Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene belofte voor de inwoners der stad Gods. (Jesaja 33 : 24.) (1ste Gedeelte)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene belofte voor de inwoners der stad Gods. (Jesaja 33 : 24.) (1ste Gedeelte)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En g e e n i n w o n e r zal z e g g e n : I k ben z i e k ; want h e t v o l k , dat d a a r i n w o o n t , zal v e r g e v i n g van o n g e r e c h t i g h e i d h e b b e n ."
Laat ons den inhoud van dit profetisch woord, deze belofte Gods, overwegen naar de volgende vragen: 1. Over wie gaat deze belofte? 2. In welken toestand vindt deze belofte hen? 3. Wat belooft hun deze belofte?
Vooreerst: o v e r wie s p r e e k t d e z e b e l o f t e ? voor wie is alzoo deze genadige belofte Gods?
Immers voor de i n w o n e r s e e n e r s t a d , want de belofte zegt: „Geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek". En welke stad wordt hier bedoeld? In het 20'tc Vers van dit Hoofdstuk predikt de Profeet: „Schouwt Zion aan, de stad onzer bijeeekomsten. Uwe oogen zullen Jerusalem zien, eene geruste woonplaats, eene tent, die niet ternedergeworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden". Dat is ald us eene heerlijke stad, dat is de stad Gods. Is deze stad Gods nu de aardsche berg Zion en het aardsche Jerusalem op zichzelf? Neen, het is de stad Gods, omdat de Profeet van haar mag prediken: „De Heere zal aldaar bij ons heerlijk zijn. de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning: Hij zal ons behouden". Overigens, zonder den Heere en zonder Zijne genade is de berg Zion en de stad Jerusalem niets, want Jerusalem is verwoest geworden en de Heidenen vertreden den berg Zion. Maar „als de stad Gods door den Heere" is Zion de uitverkoren Kerke Gods.
En alzoo heet de Kerke Gods, de gansche uitverkorene Kerk, op zoo menige bladzijde der Heilige Schrift de stad Gods.
Van deze stad Gods zingt David heerlijk in den 87ste" Psalm: „De Heere bemint de poorten Zions boven alle woningen Jakobs. Zeer heerlijke dingen worden van U gesproken, o stad Gods. Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen, die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër met den Moor, deze is aldaar geboren. En van Zion zal gezegd worden: Deze en die is daarin geboren, en de Allerhoogste Zelf zal hen bevestigen".
Ja, de uitverkoren Kerk van Christus heeft hare leden, de stad Gods heeft h a r e i n w o n e r s . En die inwoners zijn geene brave menschen, geene menschen, die het zich door hunne deugd en door hun geloof en liefde hebben waardig gemaakt om inwoners van de stad Gods te zijn, neen, Gods genade neemt in Zijne stad op zulke menschen, die het al zeer tegen Hem verdorven hebben, Rahab, Babel, Filistijnen, Tyriërs en zwarte Mooren, d. w. z. zulke menschen, die zich niet kunnen beroemen in eenen naam van Gods volk te zijn en die het ook volstrekt niet verdiend hadden om onder Gods volk en in de Kerk en stad Gods te worden opgenomen. Het zijn zulke menschen, die gruwelijk zijn in booze afgoderij en alle zonde en vijandschap. En dit mogen wij voor waarachtig houden — : zoo wij in Zion geboren, d. w. z. zoo wij wedergeboren worden tot kinderen Gods, dan moeten wij eerst onzen roem verliezen, dat wij Christenen of dat wij Gods volk zijn, dan moeten wij leeren, met droefheid leeren, dat ook wij evenals zulke Filistijnen en Tyriërs bedorven afgodendienaars zijn, en, evenmin als een Moorman zijne zwarte huid veranderen kan, de bedorvenheid en boosheid onzer zwarte ziel kunnen afleggen Zoovelen als er onder ons in Zion, in de stad Gods geboren zijn, die weten het ook, dat de Ileere hen gevonden heeft als eenen afgodischen Filistijn en als eenen bedorven Jfoor, — j a onze geboorte in de stad Gods begint wel daarmede, dat wij oprecht bekommerd worden over onze eigene afgoderij en over de zwarte boosheid en onreinigheid van ons eigen hart.
Van deze stad Gods zingt David in meerdere Psalmen, en door den Heiligen Geest prijst hij haren gezegenden staat, als hij in den 72sten Psalm zegt: „Die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde". Deze stad is de stad G o d s , — God bemint haar met al hare inwoners naar Zijn eeuwig vrij welbehagen, — de Heere woont in deze Zijne stad en bij al hare inwoners, — de Heere woont ook bij ons, als wij tot inwoners der stad Gods geboren zijn, — en voor de stad Gods zijn al de beloften Zijner genade, ook deze zalige belofte: „En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben".
Is het geene troostvolle zaak, als de Ileere, de hooge en heilige en barmhartige God, aan Zijne stad deze zalige belofte doet? Maar maakt deze belofte Gods ons nu niet terstond bekend, in w e lk e e n c n t o e s t a n d God de Heere Zijne stad bevindt? Wat veronderstelt deze belofte Gods van al de inwoners Zijner stad ? Hoe ziet de Heere Zjjn volk? Aldus luidt de belofte: „ G e en i n w o n e r z a l z e g g e n : I k b e n z i e k " , — zoo zijn zij dan ziek, de inwoners van de stad Gods, en de Heere ziet en kent hen in hunne krankheid, ja, de Heere, Hij belooft, dat Hij al hunne krankheden geneest, zoodat zij niet zullen zeggen: „Ik ben ziek".
En waaraan zijn de inwoners der stad Gods ziek, waaraan zijn ook wij ziek, als wij van hare inwoners zijn ? Is het enkel door lichaamskrankheid ? O, de belofte luidt: „Geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; want het volk, dat daarin woont, z a l v e r g e v i n g van o n g e r e c h t i g h e i d h e b b e n " , of zooals er eigenlijk in de grondtaal staat: „het zal o n t l a st zijn van ongerechtigheid".
Ja, de inwoners der stad hebben eenen last, want zij hebben ongerechtigheid. En ook wij, als wij tot hare inwoners mogen behooren, dan hebben wij onze ongerechtigheid. Wij hebben alles nagejaagd, wat ijdel is en wat leugenachtig is en wat ons bedriegt; wij leggen dit uit onszelven ook geenszins af.
Zelfs onder al ons ijveren in allerlei godsdienstigheid en werken hebben wij dit niet afgelegd, maar hebben onze ongerechtigheid zooveel te meerder gemaakt, naardat wij uit blindheid onze goddeloosheid niet hebben verstaan. Ja, dan meenden wij wel gezond te zijn, ook boven velen gezond in het geloof, maar ach! het was eene valsche gezondheid, en wij gevoelden den l a s t onzer zonden niet. En wie geen inwoner van Zion is, gaat door in zulke ingebeelde gezondheid en gerustheid, en leeft bij een gestolen geloof, totdat hem eens op vreeselijke wjjze de oogen open moeten gaan, en als het dan maar niet is gelijk de rijke man in de vlammen der hel!
Maar als de Heere ons tot eenen inwoner maakt van de stad Gods, dan neemt Hij onze valsche gezondheid weg, dan maakt Hij ons ziek, dan neemt Hij onze rust weg, dan legt Hij ons eenen l a s t op, dien wij niet kunnen dragen, eenen last, die ons krank maakt, zoodat wij gevoelen: „ik ben ziek". En de last, die ons ziek maakt, is onze o n g e r e c h t i g h e i d . Voorzeker, de Heere is een heilig God, en Hij maakt niemand tot eenen inwoner Zijner stad, of Hij doet hem gevoelen, hoe zwaar hij tegen Hem gezondigd heeft, — niemand wordt in Zion geboren, of de Heere legt hem den last zijner ongerechtigheid op. En dit is een last, ons te zwaar, — geen mensch, die dezen last kan dragen, deze last maakt ons door en door ziek en krank. Daarom heeft de stad Gods van ouds her zulke zieken tot zich getrokken ; daarom is dit de toestand van alle inwoners van Zion, dat zij voor en na met David uit moeten roepen: „Uwe hand was dag en nacht zwaar op mij, mijn sap werd veranderd in zomerdroogten!"
En deze krankheid is niet voor éénen keer, als wij in de stad Gods geboren worden, maar deze krankheid is altijd de krankheid van Zions burgers, zoo dikwijls als de Heere Zjjn Aangezicht verbergt.
O, deze krankheid onder den last onzer zonde is het, die ons eerst recht begeerig maakt naar onzen hemelschen Medicijnmeester en naar de medicijn van Zijn Woord en genade, — daarom ook is het zulk een boos en onheilspellend teeken, als wij zat en verzadigd zijn van des Heeren Woord en er meer dan genoeg van hebben, en evenwel meenen een goed geloof te bezitten, ja gezond in het geloof te zijn; dan verzadigen wij ons aan hetgeen wij zeiven meenen te zijn en aan onze werken, en wij kennen niet de doodelijke krankheid, waarvan alleen de Heere ons genezen kan. Neen, het is Gods werk, Gods genadewerk aan de zielen Zijns volks, dat zij moeten zeggen: „Ik ben krank, wees mij genadig, Heere, want ik ben verzwakt; genees mij, Heere, want mijne beenderen zijn verschrikt". Zóó is de toestand van de inwoners der stad Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Eene belofte voor de inwoners der stad Gods. (Jesaja 33 : 24.) (1ste Gedeelte)

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's