gaven, die God hem gegeven had, op zijne voorrechten als eerstgeborene, en leidde uit deze gaven af, dat God hem genegen en hij Gode aangenaam was, Abel kende zich als vleesch en onder de zonde verkocht, had en wist niets van voorrecht en eerstgeboorte, had geen vertrouwen in zichzelf, maar vertrouwde zich met lichaam en ziel voor tijd en eeuwigheid aan het beloofde Zaad toe, en zag enkel op dit Zaad, zag van zichzelf af. — Kaïn was dus sterk, Abel zwak. Kaïn leefde half in den hemel en als een vorst op aarde. Abel lag met zijne ellendigheid en nietigheid in de hel, kroop op de aarde, stond van verre en zeide: „O God! wees mij zondaar genadig!"
De offers waren op zichzelf eenerlei. God de Heere is met de vruchten des velds niet gediend. God de Heere is met de eerstelingen der kudde en met hun vet ook niet gediend, al wordt het ook op het altaar gebracht en daar verbrand.
Maar Kaïn kende geene andere wet, dan dat men hem te respecteeren had en dat God hem óók had te respecteeren.
Daarentegen was Abel van gevoelen, dat God alleen moest geëerd worden. Abel, ofschoon hij bekennen moest, en zijn geweten hem aanklaagde, dat hij tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen derzelve gehouden had, — gelooft, dat God nochtans om de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus, het beloofde Zaad, hem schenkt en toerekent Diens gerechtigheid en heiligheid, even alsof hij nooit zonde had gehad of gedaan, ja als had hij zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus volbracht heeft.
In d i e n weg bracht Abel eene meerdere, betere offerande dan Kaïn. Abel offerde in het geloof, dat is: aan de hand des Heiligen Geestes, Die hem leerde zijn vertrouwen voor tijd en eeuwigheid in zijne machteloosheid te stellen op den beloofden Christus, tot zijne rechtvaardiging, heiliging en volkomene verlossing.
Het is zeer merkwaardig, hoe Abel door den Heiligen Geest geleerd wordt, want hij heeft letterlijk geofferd naar hetgeen Mozes aan al hot volk bevolen heeft Num. 18: 12—17. Heeft ljetgeen daar geschreven staat eenerzijds de beteekenis, waarop Paulus doelt, waar hij zegt, dat wie een ambt heeft, daarvan zal leven, — anderzijds heeft het de beteekenis: al wat er leeft, al het eerstgeborene, komt Christus toe, Christus moet daarvan onderhouden worden. Wordt Christus in de Gemeente gepredikt en van harte in het geloof aangenomen, dan wordt Christus in het hart gevoed, naardien men op Hem vertrouwt. Hoe meer men dus een arm zondaar is: des te meer wordt Christus gevoed en onderhouden. Al wat het eerste en beste is, de eerstelingen en het vet, behoort den Heere Christus toe, moet Hem gegeven worden. — Num. 1 8 : 1 7 : „Maar het eerstgeborene van eene koe, of het eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van eene geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult gij sprengen op het altaar, en hun vet zult gij aansteken, tot een vuuroffer van liefelijken reuk den Heere." De hier genoemde dieren beeldden Christus af, het Lam Gods. Deze dieren moesten zóó geslacht worden, dat kop, ingewanden en yet verbrand werden.
Dit geloof had Abel beleden: Christus is mijn alles in mijn niets, is mijn leven in mijnen dood, mijne gerechtigheid in mijne zonde, mijne kracht in mijne zwakheid, mijne heiligheid in mijne melaatschheid. Christus is de Eerste; dus komt Hem alles toe. De eerstelingen van het vee, de eerstelingen der kudde, behooren den Heere toe. En dewijl Abel belijdt, dat de eerstelingen den Heere toebehooren, neigt Zich de Heere tot hem, en Abel belijdt, dat Christus de Eerstgeborene is, en dat hjj als een onnntte den Heere toebehoort Zoo slacht en offert hij als 't ware zichzelf in Christus Gode. Hij legt zijne zonde en schuld op de eerstelingen der kudde en verbrandt ze op het altaar. Hij neemt het vet der eerstelingen en legt het er op — Wat had de Heere God van het vet gezegd? Lev. 3 : 7 en 8: „Indien hij een lam tot zijne offerande offert, zoo zal hij het offeren voor het Aangezicht des Heeren. En hij zal zijne hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aiiron zullen het bloed daarvau sprengen op het altaar rondom". Zijne zonde mag hij daarop leggen, zich daarop steunen, alzoo bekennen, dat het Lam voor hem geslacht is op Golgotha. — Vers 9: „Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den Heere offeren: zijn vet, den geheelen staart, dien hij dicht aan den ruggraat zal afnemen, en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is"; — dat alles van den mensch afgenomen worde, —- alles in vlammen opga. ter eere Gods. — Yers 10: „Ook de beide nieren, en het vet, dat daaraan is. dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen." In de nieren zijn alle innerlijke bewegingen en gevoelens. Met de lenden beweegt men zich; zij beteekenen de kracht en sterkte. — Vers 17: „Dit zij eene eeuwige inzetting voor uwe geslachten, in al uwe woningen: geen vet noch bloed zult gij eten." Het bloed is een beeld der genoegdoening en verzoening van Christus, en het vet is een beeld van hetgeen het bloed des Lams verwerft, de heiliging; want geene verzoening is zonder heiliging. Waar God verzoent en zonde wegneemt, daar geeft Hij ook Zijnen Geest, en Deze heiligt en brengt de vrucht des Geestes meê.
Kaïn had verbazend veel vrucht. Abel had geene vrucht. — Kaïn was bij zichaelven een reus, en geloofde van zich, dat hij heer des hemels was. Abel echter vond in zich geenen troost, veeleer heet het van hem: „hoe ziet gij zoo mager?"—- Kaïn bracht veldvruchten, en niet eens van de eerstelingen.
Van verzoening had hij geen begrip, dan in zooverre hij wat in zijn hoofd of verstand had. Kaïn had vet in zich en was er vol van. Abel had geen vet in zich, en bracht het vet der offeranden voor den Heere op het altaar.
Wie het heeft, die heeft het niet, — en wie het niet heeft, die heeft het. Dat is Kaïns natuur, den strijd aan te binden met de heiliging; dat is te gelijk Kaïns natuur: de eerete wet, de wet der broederliefde, niet te achten. Dat is Abels natuur: zichzelf te verloochenen, maar God en Gods Wet hoogelijk te eeren, — liever te sterven dan daarvan af te gaan, — zijne eigene begeerten te verloochenen en zich aan den wil Gods te onderwerpen. — Kaïns natuur is: alles te vermogen en alles in zich te vinden; Abels natuur is, niets in zich te vinden. — Kaïns natuur is, den Geest in zich te weten en de vrucht des Geestes. Abels natuur: alle vet, zichzelf, ja zelfs de kroon der gerechtigheid, die hem de Heere gegeven heeft, den Heere voor de voeten te leggen.
Wij moeten geen vet hebben, maar als armen en ellendigen vertrouwen op den Eerstgeborene vóór alle creatuur, tot Wien gezegd is: „Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd".
Door het geloof was het, dat Abel eene meerdere offerande bracht dan Kaïn. Waarom haalt de Apostel dit aan? Had hij geene andere bewijzen kunnen vinden. Voorzeker wel! Maar juist over de offeranden werd er gestreden. De Joden, die de Hebreen aanvochten, roemden immers op hunne offers, en de Hebreen hadden geene zichtbare offers, — die hadden immers hun vertrouwen enkel en alleen op den Borg des Verbonds gesteld.
Wie had nu eene meerdere offerande geofferd? Kaïn heeft het zeer goed geweten, dat hjj den Heere God van de vrucht des lands bracht; maar Abel heeft het niet geweten, heeft niet gezien op het lam, maar heeft gezien op Christus. — De Hebreen hadden geene offeranden. En nu wil de Apostel hun leeren, dat zij, waar zij anderen ze zagen brengen, zich niet zouden laten afhouden van het Evangelie.
Wie is rechtvaardig voor God? Die Gode offeranden brengt? Geen vader neemt van zijn kind een gulden aan, om het daarvoor vergiffenis te schenken. Ook neemt eene moeder niets van het kind daarvoor, dat zij het kind het leven heeft geschonken. Dat is met niets ter wereld te betalen, dat een mensch het leven heeft ontvangen.
Uit God, door God en tot God zijn immers alle dingen. Waar is de mensch, die komen en zeggen kan: „dat en dat breng ik U. hetwelk Gij mij niet gegeven hebt"? Dat vermag geen mensch op aarde Is het niet alles van den Heere God ?
De Apostel betuigt, dat Abels offerande Gode aangenaam is geweest. Dat bewijst de Apostel daarmee, dat A b e l Gode aangenaam is geweest. Hoe dan ? Daardoor, dat hij gelooft. Eerst moet de persoon Gode aangenaam zijn, namelijk door het geloof, en dan zal ook het werk Gode aangenaam zijn. — God vraagt niet naar werk. Hij heeft op Golgotha aan het kruishout alle werken geschapen, alle offeranden volbracht, en er is niets meer te brengen. Dat is God den Vader gebracht, en alle offers of wat men overigens zou willen brengen, hebben geene beteekenis meer.
God echter zal g e t u i g e n i s van het doen, van de werken geven. Eerst geeft Hij het geloof, dan de werken. Het is dus door het geloof zelf, dat Abel getuigenis ontvangen heeft, dat hij Gode aangenaam was.
De mensch is alleen daarin Gode aangenaam, dat hij als een verdoemenswaardig zondaar zijn vertrouwen stelt op het beloofde Vrouwezaad voor lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid, tot zijne rechtvaardiging, heiliging en volkomen verlossing.
Hoe ontvangt de mensch dit getuigenis? God begint daarmee, dat Hij een' persoon aanziet, wanneer deze aan Hem gelooft.
Dat heeft Hij bij Abel gedaan. Er staat niet: „God zag Abels offer aan en Abel", — neen: God zag Abel aan en zijn offer, dus eerst Abel, en dan ziju offer. Er staat ook niet: „God zag; Kaïns offer niet aan en Kaïn niet", — neen, ook hier eerst de persoon: God zag Kaïn niet aan, en zijn offer niet. Gelooft de persoon, dan is hij Gode aangenaam en is zijn werk Gode aangenaam; anders mag hij doen wat hij wil, dan is hij toch Gode niet aangenaam.
Maar hoe gebeurde dat dan, dat God de Heere het eene offer in genade en het andere anders aanzag? God de Heere ziet toch niet van den hemel nederwaarts als een mensch, zoodat andere menschen het kunnen waarnemen? — Vele uitleggers denken, dat God een getuigenis en teeken van den hemel heeft laten vallen, doordat bijv. vuur van den hemel Abels offer verteerde en Kaïns offer niet. Het is mogelijk.
Maar naar Gods Woord kan men het ook anders nemen. De Heilige Geest getuigt bij den een, dat hij Gods kind is; dezelfde Geest bestraft den ander, dat hij het n i e t is. Zoo houd ik het cr voor, dat God, Die met Zijne Godheid, Majesteit, genade en Geest overal in de Gemeente tegenwoordig is, den een een gevoel gegeven heeft: „gij deugt niet!" en den ander verzegeld heeft: „gij zijt Mij aangenaam! uwe zonden zijn u vergeven ! gij zijt Mijn kind!"
Zóó werkt en regeert God nog. Want dat is een vuur des Heiligen Geestes. Een ieder kan het zeer wel weten, als hij maar de toepassing op zichzelf maakt.
Wat ligt den mensch nader dan dit: „ik ben een Christen en doe dit en dat"? Daarop rust de mensch en gaat daarop de eeuwigheid te gemoet. — Dat is niet goed!
Abel heeft dat all«s ook. Hij is bekeerd en wedergeboren, hij is als 't ware uit de kaken der hel gerukt. Zoo geeft ook Paulus den valschen apostelen niets toe. —- Maar met alle eerstelingen en met hun vet op het altaar, dat het in het vuur opga. Christus alles in allen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 augustus 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 11 : 4. (2de Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 augustus 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's