E voto Dordraceno - pagina 376
toelichting op den Heidelbergschen catechismus. Tweede deel.
376
uw
de reeks van
kan
niet
Moest ge met u
tusschen
zou
zijn
;
En daarom nu kan geen enkel opzicht
in
Hiermede
u ook
er bij
en die zaligheid niet
bij
alle
band
existentie
u.
stre-
uw pogen om
dienen, noch zelfs het karakter van een „goed werk" dat aan
te
uw werk
de verdienstelijkheid van dit vrucht
ooit
ze
blijven
band
voor
u
verdienste
zin,
uw daden
volkomen
een
op
rustende
tusschen
u van deze
in dien
gebrekkig en besmet.
altoos
verdienste,
die
Uw
uwer daden toekomt; maar wat wegvalt en nooit kan hersteld
enkele
heid
nooit van
waar elk edeler
valt dus weg, niet de betrekkelijke lof
ven recht op heeft, noch ook de betrekkelijke waardij van
uw God
u
onder geen voorwendsel.
;
eeuwige gelukzaligheid zou ontbreken.
de
die zaligheid niet passen,
bij
niet in
is
dan deze uw werken de eeuwigheid ingaan,
niets
en
dus verbroken. De volkomenheid
is
komen.
u
in
sprake
verdienste
III.
goede werken schakelt zich telkens een reeks van booze
Het parelsnoer
werken.
en
XXIV. HOOFDSTUK
ZOND.
En
zoeken niet in
uw
Neen, voor God
zijn kon.
zal er voor
werk
zijn
en de eeuwige gelukzaligheid eigen daad,
is
alsof de eeuwige zalig-
te
om
u een geldende
aldus een vasten
moet ge
leggen, dan
maar
in een plaatsbeklee-
dende daad van Christus, en moet het geloof u de zekerheid geven, dat ook
metterdaad dien Christus
gij
zijt
ingeplant, en alzoo aan die plaats-
bekleeding deel hebt.
Zoo
blijkt dus,
dat het protest onzer vaderen tegen de verdienstelijkheid
der goede werken streng moet volgehouden. Niet
van veel goede werken onder menschen
men van
ware, zoo
te
om
de verdienstelijkheid alsof het een logen
loochenen;
een dapper soldaat verklaart: „Ge hebt u verdienste-
gemaakt jegens het vaderland." Van verdienste onder menschen mag
lijk
wel zeer zeker gesproken, en onder
meerden
zoowel
hierover
werken
opzicht
alle
Roomschen,
ouder
dan ook het geschil
liep
niet.
rangen en standen, onder Gerefordoet
men
dit
De vraag was
dan ook. Maar
niet, of
uw
goede
recht en aanspraak geven op de toegenegenheid en de dank-
u
van
baarheid
als
kan
uw
maar
naaste,
ooit recht
ook,
alleen of
uw goede werken
u,
in welk
en aanspraak zouden geven op de toegene-
genheid en de loonende erkentelijkheid van
uw
God.
En
dit
nu moet ten
nadrukkelijkste geloochend, want zooals de Confessie zoo schoon in Art. 24 zegt
„Wij
:
God
niet bij
niet
God God
hetzij
zijn in
in ons,"
als bij
God gehouden wat naar de
schuldenaren
het
taal onzer
dagen beteekent: „Wij staan
boek voor de goede werken die
wij doen,
ons." Hij altoos de schuldeischer, wij de schuldenaars.
ge nog onbekend
bekent;
te
voor de goede werken die wij doen, en
zij
zijt
en
Want
en dus nog slechts het streven naar het ideaal
ge wierdt toegebracht en reeds werkingen des Heiligen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's