Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de Heilige Drieëenheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de Heilige Drieëenheid.

(Heidelbergsche Catechismus Vr. en Antw. 25.)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vr. Aangezien er maar één eenig Goddelijk Wezen is, waarom noemt gij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest? Antw. Omdat God Zich alzóó in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheidene Personen de eenige, waarachtige en eeuwige God zijn.

De Heilige Drieëenheid is eene verborgenheid des Heeren, die de ïïeere in Zijn Woord geopenbaard heeft. Zij is niet van mensehen verzonnen of uitgedacht; zij kan echter ook door geenen mensch worden begrepen. Maar de Heere God geeft ze ons te g e l o o v e n . Intusschen moeten wij ze ook niet slechts met ons verstand aannemen, gelijk vele naamchristenen doen en het daarbij laten blijven, neen, als zij recht geloofd wordt, geschiedt dit met het hart. Menig geleerde zoekt haar met zijne wijsheid te begrijpen en breekt zich daarbij, als het ware, het hoofd, terwijl de Heere God haar aan de kinderkens openbaart, zoodat zij zeggen: „ik ben gedoopt in den Naam van God, Yader, Zoon en Heiligen Geest, en Deze is mijn God, op Hem vertrouw ik, in Hem berg ik mij, en Hij zal mij omgeven en in mij wonen, opdat ik geene prooi van mjjne zonde, mijn verderf en den duivel worde".
Laat ons aan de hand van den Catechismus eene wijle bij het leerstuk der Drieëenheid Gods stilstaan, en daarbij letten op de volgende punten: 1. God heeft Zich als d e d r i e ë e n i ge G o d in Zijn "Woord geopenbaard; 2. als Hij Zich niet alzóó geopenbaard had, zou onze verlossing niet hebben kunnen geschieden ; 3. welken troost heeft de Gemeente Gods van deze waarheid ?
Vooreerst dan: God h e e f t Z i c h a l s de d r i e ë e n i ge G o d in Z i j n W o o r d g e o p e n b a a r d.
„ A a n g e z i e n er m a a r é é n e e n i g G o d d e l i j k W e z en i s , w a a r o m — zóó vraagt de Catechismus — n o e m t g ij d e n V a d e r , den Z o o n en d e n H e i l i g e n G e e s t ?"
Dit stemmen met de Christenen zelfs de Joden en Turken toe, dat er maar één God is, terwijl de Heidenen vele goden vereeren, die zij zich maken. Maar al vereeren wij één eenigen God en Schepper des hemels en der aarde, zoo hebben wij daarom nog niet den waren eeuwigen God en Verlosser van zonden. Joden, Turken en ongeloovige Christenen vereeren hunnen God en hunne heiligen, — de Joden hunnen Mozes, de Turken hunnen Mahomed en de Roomsehen Maria en andere heiligen, aan wie zij goddelijke eer bewijzen, door voor hen te knielen en hunne leer hooger te achten dan het Evangelie van Christus. Zij allen zeggen, dat zij God dienen, maar het is hun niet om vergeving en verlossing van hunne zonden te doen; zij kennen ook den mensch niet in zijne doemschuld, onmacht en verlorenheid. Maar wij kennen onze zonde, doemschuld en verlorenheid, en wie ze onder ons nog niet kent, dien wordt zij gepredikt, of het God behagen moge, hem de oogen te openen. Want hoewel onze kinderen en jongelieden hierin onderwezen worden, zoo moet God het ons nochtans nog in het leven ontdekken; anders meenen wij evenals de Joden en Turken en Roomschen, dat wij van nature goed zijn. Voor dengene nu, aan wien het eigen verderf ontdekt is, is dan ook dit heilgeheim geopenbaard, dat hij in zijne geloofsbelijdenis zegt: „ik geloof in God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, en deze drie Personen zijn één; want a l z ó ó h e e ft G o d Z i c h i n Z i j n W o o r d a a n m i j g e o p e n b a a r d , d at d e z e d r i e o n d e r s c h e i d e n e P e r s o n e n de e e n i g e, w a a r a c h t i g e en e e u w i g e God z i j n ".
Wij hebben genoeg plaatsen in de Heilige Schrift, die ons de waarheid van dit Antwoord van den Catechismus bewijzen.
Ieder, die den Bijbel leest, kan ze lichtelijk vinden. Hier zij er alleen op gewezen, dat die drie onderscheidene Personen genoemd zijn, waar (Matth. 28 : 19) de Heere Jesus Zijnen discipelen beveelt, dat zij alle volkeren zouden onderwijzen en hen doopen en leeren alles te onderhouden, wat Hij huu gezegd had. Deze doop moet geschieden in den N a a m des V a d e rs e n des Z o o n s en des H e i l i g e n G e e s t e s , zoodat deze Naam als het ware de watervloed is, waarin zij gedoopt worden, en waardoor zij het ware leven verkrijgen.
Wij zullen nu uit Gods Woord aanwijzen, hoe God door Z i j n W o o r d bij elk stuk onzer verlossing in 't bijzonder Zich als de drieëenige God b e w e z e n heeft. Hij heeft met ons als met afvallige en afkeerige schepselen te doen, die alles verbeurd hebben en tot den dood en de verdoemenis zijn opgeschreven. Uit ons wil Hij Zich een volk bereiden, dat verlost zijnde Hem eeuwiglijk dient. Daarom openbaart Hij Zich eerst als V a d e r van den Heere Jesus Christus, Die eene verlorene wereld hoeft liefgehad, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3 : 1 6 ) . Hij had ontferming over den armen niensch, die zich zelf verdorven heeft. Hij hield den eeuwigen vrederaad en droeg aan den Z o o n op, om al Zijne uitverkorenen te verlossen. En de Zoon is den Vader gehoorzaam geweest en is op deze aarde gekomen, ons in alles gelijk geworden, om onze zonde en verdoemenis te dragen en ons Zijnen Vader te openbaren, opdat een arme zondaar en tollenaar zou weten, dat in des Vaders hart eene almachtige ontferming woont, wier lust het is, om des Zoons wil al zijne zonde te vergeven, hoe groot die ook zij.
En dit alles is in den H e i l i g e n G e e s t geschied. Want waar ontferming is en alles in het werk gesteld wordt, om oenen zondigen menseh te verlossen, daar is de Heilige Geest.
En daar de Heere Jesus in onzen toestand kwam, wie verbond den Zoon met het vleesch ? liet was de Heilige Geest.
Deze kwam over Maria, dat zij zeide: „Zie, de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord!" en de kracht des Allerhoogsten overschaduwde haar, zoodat zij bevrucht werd en eenen Zoon baarde, Dien zij „Jesus" noemde. Omdat de Heere Jesus ontbloot was van alle goddelijke heerlijkheid, zoo kwam diezelfde Heilige Geest op Hem in de gedaante van eene duif, toen Hij gedoopt werd. Insgelijks heeft de Heere Jesus gesproken, wonderen gedaan, gebeden, geleden door den Heiligen Geest, en Zijne offerande is door den eeuwigen Geest geschied. Door den Heiligen Geest is do Heere Jesus ook van de dooden opgewekt en in den hemel gezet. Voorts heeft de Heere Jesus den Heiligen Geest verworven van den Vader door Zijn bitter lijden en sterven, opdat Hij Hem uitstorte over alle vleesch. Zoo is het ook, wanneer de Heere ons roept om in Zijn Evangelie te gelooven. Wanneer ons inwendig God, de Vader van Jesus Christus, openbaar wordt in Zijne Majesteit, dan gevoelen wij onze zonde, en wordt Christus openbaar als onze almachtige Zaligmaker, en de Heilige Geest als Degene, Die ons met Christus verbindt en in Hem inlijft.
Evenzoo zijn alle drie Personen van het eenige Goddelijke Wezen werkzaam bij onze rechtvaardigmaking, deze heerlijke vrucht van het lijden van Christus. God de Vader wil de Zijnen rechtvaardig spreken, en wel door Zijnen Zoon. Hij zit op den troon en oordeelt ons. De Heere Jesus echter komt voor Hem met eenen armen zondaar, Hij pleit voor hem bij den Vader, en Die spreekt hem van alle zonden vrij. Dit verkondigt de Heilige Geest door Zijn Evangelie, waardoor Hij het geloof in den Zoon en door den Zoon in den Vader werkt, dat namelijk het bloed van den Zoon Gods voor hem aan het kruis gestort is geworden, en dat hij vrijmoedig tot den troon van Gods genade mag komen met al zijne zonden en zich beroepen op den Zoon Gods, Die als het reine en onbevlekte Lam voor Hem geofferd is geworden. Dientengevolge vraagt en bidt hij door denzelfden Geest: „o God en Vader van onzen Heere Jesus Christus, vergeef ook aan mij al mijne zonden".
Bovendien ontvangt de zondaar den troost des Heiligen Geestes, als God de Vader hem zijne zonden vergeeft, als een pand der toezegging Gods, en hij, vervuld zijnde met Hem, looft en dankt God.
Deze drie Personen van het eeuwige Goddelijke Wezen zijn ook verder werkzaam bij eenen geloovige. De Vader neemt hem aan als Zijn kind, dat wedergevonden is; de Zoon noemt hem Zijnen broeder, uit genade aangenomen; de Heilige Geest leert hem het „Abba Vader!" roepen in zijnen nood en benauwdheid. De drie eeuwige waarachtige Personen nemen eenen vierde bij Zich op, — die wel gansch en al onwaardig is en zijn aangezicht vanwege zijne schande bedekt, — opdat hij deelachtig zij der hemelsche heerlijkheid en hij God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, verheerlijke. Zóó handelt de Heere in alle stukken, waar Hij tot den mensch komt.
Evenals bij de rechtvaardiging door het geloof, alzoo ook bij de wedergeboorte en bekeering. Want God de Vader openbaart Zich aan den mensch, Hij spreekt het woord uit: „deze mensch zal in zijnen dood niet blijven, maar leven", en zie, de Geest is vaardig over hem en brengt het Woord van Christus als zijn licht en leven in zijn hart en plant hem in Christus, zoodat zij beiden ééne plant zijn geworden en de een in den ander is. Dit zegt de Heere Jesus in Zijn hoogepriesterlijk gebed, Joh. 1 7 : 2 1 : „Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn".
En wie eens het zaad des Woords in zijn hart heeft ontvangen, die zal het nooit meer geheel verliezen, hij leeft in de genade van Christus, in de liefde Gods en in de gemeenschap des Heiligen Geestes. Wat hem ook mag overkomen, God de Vader houdt de hand boven hem, zoodat hem niets zal ontbreken, en ook allen nood en alle kwaad, die hem overkomen, wil Hij ten beste keeren, want Zijne Vaderlijke hand zal in Christus op bem rusten. En daar Hij door Zijnen Zoon alle dingen regeert, zoo zal het waarheid zijn, dat Dezen alle macht gegeven is in den hemel en op de aarde, en dat Hij met hem is alle de dagen tot aan de voleinding der wereld.
En welke zegeningen des Vaders komen over den mensch, die in Christus zijn leven heeft! Zonden heeft hij wel, en hij ziet zich hoe langer hoe meer als eenen zondaar, maar het bloed van Christus heeft en oefent zulk eene kracht uit, dat het eene geopende fontein is om af te wasschen alle zonden van het huis Davids en de inwoners van Jerusalem. Christus leeft in hem, gelooft en bidt, heeft lief, alles doet Hij in hem, terwijl die mensch in zichzelf niets is. En dit alles doet Christus door den Heiligen Geest, Die het kind Gods bestendig op Hem wijst, het onderricht, het overtuigt van zijne verlorenheid. Ook draagt de Heilige Geest onze gebeden voor den troon Gods, vooral als wij ons verre van God gevoelen, geene kracht noch verstand meer hebben, maar slechts kunnen stamelen en zuchten, want Hij bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen, daar wij niet weten, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort. En God de Vader, Die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt.
Ook als wij sterven, openbaren zich de drie Personen van het Goddelijk Wezen. Zeggen niet de Geest en de Bruid: „Kom, Heere Jesus"? En Hij antwoordt: „Ziet, Ik kom haastiglijk, en Mijn loon is bij Mij". En Hij neemt de ziel op in Zijne armen. En wie den Heere Jesus ziet, ziet ook den Vader op Zijnen troon, en alle heiligen, door éénen Geest verbonden, juichen en geven Gode en het Lam de eer.
Zelfs aan alle goddeloozeu openbaart de Zoon Gods alle macht, die Hem de Yader gegeven heeft; Hij betuigt door den Heiligen Geest, dat zij in hunne goddeloosheid verloren zijn, hoe vroom en rechtvaardig zij zich ook voordoen. Wanneer zij tegen den Heiligen Geest liegen, zij liegen tegen God en vallen dood neêr. Wanneer zij de getuigenis Gods wederstaan, maakt Hij hen blind als Elymas. Vreeselijk is het, in de handen des eenigen en drieëenigen Gods te vallen. Tegen Kajafas en den geheelen Joodschen raad betuigde de Heere Jesus: „Doch Ik zeg ulieden: van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter Rechterhand Gods en komende op de wolken des hemels". Komt dit eenen mensch toe? De Joden hebben het ondervonden, dat de Heere Jesus hen geoordeeld heeft. En wie Hem lastert en bespot, die zal eens verschrikken, — de Heere zal hem bespotten, wanneer zijne vreeze komt.
Zoo zien wij uit dit weinige, dat bij onze geheele zaligmaking alle drie Personen, God de Yader, God de Zoon en God de Heilige Geest, werkzaam zijn, en dat de Catechismus terecht zegt: dat Zich God alzóó in Zijn Woord geopenbaard heeft.
W a n n e e r God d i t n i e t g e d a a n h a d , d a n z o u o n ze v e r l o s s i n g n i e t h e b b e n k u n n e n g e s c h i e d e n , en n i e m a n d zou z a l i g w o r d e n.
Veronderstel eens, dat Zich God niet als onze Vader in Christus geopenbaard had, dan zouden wij wel van eenen God kunnen spreken, Die ons goed doen kan, maar voor Wien wij toch altoos moeten bang zijn, omdat wij tegen Hem hebben gezondigd, evenals de Heidenen voor hunne booze geesten en afgoden en de Roomschen voor Christus bang zijn. Wij zouden altijd kwade gedachten van Hem koesteren, of ons daarmee helpen, dat wij onze zonde loochenen. Wij zouden in den onwaren toestand blijven, waarin de Joden en Turken verkeeren, die van geene verzoening met God weten, maar alleen zeggen, dat men braaf en vroom moet zijn, om in den hemel te komen. En onze Christelijke wereld verkeert daarin ook, omdat zij God wil dienen, maar hare zonde niet kent.
Als Zich verder God niet zóó geopenbaard had, dat Jesus Christus, Zijn Zoon, waarachtig God is, wie zou dan den toorn Gods tegen de zonde gedragen hebben, opdat wij hem niet meer moesten dragen? Iloe kregen wij vergeving onzer zonden, hoe zou aan Gods Wet voldaan zijn? Ach, de mensch ware aan zichzelf overgelaten, hij moest hot beproeven, of hij door goed doen en zelfopoffering zijne zonden kon uitdelgen! Maar dat kan hij niet, en zoo blijft hij in zijne zonde, dood en verdoemenis. Alleen als Jesus Christus waarachtig God is, weet hij, dat Christus' offerande, door eeuwigen Geest gebracht, ook eeuwig van kracht is, om onze zonde uit te delgen, dat Zijn bloed waarachtig de losprijs is, waardoor wij vrijgekocht zijn, en dat Hij in ons, die in IIem gelooven, leeft, om in ons al het goede werk te volbrengen, hetwelk God te voren bereid heeft.
Eindelijk: als ons de Heilige Geest niet geopenbaard ware als God, hoe kon Hij ons overtuigen en leeren, leiden en vertroosten? Volgt een mensch eene blootc kracht of den invloed van het goede ? Neen, dat doet hij niet. Hij is zulk een slaaf der zonde, dat hij zich verzet tegen alle raadgevingen. Zal hij wedergeboren, tot God bekeerd worden, dan moet de Heilige Geest dat volbrengen, en dat kan Hij alleen als Schepper, Dio over alle schepselen staat, anders veracht een mensch de vermaningen en volgt zijnen eigen wil en lust in zijne zelfzucht.
Of zal een kind zich verloochenen, als het zich vrij gevoelt om den naaste van het zijne to geven? En hoe worden wij allen beheerscht door de zucht naar geld, gewin en genot! De mensch moet daarom wedergeboren, bekeerd worden, en dat werk volbrengt alleen de Heilige Geest. Daarom valt onzo verlossing in het niet, als Zich God niet als Vader, Zoon en Heilige Geest openbaart. Deze leer kunnen wij nooit doorgronden, gelijk wij ook nog vele dingen niet kunnen vatten.
Maar laat ze ons daarom met dankzegging aannemen, omdat het God behaagd heeft, Zich zóó aan ons verlorene zondaren te openbaren.
Ten slotte nog een woord over den t r o o s t , d i e n de Gem e e n t e Gods u i t de l e e r d e r D r i e ë e n h e i d s c h e p t.
Deze troost is, dat haar geloof op God gegrond is, en niet op eenig schepsel. Ach, als wij op menschen, hetzij op heiligen, machtigen dezer aarde, of op onszelven vertrouwen, zoo falen wij; wij vinden daar uitredding noch uit tijdehjken, noch uit eeuwigen nood. Onze zonden blijven, en wij hebben geene genade.
Maar daar Zich God geopenbaard heeft als Vader, Zoon en Heilige Geest, zoo weten wij, dat ons geloof niet faalt, God Zelf heeft ons zalig gemaakt door Jesus Christus in den Heiligen Geest. En hoe meer wij gewaarworden onze eigene nietigheid en verlorenheid, des te meer is het ons eene behoefte, den drieëenigen God als het ware met onze armen te omhelzen, als den Rotssteen, die ons redt van de golven. En wij worden overtuigd, dat w i j niets zijn, en H i j alles is. Dit to meer, daar de groote barmhartigheid en almacht Gods in onze geestelijke en lichamelijke nooden openbaar wordt. Tot wien zullen wij gaan, dan tot Hem, Die ons liefheeft? — Er zijn menschen, die in de wet staan en den naam van heilig hebben, maar zij hebben geene liefde tot het verlorene. Men ziet tegen hen op, maar men voelt zich door hen niet aangetrokken. Hunne heiligheid is dan ook vleeschelijk, en niet waar. Maar God is waarachtig heilig in al Zijn doen, en zoo heeft Ilij ook dio waarachtige liefde, die zich over het verlorene ontfermt en zijne zonden bedekt. Deze heiligheid in de liefde aanschouwt de bruid van Christus, de Gemeente des levenden Gods, en daarin leeft zij en zal door den Heiligen Geest dus eeuwig vasthouden dio waarheid, dat God, de Vader van Christus, h a a r God en Vader is, dat de eeniggeboren Zoon haar Heiland, en dat de Geest des Vaders en des Zoons haar Trooster en Helper is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 november 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Over de Heilige Drieëenheid.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 november 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's