Sociale hervormingen - pagina 201
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel III.
i89
inderdaad termen aanwezig zijn tot het geven van een voorschrift óf hij zal na het rapport zonder meer een voorschrift uitvaardigen. Het eerste legt den inspecteur eene onmogelijke taak op, terwijl het tweede geval zeker niet wenschelijk is. Beter komt het den ondergeteekende voor, de verantwoordelijkheid te doen rusten op den adjunct-inspecteur, maar de bevoegdheid aan het hoofd of den bestuurder toe te kennen om bij den inspecteur in beroep te komen. Uit den aard der zaak zal nog van de beslissing van den inspecteur beroep op den Minister open staan. Wanneer wordt gevreesd, dat overdreven of misplaatste ijver den adjunctinspecteur zoude kunnen leiden tot het geven van te veel voorschriften, dan moge daartegenover worden gesteld, dat juist de wetenschap, dat de verantwoordelijkheid voor het gegeven voorschrift op hem drukt, hem van te spoedig ingrijpen zal weerhouden. Trouwens het ligt in de bedoeling om slechts aan dien adjunctinspecteur de bevoegdheid toe te kennen om voorschriften te geven, die de daarvoor noodige tact blijkt te bezitten. of er
In den ingevolge art. 370 uit te vaardigen algemeenen maatregel van bestuur stelt de ondergeteekende zich voor dit punt in den hier aangegeven zin te regelen. Arii. 247 en 248. Geheel overeenkomstig de bepalingen der Veiligheidswet en van het Arbeidsbesluit geeft het ontwerp aan den Minister de bevoegdheid om van bepaalde artikelen vrijstelling te verleenen, eene bevoegdheid, welke tot vermijding van groote hardheid en onbillijkheid onmisbaar is. Ten aanzien van de in artikel 248 opgenomen termijnen moge
worden opgemerkt, dat daarbij rekening is gehouden met hetgeen ten aanzien van die vrijstellingen thans geldt. De termijn, opgenomen in het eerste lid van art. 248 is gesteld op i Januari 191 2, omdat de mogelijkheid moet bestaan in sommige, bezwaarlijk in de wet te omschrijven, gevallen eene vrij langdurige vrijstelling te verleenen. Zulks is ook geschied in art. 26, derde lid der Veiligheidswet. Ten aanzien van een aantal bepalingen is daar zelfs de mogelijkheid gelaten om voor een tijdperk van tien jaren vrijstelling te verleenen. In het ontwerp moet dus een vrij ruime termijn worden gesteld ; behoudens het bepaalde in het tweede lid van art. 248 kan daarmede in hoofdzaak worden volstaan. Door zoo te handelen wordt niet eenvoudig bestendigd wat nu bestaat krachtens de Veiligheidswet. Wordt toch ten aanzien van de inrichtingen, waarvoor nu al of niet vrijstelling kan worden verleend, precies hetzelfde bepaald als hetgeen thans voor haar geldt, dan zoude eene zoo ingewikkelde indeeling in tal van gevallen moeten worden opgenomen, dat daarin slechts na gezette studie voor enkelen de weg zoude zijn te vinden. Ten einde nu niet eene dergelijke onbruikbare regeling in de wet op te nemen, komt het den ondergeteekende beter voor, dat aan den Minister eene vrij ruime
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's