Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 11 : 11 en 12.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 11 : 11 en 12.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 11. „Door h e t g e l o o f h e e f t ook S a r a z e l ve k r a c h t o n t v a n g e n , om z a a d te g e v e n , en b o v en d e n t i j d h a a r s o u d e r d o m s h e e f t zij g e b a a r d ; overm i t s zij H e m g e t r o u w h e e f t g e a c h t , Die h e t bel o o f d had."
Zie hierbij Rom. 4: 17—25 en Gen. 17: 1 vv. „ D o o r het g e l o o f " , — zóó zegt hier de Apostel, — d. i. aan de hand des Heiligen Geestes, door den troost des Heiligen Geestes en des Woords, worstelend met God om de waarmaking van den troost, „ h e e f t ook S a r a " , de zwakke, „ k r a c h t o n t v a n - g e n , om z a a d te g e v e n " , om een geslacht te bouwen.
Twee dingen stonden haar in den weg, die van dien aard waren, dat zij haar geloof zoowel als alle hoop dreigden te rooven. Er was niet aan te denken, dat het bij haar waar zou kunnen worden, wat God zeide. Daar was vooreerst hare onvruchtbaarheid en haar ouderdom en ten andere het verstorvenzijn van den man. Abraham heeft God geloofd. Hij heeft zijn land verlaten, zijnen afgodendienst vaarwelgezegd en heeft zich op weg begeven, op Gods belofte, zonder te weten, waar hij heenging, heeft zich neergezet in het land, dat hem beloofd was, als ware het niet z i j n land. Hij heeft de belofte Gods ontvangen: „In uw Zaad zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden". Als echter Sara niet het geloof had gehad, dat hij zelf niet had, dan zou het met hem geheel en al eene vergeefsche zaak zijn geweest. — De slang heeft in het paradijs de v r o u w doen vallen, en door de vrouw den man. Maar van den beginne af werd d i t gepredikt: God heeft het zwakke uitverkoren, opdat Hij het sterke beschamen zou. Het heeft God behaagd, Zijne belofte, Zijnen Christus, niet als geest, niet als eenen engel van den hemel te zenden, neen, Christus zou voortkomen uit de vaderen, opdat Hij ons vervloekte vleesch en bloed zou aannemen, daarmee zou sterven en daarmee zich zou zetten ter Rechterhand Gods. God heeft niet geschapen de vrouw zonder den man, eu niet den man zonder de vrouw, neen, Hij schiep hen man en vrouw, en toen zij beiden van God waren afgevallen, heeft Hij beiden, Adam en Eva, Abraham en Sara, begenadigd. Het is iets wonderbaars, deze genade Gods, waarop de duivel schimpt, — deze genade, dat man en vrouw één zijn, dat zij staan in één geloof, om van den Almachtige de vervulling Zijner belofte te ontvangen. Het heeft God behaagd, dat het hoogste, beste, heerlijkste zou voortkomen uit het zwakke, de vrouw. De vrouw heeft te begrijpen de positie van hare zwakheid, daar God Zijne kracht in de zwakheid verheerlijken wil. Begrijpt de vrouw deze positie niet, dan begrijpt zij niets.
Zij moet begrijpen hare zwakheid en de kracht Gods, die Hij in hare zwakheid aan de dochteren van Sara bewijzen wil.
Aan deze Sara hebben wij alles te danken. Met recht wordt de gansche Schrift door het zwakke bevoorrecht. De kracht is niets zonder de zwakheid. Sara heeft de belofte van God, zij heeft de belofte geloofd, Abraham ook. Het staat niet bij Abraham, de belofte te verwezenlijken, — dat staat bij Sara. Sara weet, dat zij juist de zwakheid is, die door God geroepen is, opdat het uit haar voortkome, opdat zij den man het zaad schenke, — dat zij geroepen is, om het zaad te geven, opdat door haar het geslacht van Abraham gebouwd worde. Maar zij is onvruchtbaar, negentig jaren oud, de man honderd jaren oud, — het is onmogelijk! Ja, voor het verstand, naar de menschelijke wijsheid, naar hetgeen gezien wordt, naar hetgeen de ervaring leert, naar den gewonen gang en de gewone orde der natuur. Een dubbele dood hier: een verstorvenzijn, een versteend-zijn van den bodem, waaruit het zaad moest opkomen, maar nu niet opkomen kan. Daar staat de man en zegt: „het kan niet, het is onmogelijk!" Maar niet alzóó de geloovige vrouw. Zij vraagt niet naar den dubbelen dood, neemt het tegen dezen dubbelen dood op, vraagt niet naar den versteenden grond, maar doorweekt dien met hare tranen, verwacht het van God, omvat God, terwijl zij den man omvat, — en zij heeft het! Van tweeën één: öf het is alles een sprookje en er is niets aan van al wat er in het "VVoord staat, — er is geen God, — öf wat Hij gezegd heeft, komt ook, het m o e t komen! De vrouw ziet niet op zichzelf, maar op de roeping; zij ziet op datgene, waartoe zij van God geschapen is, namelijk opdat zij de hulpe, de kroon, de eer zij van haren man. Zij kan het niet verdragen, dat de duivel haren man zou bespotten; zij kan het niet verdragen, dat haar man zou omkomen en sterven, het niet verdragen, dat zij zelf onvruchtbaar zou zijn, daar God haar gezegend had in het paradijs. Over het verstand, het oordeel, de overlegging en alles heen den dood, de onvruchtbaarheid niet vreezen, — dat doet het g e l o o f.
Maar staat er in de Schrift van dit geloof van Sara te lezen ? De Heilige Geest zegt het door den mond van Zijnen Apostel.
Maar zij heeft immers gelachen en gezegd: „ik ben immers zoo oud . . . ! " Door het geloof heeft zij kracht ontvangen, om zaad te geven, — niet door hare werken. Waar de mensch zich aan het geloof houdt, is het den mensch mogelijk. Het geloof is niet iets, dat het geloof in zijne hand heeft, neen, het is de Heilige Geest in den mensch, en Deze komt met de belofte in het hart, en niets kan deze belofte uit het hart wegnemen. Nu eens ziet de mensch er op, dan weêr heeft hij er geene oogen voor om te zien, wat God gezegd heeft, en gaat menigmaal zoo daarheen. Hij worstelt met God, en vijf minuten later doet hij iets, dat men zeggen zou: „hoe nu? zijt gij dwaas? is dat in overeenstemming met het geloof?" — Maar dat is het geloof eigen: „ik m o e t ! " De mensch moge zich gansch en al machteloos bevinden en geen doorkomen zien door de hindernissen, die hem in den weg geworpen zijn, — den geloovige drijft eene inwendige liefde en een inwendige nood. Deze inwendige liefde en inwendige nood is ook een werk des Geestes Gods; dat is de mensch zich echter niet bewust, en wel de vrouw het minst. De nood is er, en wij moeten door dezen nood heen en moeten er uit verlost, opdat kome, wat God, de Almachtige, gezegd heeft. Juist daar, waai' het ware geloof is, doet het ongeloof zich gelden, — waar de hoop is, de hopeloosheid. Ja juist waar geworsteld wordt, wordt gezegd: „ik kan niet meer!" Ja juist waar men gelooft, gevoelt men zich teruggeslagen. God komt en zegt: „Ik ben uw God en Koning". Men barst in lachen uit, en de heilige engelen verstaan het: het is ook om te lachen, dat het waar zou zijn, dat het zou komen. Waar echter deze gemoedstoestand is, waar dit worstelen is, daar is de Heilige Geest Gods, het geloof. Men houdt vast aan Gods Woord, belofte en toezegging. Daar komt nu wel alles tegen op, maar het is toch Gods Woord Heeft God het beloofd, dan komt het.
Het kan niet uitblijven, het mag gaan, zooals 't wil; al zou er ook geen rund meer in den stal blijven, het kan niet anders, en God, . . . in een oogenblik heeft Hij geschapen hemel en aarde, Hem is geen ding onmogelijk. God heeft geschapen man en vrouw. — Er was geene kracht, — er moest een zaad geboren wordeD, en er was geene kracht. Het gaat om de kracht, de kracht om den Heere aan te grijpen, vast te houden en te zeggen: „Ik zal u niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent". De vrouw houdt vast aan Gods Woord, aan Zijne belofte, en ziedaar, wanneer het Gods tijd is, heeft zij in een oogenblik kracht. Wat is het, waarom zij worstelt? Dit: aangezien God mij de belofte heeft gegeven, zal Hij ook woord en trouwe houden. Zij heeft God niet voor eenen leugenaar gehouden, maar voor waarachtig. Zij heeft gezegd: „wat God zegt, zal komen", — zij heeft de belofte geloofd.

Vers 12. „ D a a r o m z i j n o o k v a n é é n e n , e n d a t e e n en v e r s t o r v e n e , z o o v e l e n in m e n i g t e g e b o r e n a l s de s t e r r e n des h e m e l s en a l s h e t z a n d , d a t a a n d en o e v e r der z e e i s , h e t w e l k o n t e l b a a r is."
„ E n d a t e e n e n v e r s t o r v e n e " , — dus in weerwil van het verstorven-zijn bij Abraham, — let daarop! Ofschoon schijnbaar de hoop verloren is, ofschoon God menigmaal tegen de orde der natuur moge handelen, houdt het geloof er toch aan vast, dat het zal geschieden, hoewel niet naar de orde der natuur. Toen Sara er aan vasthield, dat het zou gaan naar de orde der natuur, is het ook gekomen naar de orde der natuur, dat er „zoo velen in menigte zijn geboren als de sterren des hemels en als het zand, dat aan den oever der zee is, hetwelk ontelbaar is", gelijk God zeide tot Abraham, toen hij zijnen zoon Izak op het altaar had gelegd : „Nu weet Ik, dat gij Godvreezende zijt, en uwen zoon, uwen eenige, niet van Mij hebt onthouden. Ik zweer bij Mijzelven, daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, eu uwen zoon, uwen eenige, niet onthouden hebt, voorzeker zal Ik u grootelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is".
Waarom schrijft de Apostel dit? Wel, er waren ook vrouwen onder de Hebreën, ook moeders; er waren velen, die hare hoop en huiselijk welzijn moesten prijsgeven. Het heeft nog zes jaren geduurd, nadat de Apostel dit schreef, — toen zijn de geloovigen in God geborgen. Onnoodig te zeggen, door welk eenen hoon het, toen de stad en de tempel door de Romeinen verwoest waren, in 't bijzonder ook met de zwakke vrouwen, jongedochters en moeders, heen moest. Aan wat al aanvechtingen waren die zwakke vrouwen toenmaals blootgesteld, toen vervuld werd, wat wij bij den Profeet Daniël lezen. Met een pakje op den rug, een kind op den arm en verscheidene kinderen om zich heen, met veel zorgen, trokken zij rond, om eene plaats te zoeken, waar zij konden blijven. Zoo was het dan liefelijk en vertroostend voor de zwakke vrouwen, te lezen: zóó ging het Sara, en zóó heeft zij gedaan.
Wat het gewone huiselijk leven aangaat, staat het vast, dat God alles van de vrouw verwacht. Wat dient tot eer en verheerlijking van Zijnen Naam, — God verwacht dit alles van de zwakheid, geeft haar de dierbaarste beloften, en wanneer zij begrijpt, waartoe zij er is, houdt zij vast aan de belofte, en zoo blijft dit woord ook voor het huiselijk leven. Want alleen de zoodanige ontvangt de kracht, om zaad te geven, eene Gemeente te stichten, stad en land te dragen in het gebed, God in zwakheid te houden voor machtig en getrouw om te vervullen, wat Hij beloofd heeft. Slechts zóó wordt het waar: wat de vrouw gezocht heeft, zal te voorschijn komen, en God wordt verheerlijkt, — over de vrouw wordt een sluier geworpen, totdat het zichtbare is weggenomen. De jongedochter, de huisvrouw, die geworsteld heeft met God voor haren stand en hare roeping, voor man en kind, voor het onderhoud van haar huis, — zij verkrijgt het.
Wat het geestelijke aangaat, weten wij, hoe alle Profeten, alle aangevochtenen troost hebben gevonden in hetgeen zij van Sara hebben gelezen. Het is de gewone weg Gods: Hij geeft Zijn Woord; waar Hij Zijn Woord geeft, daar is alles van steen, daar kan niets groeien; waar Hij komt en geeft Zijne belofte, daar denkt de mensch en moet zoo denken: „ik zie niets!" Dat is zoo Gods weg en werk en Woord: God drijft de menschen door Zijn Woord, door Zijnen Heiligen Geest, zoodat zij in den nood komen, en daarin k u n - n e n zij niet blijven, zij grijpen God aan en grijpen de kracht aan, — en het is er! Maar de eene aanvechting na de andere van onvruchtbaarheid en dood komt! De kerk der wereld is vruchtbaar, men heeft daar veel kracht, en de zwakheid wordt bespot. Het bloeien van het vleesch is louter vruchtbaarheid.
Men heeft er krachten genoeg, maar weet niet, dat zij des doods zijn. De Kerk Gods is treurig, heeft slechts te klagen over hare onvruchtbaarheid. Deze ellendige echter, die klaagt, dat zij geene werken heeft en dat zij onvruchtbaar is, wordt getroost, dat zij juist daarom vroolijk mag zijn, want de eenzame heeft meer kinderen dan de getrouwde, zóó lezen wij Jes. 54 : 1 en Gal. 4 : 27. De „vrije" (zie Gal. 4 : 22 vv.) is onzer aller moedor, eene onvruchtbare vrouw, zonder kracht om zaad te geven, zij is verstorven, worstelt met God en geeft een zaad; dat wordt als de sterren aan den hemel en als het zand aan den oever der zee. En wat is de oorzaak, dat het zóó komt? De Naam des Heeren is het! Immanuël, God met ons, is Zijn Naam, — D i e doet het!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 11 : 11 en 12.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's