Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 12 : 9—11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 12 : 9—11.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 9—11. „ V o o r t s , wij h e b b e n de v a d e r s onzes v l e e s c h e s wel tot k a s t i j d e r s g e h a d , en wij o n t z a - g e n h e n : z u l l e n wij d a n n i e t v e e l meer den Y a d er d e r g e e s t e n o n d e r w o r p e n z i j n , en l e v e n ? Want g e n e n h e b b e n ons wel voor e e n e n k o r t e n tijd, n a a r d a t het hun goed d a c h t , g e k a s t i j d ; maar Deze k a s t i j d t ons tot OLH n u t , o p d a t wij Z i j n e r heiligheid z o u d e n d e e l a c h t i g worden. En a l l e k a s t i j d i n g, a l s die t e g e n w o o r d i g is, s c h i j n t g e e n e zaak van v r e u g d e , maar van d r o e f h e i d te z i j n ; doch d a a r na g e e f t zij van zich eene v r e e d z a m e v r u c h t der ger e c h t i g h e i d dengenen, die door dezelve geoefend zijn."
Waarom komt gij in de kerk? omdat het Zondag is? uit gewoonte? omdat ook anderen er komen? — 6f om het Woord te hooren en troost te ontvangen voor dit en het eeuwige leven? O, het is liefelijk en aangenaam in de kerk. Men heeft het Woord en vergeet voor het oogenblik alle lijden. En hoe ziet het er tehuis uit? Slecht! Waarom? Ach, er is geen doorkomen en vooruitkomen! Dit en dat lijden, deze en die tegenspoed is er! Het is, alsof God mij verlaten had. Er is zoo veel! — o, als ik alles kon zeggen! Vanwaar komt dat? Komt het niet van de zonde ? Zou de aarde doornen en distelen dragen, als de mensch niet door moedwillige ongehoorzaamheid en verleiding des duivels den hof Eden had prijsgegeven? Ja, dagen van ziekte en allerlei lijden geeft God aan ieder mensch, en deze heeft oorzaak, Hem daarvoor te danken. Het blijft vaststaan: nood en dood komen, — de mensch zit vast in ongeloof en verkeerdheid. Zijt gij nu echter Gods kind ? „Ja, door Christus; ik ben gedoopt, ga naar de kerk en doe niemand kwaad, — ik hoop toch van j a ! " Daar vraag ik niet naar!
Hebt gij persoonlijk vrede gemaakt met God? vergeving uwer zonden gevonden voor Zijnen genadetroon? „Neen!" Waartoe dient dan alle nood, alle lijden, tuchtiging en dood? God wil uw lieve Vader zijn, Hij wil u in ontferming opnemen, in ontferming aannemen, u eeuwig gelukkig maken. Mag men zich door droefheid en harteleed van God laten afhouden, alsof dat buiten Hem om ons toekwam ? Neen, er geschiedt niets bij geval! Daarvan weet Gods Woord niets. Er is Eén, Die regeert. Er is geen ongeluk, dat God niet beschikt. Vreeselijk is de ellende des levens! welk eene kwelling, ellende en smarten, — het is nauwelijks om uit te houden! Nochtans ia het God, de Vader in de hemelen, Die regeert. Maar het schrikkehjkste is, dat gij u nog niet aan Zijn Vaderhart hebt geworpen, — het vreeselijkste is, dat gij zegt: „ik ben nog niet Zijn kind!"
Het vreeselijkste is, dat het zichtbare in het niet zinkt, en dan: eeuwige pijn in de hel, — en men bedenkt het niet! —
Al wat ons bejegent,^komt uit Gods Vaderhand! Sla den Heelmeester het mes niet uit de hand, waarmeê Hij u den dood uitsnijdt, en werp de bittere medicijn niet weg, die Hij u voorschrijft ! Het is immers God, Die dit alles doet. Maar de arme mensch gaat daarheen zonder troost en leven. Houd Hem toch vast en laat Hem niet los, totdat gij vergeving der zonden hebt, en dat Hij uw God en Vader is!
Hebben dan de kinderen Gods het beter? Zij hebben eeuwige heerlijkheid te wachten, en hebben het niet beter. Er staat waarachtig geschreven : „Dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij", en: „Hij geeselt eenen iegelijken zoon, dien Hjj aanneemt" (Vs. 6).
De Apostel schreef deze woorden aan de Hebreën, om hun geloof te bevestigen tegen alle tegenstrijdigheid, want zij hadden dingen door te maken, die wij niet doormaken. (Vergel. Hoofdst. 10: 32 en 33.) Een ieder voelt echter het best zijne eigene pijn en smart. Dat is Gods wijze van doen: wanneer het goed moet gaan, gaat het slecht, — wanneer Hij licht belooft, blaast Hij alle licht uit! Men kan schreien, roepen, bidden, en Hij doet, als hoorde Hij het niet.
Waartoe dient nu al het lijden? De Apostel zegt: „Opdat wij Z i j n e r h e i l i g h e i d z o u d e n d e e l a c h t i g worden".
Blijde woorden voorzeker! — menigeen schijnen zij echter toe kettersche woorden te zijn. God laat het lijden over ons komen, opdat wij Zijne heiligheid zouden deelachtig worden.
Hoe stemt dit echter met Vraag en Antwoord 60 en 61 van den Catechismus overeen ? Wanneer ik de heiligheid door het geloof verkregen heb, waartoe moet ik dan eerst nog geheiligd worden ? Ja, men kan er zoo het hoofd op neerleggen, rusten en slapen. Er is allerlei soort van Christenen. Er zijn er, wien het er om gaat, de straf te zijn ontloopen en in den hemel te komen. Dat moet dan wel is waar de Heere Jesus doen. „Neen, ik heb geene werken", zegt men, „ik ben alleen rechtvaardig in Christus, maar wat ontbreekt mij nog?"
Dat zijn de zelfzuchtigen. Het gaat denzulken niet om Gods gebod, gerechtigheid en heiligheid. Zij bedriegen zich intusschen met hunnen troost. — Er is echter ook eene andere soort, zij zijn van vorstelijken aard, geboren uit den dageraad (Ps. 110), uit de opstanding van Christus. Tot hen heette het: „gij in uwen bloede, gij zult leven!" Daar is op eenmaal waarachtige kennis van zonden en van de gerechtigheid Gods, daar staat men schuldig aan alle geboden Gods; dezulken willen het met hun eigen bloed onderteekenen, dat zij den eeuwigen dood en de verdoemenis verdiend hebben. God alleen moeten zij hebben; heilig, heilig zijn, zooals God heilig is, van het eerste oogenblik af.
Hoe gaat het echter denzulken, die honger en dorst naar gerechtigheid hebben ? Slecht! Zij willen en moeten heilig zijn; zij kunnen het echter niet, en geven het toch niet op.
Waar vinden zij houvast en rust? In hetgeen wij lezen in Vraag 60 van den Catechismus, in het Woord Gods alleen.
Zij nemen met blijdschap het woord aan: „in Zijn bloed zijn wij geheiligd, in Hem zijt gij geheiligd", d. w. z.: geheel overeenkomstig de Wet. „Daar zijn zij immers terstond klaar?" zegt gij. Zeker, en zij kunnen zalig sterven! „Hoe moet ik dan nog geheiligd worden?" Ja, het kleine kind is gedoopt op den Naam des drieëenigen Gods, en morgen slaapt het in aan de borst der moeder. De engelen dragen het over in de eeuwige heerlijkheid, zonder dat het er iets van weet. Het is loutere genade van Christus, Die gezegd heeft: „Tenzij gij wederom geboren wordt en wordt gelijk de kinderkens, gij zult het Koninkrijk Gods geenszins zien". De moordenaar keert tot zichzelven in en ontsteekt in vurigen ijver voor de eere Gods, want hij kan de ongerechtigheid niet verdragen, dat men den rechtvaardigen Man lastert. Hij roept luide: „Heere, gedenk mijner!" — en de Ileere stelt met één slag eene marmerzuil, een kostelijk beeld, voor het Aangezicht des Vaders. — Maar als gij ellendig waart, zijt gij nu wel even ellendig als vóór een of twee jaren ? Toen hebt gij levenden troost gehad. Maar gaat het u nog zoo om heiligheid als toen ? De mensch houdt vast aan het zichtbare, —- als hij maar te eten en te drinken heeft, als het maar niet te erg wordt, zoodat hij zichzelf nog een weinig op de been kan houden. Ach, de arme mensch is levend dood, terwijl hij de levende prediking hoort. — Zijt gij vroom? „Neen, goddeloos!" antwoordt gij. Maar GodsWoord zegt u dat met eene andere bedoeling, want Gods Woord vraagt: Houdt gij Gods geboden? „Och, ik kan ze immers niet houden!" Daar vraag ik niet naar! Gij kunt mij evenmin op dit oogenblik oen glas water geven, maar gij kunt naar de pomp gaan. Hier is Christus in Zijne gansche volheid, hier de verworven Geest; God is een groot Koning; Hij heeft slechts vorstenkinderen, prinsen, koningen en priesters,—zouden die niet wandelen in heilig sieraad en eene heerlijkheid zijn voor de heilige engelen ? Maar ik kom niet vooruit met dit: God heeft gezegd: „Zijt heilig, want Ik bon heilig", en: „Weest volmaakt, gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is". Nochtans zullen wel hemel en aarde voorbijgaan, maar Mijne woorden — zegt God — zullen geenszins voorbijgaan!
Een vader wil zjjn kind hebben, zooals hij zelf is. Een degelijk vader wil zijnen zoon tot een degelijk mensch maken. Hij kan het niet verdragen, dat zijn zoon lui is; hij neemt hem onder zijne tucht. Zijn zoon mag niet doen wat liij wil. Is het den vader niet eene eer, wanneer men zegt, dat zijn zoon een eerlijk, braaf man is? Doen de ouders niet alle moeite, opdat hunne kinderen worden zooals zij zelf? Zij tuchtigen eenen zoon, opdat hij later niet in handen van het gerecht valle. De moeder zorgt, dat hare kinderen net en zindelijk gekleed zijn, zij houdt de kleêren in eenen goeden staat, en heeft het gaarne, dat men zegt: „wat zijn dat nette kinderen!" De ouders doen naar hunne wijsheid en naar hunne verkiezing. Zij doen met dat al dikwijls dwaas en verkeerd, slaan er met de roede op in, wanneer zij niet moeten,, en doen het n i e t , wanneer zij moeten. God echter is een andere Vader. Hij kan Zijne kinderen niet laten omkomen.
Het beste heeft Hij voor hen overgegeven, om hen te verlossen; Zijnen eigen Zoon heeft Hij niet gespaard. Hij heeft gemaakt, dat zij voor Hem staan, onberispelijk, in overeenstemming met Zijnen wil, een nieuw schepsel, volmaakt, heilig. De Vader heeft eeuwig lief. Hij is een V a d e r der geesten. De lichamen kan men kastijden, kinderen zetten, waar men wil, maar geesten bedwingt men niet, die stijgen in de hoogte of varen in de diepte, zij ontslaan zich van Gods heerschappij.
Eene revolutie heerscht onder de geesten. — Wees verzonken in het slijk der zonden en ongerechtigheid, heb u begraven in het graf uwer verlorenheid, en heb moedwillig tot verzegeling van uwen dood en ondergang den steen tegen de deur des grafs gewenteld, — grijp het Woord des levenden Gods aan, en heilig en heerlijk komt gij uit het graf te voorschijn! Hebt gij dat geleerd, zoo hebt gij ook geleerd, dat een mensch, gerechtvaardigd door God Zelf, in z i c h z e l f arm en ellendig blijft. Wij zijn zulke domme, domme leerlingen in de school des Heiligen Geestes, en toch verliest God den moed niet. Hij wil, dat wij zullen zijn, gelijk H i j iö; maar wat ons aangaat, wij zondigen wel, en goed te doen verstaan wij niet. Daarom moet Hij onze ellende, zonde en schande ontdekken. Wij moeten in de benauwdheid komen. Eerst in den nood bekenden de broeders van Jozef: dat hebben wij aan onzen broeder verdiend; God bezoekt ons daarom. De stroomen bloeds, te Jerusalem vergoten, hebben koning Manasse niet verslagen gemaakt, maar in de gevangenis kwam hij tot inkeer. Ach, wat hebben wij te zeggen, wanneer God ons eeuwig verdoemt? Reeds de vele overtredingen tegen Staat en burgerlijke ordeningen zijn voldoende om ons eeuwige kerkerstraf waardig te maken. Maar onze zonden tegen G o d ! . . . De mensch kan voorspoed en welvaart, kan goede dagen niet verdragen. Het moet met alles de ellende en den dood in! Och, wat hebben de menschenkinderen al bekommernissen! Wie doet dit alles? God heeft immers al het goud en zilver, — welnu, dan hebt g i j het ook.
Wat is dat: Z i j n e h e i l i g h e i d d e e l a c h t i g word e n ? Gij hebt op Christus te zien, en in Christus hebt gij God den Vader, de vervulde Wet. Men kan niet op Christus zien, zonder te gelijk ook den Heiligen Geest op zich te zien nederdalen. God is geheel naar de tien geboden Zijner Wet;, zij zijn de uitdrukking Zijner heiligheid. Wij verliezen het steeds uit liet oog, dat God ons nabij is, dat Hij bij Zijne kinderen blijft. Behoort het kind niet ook bij den Vader te blijven? Wij doen als een kind, dat onder het gebed voor het eten naar do schotels ziet en denkt: moeder heeft niet genoeg gekookt! God vergeeft zonden en maakt vrede met u, — gij echter leeft in onvrede met de uwen ? Wie in nood is, leze het Hooglied en zie, hoe heerlijk de bruid van Christus is; hoewel zwart en door de zon verbrand, is zij nochtans liefelijk, eene roos van Saron, en prijkt in onverwelkelijke pracht!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 12 : 9—11.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's