Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De lofzang van Hanna.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lofzang van Hanna.

(1 Samuël 2 : 1—10.)

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is de troost des nooddruftigen ? Immers, dat er een tot ons komt, die onzen nood tot den zijnen maakt ? Wat de troost des zwakken? Dat een sterke tot ons komt, die onze zwakheid tot de zijne maakt en alles voor ons volbrengt. Wat de troost eens zondaars? Dat de Rechtvaardige komt, Hij, Die onze zonde tot de Zijne maakt, opdat Hjj ons doe deelen in Zijne gerechtigheid, in Zijne genade. O, daarom heeft God van ouds Zijnen Zoon, onzen Zaligmaker Jesus Christus, aan Zijne Kerk geopenbaard als Een, Die komt in het vleesch. Yleeseh zijn wij toch, vleesch waren al de ouden, vromen, geloovigen, en als vleesch louter arme, zwakke, nooddruftige zondaars!
En Gods Zoon, onze Ileere Jesus Christus, van ouds beloofd als in het vleesch te zullen komen, als Die ons vleesch met alle zonden, nooden en zwakheid tot het Zijne maakt, en dat om door Zijnen Geest in ons te wonen, door Zijnen Geest ons te troosten met de door Hem verworvene genade Gods, — zulk Een, Die Zich onzer ontfermt in onze ellende, ja zulk Een alléén kon de vaderen troosten, zulk Een alléén blijft de troost, de Zaligmaker van allen, die zich als vleeschelijk en onder de zonde verkocht leeren kennen. Hij is van ouds den waren vromen in hunnen nood geopenbaard, en Hij is hunne sterkte en hunne verlossing geweest, in Hem mochten zij triumfeeren over zonde en wereld en dood en hel! Hij is geworden hun lof in eeuwigheid! Hij zal het nog zijn van al Zijne ellendigen!
Laat ons dit nader overdenken naar aanleiding van den heerlijken lofzang van Hanna, de moeder van Samuël (1 Sam. 2 : 1 —10), en laat ons bij de overweging daarvan letten op de volgende punten: 1 In welk eenen strijd deze lofzang geboren is. 2. Hoe zij tot dezen lofzang gekomen is. 3. Welken grond des heils zij in haren lofzang looft.
I n w e l k eenen s t r i j d is deze l o f z a n g g e b o r e n?
Wij allen, zonder onderscheid, hebben wel groote oorzaak om God te danken en te loven voor al de weldaden, dag aan dag ons bewezen, want hoe betoont Hij ons daarin, dat Hij ons niet doet naar onze zonden! Allermeest mochten wij Hem wel loven en danken voor Zijn allergrootste geschenk, t. w. dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon heeft overgegeven, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Maar zulk een lof en dank, zulk eene dankbaarheid woont er niet bij ons; met dankbaarheid kunnen wij niet beginnen; immers, dan is het zeer te vreezen, dat de woorden, waarmede de lippen danken, eindigen in woorden van wee en geklag, in jammer en ellende! Een ware lofzang en ware dankbaarheid wordt alleen geboren in ernstigen eu bangen strijd. En waarom?
Omdat wij de grootste gave Gods, de gave van den beloofden Zaligmaker, nimmer kunnen liefhebben dan in den nood, dan in ernstigen strijd over onze zonden.
De lofzang van Hanna is in zwaren strijd geboren! Blijkt dat niet uit den lofzang zeiven? Wat getuigt zij toch van den Heere? „De H e e r e d o o d t , en m a a k t l e v e n d ; H i j doet t e r h e l l e n e d e r d a l e n , en H i j doet weder o p k o m e n. Do H e e r e m a a k t a r m , en m a a k t r i j k ; Hij vernedert, ook v e r h o o g t H i j !"
Welke zware en diepe wegen Gods om Zijne uitverkorenen te brengen tot eeuwige behoudenis, om hen te trekken tot den beloofden Zaligmaker! H i j d o o d t , H i j doet ter h e l le n e d e r d a l e n , H i j m a a k t a r m , en H i j v e r n e d e r t . Wij allen zijn dood, dood in misdaden en zonden, wij allen hebben door onze zonden verdiend ter helle te varen, wij zijn, al waren wij de rijkste menschen ter wereld, toch in den grond doodarme menschen, die niet één kruimeltje genade en vrede kunnen koopen, en bij dat al, al droegen wij ook gescheurde kleederen, zijn wij toch hoog en trotsch van harte, te hoog om voor den levenden God in het stof te vallen! Want ach! de een is hier niet beter dan de ander, en wij worden nimmer arm en ellendig, dan alléén als God de Heere ook aan ons doet, wat Hij aan Hanna heeft gedaan, toen Hij haar doodde en ter helle deed nederdalen, toen Hij haar arm maakte en haar vernederde!
Heeft de Heere dat aan Hanna gedaan? Zoo ja, waarin?
Eene uiterlijke zaak in haar leven was de aanleiding, dat zij innerlijk door den Heiligen Geest ellendig en arm voor God is geworden. Het was namelijk, dat zij geene kinderen had.
Nu zou menigeen zeggen: hoe kon Hanna daarover tot de hel toe nedergedrukt worden ? maar dan weet en erkent hij niet, dat naar Gods Woord in de Gemeente Gods de kinderen een zegen en erfdeel des Heeren zijn. Eene vrouw als Hanna heeft het nu op 's Heeren tijd diep gevoeld, dat zij dien zegen moest missen, en heeft het wel ter harte genomen, dat de Heere haar dien zegen onwaardig keurde Daarenboven bad haar echtgenoot Elkana nog eene vrouw, Peninna, en deze had kinderen. En wij lezen, hoe deze Peninna Hanna vijandig was, en hoe zij Ilanna tergde, om haar te vergrimmen, omdat de Heere hare baarmoeder toegesloten had. Wat heeft dus Peninna gedaan? Peninna heeft zich op den uiterlijken kinderzegen tegenover Hanna beroemd, alsof zij nu van God gezegend ware, alsof Hanna daarentegen onwaardig en van God vervloekt ware. En dat niet eenmaal, maar hoe langer Hanna onvruchtbaar bleef, des te meer tergde zij haar, alsof God van haar niet wilde weten.
En welke uitwerking had dit op Hanna? Hanna weende en at niet, en of haar man Elkana ook tot haar zeide: „Ben ik u niet beter dan tien zonen ?" — dat kon haar niet troosten, — het ging haar in hart en geweten, dat zij den zegen Gods moest missen, — zij ondervond daarin, wat zij zegt: „de Heere doodt, Hij doet ter helle nederdalen, Hij maakt arm. en Hij vernedert".
Om hare zonden was zij den zegen onwaardig, haar leven werd een rechte dood, en onder den toorn Gods gevoelde zij de banden der hel en was eene door en door arm een vernederde zondares. Dat was een strijd der ziele, — Gods zegen kon zij niet missen, en zij lag bedolven onder eenen niet te dragen last van zonde en vloek.
In zulk eeneu strijd is het, dat haar heerlijke en troostvolle lofzang geboren is; toen zij uit dezen zielestrijd was verlost, toen wist zij het, uit welk eenen dood en hel de Heere haar genadig had uitgered, — toen wist Hanna, waarvoor Hem te loven en te danken in haar lied!
Verstaan wij dit wel? Als wij tot lofzangen zullen komen, die waarheid in ons binnenste zijn, dan laat de Heere ons eerst ervaren, wat het is, hetgeen Hanna ondervond: „Hij doodt, Hij doet ter helle nederdalen, Hij maakt arm, en Hij vernedert". Wat is een leven enkel in uitwendige zegeningen, en hoe zal men daarin alleen Gods zegen mogen gelooven? Wat is uitwendige zegen, hetzij een kinderzegen, hetzij voorspoed, rijkdom, eer en aanzien? wat is het, om daarin zich te beroemen?
Loven en danken mogen de lippen, •— de rechte lofzang zal niet komen dan uit eenen strijd, als waarin Hanna was. Ons leven moet tot eenen dood worden ouder den toorn Gods tegen onze zonden, wij moeten eene rechte hellevaart doen onder den last onzer vloekwaardigheid, en wij, die ons verheffen op uitwendigen zegen en rijkdom, wij moeteu vernederd zijn voor het Aangezicht des hoogen Gods, — dan zijn wij arm en in grooten nood, dAn eerst dorsten wij naar eene genade Gods, die ons te voren slechts bij name bekend was! O, waarom komen er geene lofzangen onder de menschen? Ach! de natuurlijke mensch leeft bij uitwendigen, ingebeelden zegen, bij een ingebeeld leven, en het is voor God een akelige dood; bij eenen ingebeelden hemel, en God weet, dat de hel hem wacht; bij ingebeelden rijkdom en hoogheid, en inderdaad, hoe blind is de mensch voor zijne armoede en nietigheid!
„De Heere doodt, Hij doet ter helle nederdalen!" Wel ons, als wij bet ervaren! Ja, velen ervaren het, als de vurige Wet Gods een licht doet opgaan over hunne zonde en vloekwaardigheid, maar hoe menigeen bezoekt de trouwe bemelsche Herder met tegenspoed en allen aardschen nood, opdat het gemis van uiterlijken zegen, opdat alle kastijdingen hem arm en ellendig make voor God! O, het is eene aloude les des Ileeren, maar wanneer zullen wij het eens recht leeren. dat wij om onze zonden aan allerlei ellende, j a zelfs der verdoemenis onderworpen zijn? Wanneer zal de uitwendige nood door den Heiligen Geest eenen inwendigeu zielenood verwekken, het gemis aan uiterlijken zegen het gemis aan Gods genade ons doen gevoelen? Hanna heeft het gevoeld, in de hel lag zij onder den toorn Gods, — en uit haren strijd is een lofzang geboren, een lofzang den Heere, ter verheerlijking vau Zijne genade, Zijne erbarming!
O, hoe bang is het ons, als de Heere ons leven wegneemt en de dood om onze zonden over ons heerscht! hoe bang, als de beken Belials en banden der helle ons eene hellevaart doen maken! hoe bang, als wij arm worden voor God, en niets ons baten kan, en als al onze hoogheid vernederd wordt. Welk een bange strijd! — Ja, dan is er menigeen, die als Peninna daar leeft en roemt in ingebeelden zegen, alsof God hem zegent, en hij tergt den ellendige en verzwaart zijnen strijd!
Wie kan den troostelooze troosten, die, van God gedood, alléén van Hem wil levend gemaakt zijn, alléén van Hem uit de hel verlost en met genade verrijkt en verhoogd! O, zulk een troostelooze houde moed, de lofzang zal nog komen uit zijnen strijd, en moge voor en na zijn strijd wederkeeren, — te meer zal hij nog den Heere loven vo >r de menigvuldige verlossing Zijns Aangezichts, als Hij hem genadig is, als Hij hem verhoort, als Hij hem Zijnen Christus schenkt, eenen Borg en Middelaar zijner ziel.
Hanna is uit haren strijd verlost, — zij is tot haren lofzang gekomen, — zij mocht uit eigen ervaring zingen: „De H e e re d o o d t " , maar ook: „en H i j m a a k t l e v e n d " ; „ H i j d o et t e r h e l l e n e d e r d a l e n " , maar ook: „ H i j d o e t w e d er o p k o m e n " ; „de H e e r e m a a k t a r m " , maar ook: „ H ij m a a k t r i j k " , — „ H i j v e r n e d e r t , ook v e r h o o g t H i j ".
En daarom, wat is voor Gods ellendigen zóó noodig als om te hooren, h o e H a n n a t o t d e z e n b a r e n l o f z a n g gek o m e n is!
Wat heeft Hanna tegenover hare tegenpartijdige, tegenover Peninna, gedaan? Ja, wat was er te doen tegenover eene vrouw, die ook min of meer vroom en godsdienstig was, die zich op Gods zegen beroemde, die Hanna, als van Gods zegen ontbloot, niet achtte, ja tergde? Daar stond de arme vrouw en had geenen roem, ach, niets dan vloek en onvruchtbaarheid, — daar heeft Hanna ongetwijfeld geene tegenredenen gehad. O, daar heeft zij zichzelve niet gerechtvaardigd tegenover Peninna, zij moest het alleB over zich heen laten gaan, — zij had den toorn en den vloek des Heeren verdiend, zij was als eene doode en lag in de hel! Maar als zij met haren man te Silo komt, dan gaat zij in het huis des Heeren, en bitterlijk bedroefd zijnde, zoo bad zij den Heere en weende zeer. O, daar zoekt zij den Heere, maar niet om hare rechtvaardigheid en waardigheid te bepleiten, daar komt zij als eene ellendige met hare ellende voor Gods troon, daar is alleenlijk haar gebed: „Heere der heirscharen, zoo Gij éénmaal de ellende Uwer dienstmaagd aanziet!".... En als Eli, de hoogepriester, haar eerst miskent, omdat zij niet in hoorbare woorden, maar met diepe verzuchtingen in haar harte sprak, dan zegt zij eenvoudig: „ik ben eene vrouw, bezwaard van geest, ik heb mijne ziel uitgegoten voor het Aangezicht des Heeren, ik heb gesproken uit do veelheid mijner gedachten en tnijns verdriets".
Alzoo heeft Hanna zich niet gerechtvaardigd, maar den Heere hare ellende en hare gedaante getoond ! O, hoe gaf het huis des Heeren, de tabernakelGoda, haar vrijmoedigheid om genade te zoeken, om te pleiten op de beloften der genade, die de Heere Zijn zondig volk gegeven had. Immers, het huis des Heeren, is het niet een onderpand en getuigenis, dat de Heere woont midden onder Zijn volk, hoe onrein en vloekwaardig het ook is? Ja, daartoe brengt de Heere nog heden Zijn volk in zulk eenen strijd, opdat wij zullen strijden den strijd des geloofs, en wat is zulk een strijd des geloofs anders, dan hetgeen Hanna vertoont, als wij, ontdekt aan onzen dood en verdoemenswaardigheid als armen ons voor Hem vernederen, voor Hem ons verootmoedigen, en aanhouden en hopen en pleiten op eene genade, die Hij Zelf ons openbaart en belooft! O! dat „zijne ziel uitgieten voor het Aangezicht des Heeren", dat is Gode aangenaam. Uit onszelven komen wij er niet toe; dan is het gebed een sleur en gewoontewerk, en wat men ook bidt, zijne ziel uitgieten voorden Heere, men kan het niet, omdat men de zonden en nooden niet kent, — maar wie om zijne zonden en onwaardigheid de vrijmoedigheid moge missen, o, Hanna's gebed tot den Heere: „Aanzie toch eenmaal de ellende Uwer dienstmaagd", moge ons troosten en leeren, dat God de Heere uit zondige en onwaardige menschen Zich dienstknechten en dienstmaagden verkiest, en zij dienen God, als zij Hem brengen en toonen, wat zij niemand zouden willen toonen, nml. hunne ellende! Is het dan geheel en al met ons uit en verloren, dan kome nog het gebed : „Sla nog eenmaal mijne ellende gade!" — en o, de verhooring, aan Hanna gegeven, hoe toont zij ons, dat zulk een noodgeschrei klimt tot God en gaat tot des Heeren hart!
En daarom moge het onze aandacht niet ontgaan, w a t zij van den Heere gebeden heeft! Het was schijnbaar eene louter uiterlijke zaak; immers zij sprak: „Geef aan Uwe dienstmaagd een mannelijk zaad, zoo zal ik dat den Heere geven alle de dagen zijns levens". Ja, een uiterlijke nood, dat zij geene kinderen had, was het middel, dat de Heilige Geest gebruikte, om haren innerlijken nood haar te ontdekken ; haar innerlijke nood wordt dan ook alleen nu weggenomen, als God de Heere in genade haar gebed verhoort en ook den uiterlijken nood wegneemt en haar een mannelijk zaad geeft, en dat tot Gods eer!
O, daar heeft zij nu juist niet meer kindereD begeerd, dan Peninna had, maar hier wordt het openbaar, dat ééne zaak, waarover een arm en zondig mensch met den Heere worstelt in smeekgebeden, veel troostelijker is voor het hart dan vele, vele zaken, die men ontvangt (om het zóó eens te noemen) als vanzelf en zonder genade en gunst van God. Ja, ook in uiterlijke zaken, en daarin dikwijls het eerst, wil de Ileere ons Zijne genade betoonen! „Wentel uwen weg op den Heere!" en als gij dan in nood komt over liet dagelijkseh brood, als gij dan door Gods genade tot do ootmoedige belijdenis uwer zonden komt en belijdt: „ik heb mijn dagelijkseh brood niet verdiend", o, dan is een afgebeden en uit genade ontvangen stuk brood uw hart troostelijk, zooals geen rijkdom het den rijke wezen kan, Alzoo zou het ééne kind, dat Hanna als eene ellendige tot Gods eer en tot haren troost van den Heere had afgebeden, hare ziel troosten met Gods genade en haar meer wezen dan de vele kinderen aan Peninna. Daarom brengt u de Heere om eene uitwendige zaak wel in nood, opdat gij uwe zonden belijdt en het van Hem in genade ontvangt. O, ééne zaak, waaromtrent gij als Hanna met den Heere worstelt, troost u met de gunst Gods meer dan alle overvloed.
Welk een troostvol Evangelie! Ervaart gij dan door Gods Heiligen Geest, hetzij onmiddellijk, hetzij middellijk door allerlei aardschen nood, hoe God een God is, Die rechtvaardig is. als Hij ons doodt en ter helle doet nederdalen, arm maakt en vernedert, — o, hoe roept dit Evangelie ons toe: „Werp uwe vrijmoedigheid niet weg, die Zijne genade u geeft, en giet uwe ziel uit voor uwen God en roep: „Aanzie nog éénmaal mijne ellende en red mij tot Uwe e e r ? " Voorwaar! daar leeren wij den God aller genade kennen als dien God, van Wien het luidt „Deze ellendige riep tot den Heere, en de Heere verhoorde hem"' daar komt verhooring, gelijk Hanna is verhoord en ontving' een afgebeden kind, dat Gode tot eere zou zijn, en noemde hem Samuël, d. i.: de Heere heeft verhoord, -— de Heere is een Hoorder der gebeden, — daar neemt de Heere den toorn weg, en daar mag een ellendig volk voor en na nog eens eenen lofzang zingen: „De Heere doodt, en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen; de Heere maakt arm, en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij".
Onze laatste vraag luidt: op w e l k e e n e n g r o n d des l i e i l s s t a a t I l a n n a in h a r e n l o f z a n g ? w e l k e e n en g r o n d des h e i l s l o o f t zij d a a r i n?
Gewichtige vraag toch. Immers, waar blijven onze zonden? dat is de vraag van allen, die als Hanna ervaren: „De Heere doodt, Hij doet ter helle nederdalen". Zou Hanna getroost van den Heere heil en genade hebben verwacht, als haar niet getoond was, waar hare zonden gebleven waren? O, de grond des heils is een zoo rechtvaardige grond, en Hanna is in haren lofzang van God gesteld op den troostvollen grond der gerechtigheid Gods! Waaruit blijkt dat? Uit deze woorden, door haar gesproken: „Die met den H e e r e t w i s t e n, z u l l e n v e r p l e t t e r d w o r d e n ; H i j zal in d e n h e m el o v e r h e n d o n d e r e n ; de H e e r e zal de e i n d e n der a a r d e r i c h t e n , en zal Z i j n e n K o n i n g s t e r k t e g e v e n, e n d e n h o o r n Z i j n s G e z a l f d e n v e r h o o g e n ".
Zie, dat is eene openbaring van onzen Koning en Zaligmaker Jesus Christus. De Heilige Geest heeft aan Hanna in haren zielestrijd Gods eeuwigen, hemelschen Raad bekendgemaakt, Gods genaderaad, dat Gods eigen Zoon in de wereld zou komen, om Zijn volk van hunne zonden zalig te maken. En hoe ontvangt Hanna de openbaring des Heeren Jesus overeenkomstig haren zielenood! Hij wordt aan haar geopenbaard als Gods Gezalfde, als Koning, en wél alzóó, dat de almachtige Heere dezen gezalfden Koning Jesus Christus sterkte geven zal en Zijnen hoorn verhoogen! Ja, dat is eene belofte naar Hanna's zielenood, eene belofte naar den nood van al des Heeren ellendig volk. Andere heeren toch heerschten over Hanna, zonde en dood en de vreeselijke hel hadden haar in hunne macht! —
En als zij omkomt in hun geweld, zie, daar getuigt zij, hoe de Heere haar een ander Koninkrijk en eenen anderen Koning heeft getoond! Dat is het Koninkrijk der hemelen, het Koninkrijk der genade, dat God beloofd heeft aan Zijnen Zoon, onzen Heere Jesus Christus. O, de Yader gaf Hem zulk een ellendig en arm en zondig en onvermogend volk tot Zijn volk, en Hij is hun Koning. En dat naar de gerechtigheid Gods, — Hij, Gods Zoon, Hij zal, zooals Hij Hanna is geopenbaard, de G e z a l f de zijn: gezalfd wordt Hij met den Heiligen Geest, en wel als mensch, — en alzóó wordt hier aan de arme Hanna de verborgenheid der godzaligheid ontdekt, dat Gods Zoon, onze Koning Jesus Christus, Zijn volk en ook haar zal koopen tot Zijn eigendom voor den arbeid en losprijs Zijner ziel, als Hij ons, den inenschen, is gelijk geworden!
Welk een raad Gods omtrent dien Koning Jesus Christus, Die Zijn volk gelijk wordt, Die al hunne zonden en .lasten op Zich neemt, Die verzoening doet voor hunne zonden, Die als de Slangvertreder en sterker dan de sterke Satan de heerschappij van zonde en dood en duivel en hel heeft te niet gedaan, en eene heerschappij der genade over Zijn volk heeft opgericht!
Dat moet Hanna in den Heiligen Geest gezien en ontvangen hebben: deze Koning der genade h a a r Koning, en zij verlost van zonde en dood en hel, als opgenomen in Zijn R i j k ! O, mocht zij nu niet zingen: „Hij v e r h e f t den g e r i n g e uit h e t s t o f , en d e n n o o d d r u f t i g e v e r h o o g t Hij u it d e n d r e k , om te d o e n z i t t e n bij de v o r s t e n , d at H i j hen den s t o e l der e e r e doe b e ë r v e n " ? In den drek der zonden zat Hanna; maar wie zijn rechte vorsten, dan die voor eeuwig verlost zijn uit de slavernij van zonde en dood? — zie, dat is het volk, dat God Zich verkiest; door het geloof overwinnen zij de wereld en komen alle ellende te boven; met Christus zullen zij de wereld oordeelen, — en bij zulke vorsten, bij Koning Jesus Christus en de Zijnen, zal Hanna zitten, en de Heere zal het voor haar opnemen, en zoo eert God eene arme zondares, door de wereld verworpen, en dat zal het deel zijn van allen, die, in hunne zonde en ellende voor God vernederd, verhoogd zijn, als Hij hun den Heere Jesus als hunnen Koning en Verlosser geeft.
En Deze, onze Koning Jesus Christus, Die komt, om ons vleescli aan te nemen, om onze treurige verdorvene zaken tot de Zijne te maken, o, Hanna zag het in den Heiligen Geest, dat Hij niet ledig komt tot Zijn volk, dat een arm en o zoo ledig volk is. Hanna zag Hem, zooals de moeder des Heeren Hem zag komen, die aldus in haren lofzang zong: „Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden" (Luk. 1 : 53). Dat ziet en ontvangt Hanna als Hij haar bekend wordt als Gods Gezalfde. Ja, gezalfd is Hij met den Heiligen Geest, om door dien Heiligen Geest met alle Goddelijke en geestelijke schatten tot ons te komen. Uit Zijne volheid ontvangen ledige en hongerige zondaren genade voor genade. Hanna ontving in Hem genade en vergeving harer zonden, — Zijn heil werd haar heil, en hare zaak werd Zijne zaak, Hij richtte hare zaken. Hanna ontving den troost des Heiligen Geestes, Die haar eene belofte gaf naar haren toestand, — nri mocht zij roemen en nti mocht zij op den vasten grond des heils, op den grond der voor haar aangebrachte gerechtigheid in Koning Jesus Christus, met Maria, de moeder des Heeren, zingen: „ M i j n h a r t s p r i n g t op v a n v r e u g de i n den H e e r e ; mijn h o o r n is v e r h o o g d in den H e e r e , m i j n m o n d is w i j d o p e n g e d a a n o v e r m i j ne v i j a n d e n , want ik v e r h e u g mij in Uw h e i l ! " Ja, wie dat ervaart, dat de Heere hem daarom doodt en in vele diepe wegen ter helle doet nederdalen, om hem door dien Koning tot leven, j a tot den hemel der genade te brengen,— hem daarom arm maakt en vernedert, om door dien Koning t e m rijk te maken in den troost des Heiligen Geestes en alzóó boven het stof en de wereld te verhoogen, die ziet op dien geschonken Koning, en het hart is stil en de lofzang komt over alle, anders zware wegen: „Er is n i e m a n d h e i l i g g e l i jk d e H e e r e , want er is n i e m a n d dan G i j , en er is g e e n r o t s s t e e n dan o n z e God!"
Keeren wij dan ernstig tot onszelven in, of het ons, gelijk Hanna, om den zegen bij God te doen is, dan wel als Peninna om het uitwendige en vergankelijke! Zoeken wij toch ernstig den eeuwigen zegen, die daarin bestaat, dat wij als dooden en doemwaardigen genade zoeken bij den Koning en Gezalfde Gods, onzen Heere Jesus Christus! want „die met den Heere twisten, zullen verpletterd w o r d e n , . . . de Heere zal den hoorn Zijns Gezalfden verhoogen".
De hoornen zijn in de Schrift een teeken van kracht. En hoe steken de menschen de hoornen op tegen den hoorn van den Gezalfde Gods! Maar God zal Zijnen Koning sterkte geven, en alle hoornen nedervellen, en den hoorn Zijns Gezalfden verhoogen! Wie dan sterk is, — o, „de boog der « t e r k e n is g e b r o k e n , en d i e v e r z a d i g d w a r e n , hebb e n z i c h v e r h u u r d om b r o o d " . Wie doet als Peninna en bouwende op uiterlijken zegen en voorspoed, op zijn werk en kracht, den mond opendoet, steekt zijne hoornen op tegen den hoorn van Gods Gezalfde. O, hooren wij naar Hanna's waarschuwende woorden: „Maakt het n i e t te v e e l , d at g i j hoog, h o o g z o u d t s p r e k e n , dat i e t s h a r d s u it u w e n mond zou g a a n , w a n t de H e e r e is e e n God d e r w e t e n s c h a p p e n , en Z i j n e d a d e n z i j n r e c h t ged a a n ! " Hij weet alle dingen, en Hij doet recht!
De troost is groot: „de Heere zal de einden der aarde richten". Ach! arme zondaar, zijt gij dan waarljjk om uwe zonden in helsche banden en verre van God als de einden der aarde, — welk een strijd voor u om op Gods genade te hopen, als alles u toeroept: „gij zijt vervloekt!" — maar hebt gij niet juist daarom behoefte aan dien gezalfden Koniog, Die voor u den strijd kwam strijden en u het Koninkrijk der genade en den troost des Geestes verwierf? Aangehouden! totdat wij weten: Hij is mijn Koning, ik ben de Zijne, — ook mijne zaken zal Hij richten! — Wie niet hoort, wie sterk en rijk en verzadigd is, en daarom met zijnen hoorn aanstoot tegen den hoorn van Gods Gezalfde, die vreeze en bekeere zich, want „de goddel o o z e n z u l l e n z w i j g e n in d u i s t e r n i s , want een m a n v e r m a g n i e t door k r a c h t !"
Welgelukzalig het volk, dat, als Hanna, in den beloofden Koning en Gezalfde des Heeren geborgen, in Hem en Zijn heil en in Zijne genade getroost mag zingen: „de Heere doodt, en Hij maakt levend"... Wél hem, die alzoo ala een ellendige op Hem vertrouwt! Moge zulk een ellendige ook voor en na struikelen in zulk een geloof, aangevochten als hij wordt door zulken, die op den grond hunner eigene krachten en werken eenen anderen grond leggen, — „de g r o n d v e s t e n des a a r d r i j k s z i j n d e s H e e r e n , en H i j h e e f t de w e r e ld d a a r o p g e z e t " , nml. op den eenigen grond, door Hein naar Zijnen eeuwigen Raad gelegd in Jesus Christus, Zijnen gezalfden Koning. Schijnt het dan menigmaal, alsof zonde en wereld, menschenkracht en menschenwerk hierbeneden regeere, — zie op tot dezen Raad Gods O, als die Gezalfde Zich den Zijnen ontdekt, zoo w o r d e n de s t r u i k e l e n d e n met s t e r k te o m g o r d , en h u n h o o r n in den H e e r e v e r h o o g d , — de lofzang komt om eenmaal eeuwig aan te houden!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

De lofzang van Hanna.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's