Sociale hervormingen - pagina 345
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel III.
333
ver genoeg gaat en, op het voetspoor van de wetgeving in Engeland, Frankrijk, Zweden, Noorwegen, Canada en de Vereenigde Staten van Amerika, die bescherming had behooren uit te strekken tot allen die hun achttiende jaar nog niet voleind hebben. Een arbeidsduur toch, welke voor een volwassen man zonder bezwaar is, zal voor een jongen van 17 jaar menigmaal te lang zijn. Enkelen van deze leden meenden bovendien, dat het niet aangaat allen, die den vollen ouderdom van 17 jaar nog niet bereikt hebben, in het algemeen op één lijn te stellen een jongen van 1 2 jaren kan niet worden gezegd gelijk te staan met een van 16; wordt de leeftijd van 17 op 18 jaren verhoogd dan zal het verschil nog grooter zijn. Zij zouden daarom eene splitsing wenschelijk achten en den maximalen arbeidsdag voor kinderen van 12 tot 14 jaar op b.v. 8 uren willen bepalen. Verscheidene andere leden konden zich met de door den Minister voorgestelde leeftijdsgrens wel vereenigen en meenden dat er geen genoegzame aanleiding bestaat om die te verhoogen. Eene verdere onderverdeeling scheen hun in hooge mate bedenkelijk toe die zou op de industrie een zeer belemmerenden invloed hebben. De opmerking werd gemaakt, dat, terwijl het Burgerlijk Wetboek aan eene jonge dochter die den vollen ouderdom van zestien jaren heeft bereikt vergunt een huwelijk aan te gaan en zulks zelfs krachtens eene Koninklijke dispensatie op nog jeugdiger leeftijd mag geschieden, in het ontwerp blijkbaar de mogelijkheid, dat een vrouwelijke arbeider, die haar zeventiende ;
jaar
nog
niet
voleind
heeft,
in
het
huwelijk
treedt,
als
niet
wordt aangenomen. Ter bescherming toch van de „gehuwde vrouw" komen verschillende afzonderlijke bepalingen
bestaande voor,
maar
gelden
die bepalingen zullen ingevolge art. 8 alleen
voor
gehuwde
vrouwelijke
kunnen boven 1 7 jaar „meisje" worden aangeen rekening worden
personen
beneden dien leeftijd zullen zij steeds als gemerkt en zal met haar gehuwden staat gehouden.
Ar^. 9. De opmerking werd gemaakt, dat door de nieuwe omschrijving van het begrip „fabriek" het aantal inrichtingen, welke als fabrieken zijn aan te merken, wel wat te veel zal toenemen. Van andere zijde werd betoogd, dat de ruimere beteekenis, aan het woord „fabriek" gegeven, alleszins gerechtvaardigd wordt door hetgeen ten gunste daarvan in de Memorie van Toelichting wordt aangevoerd dat in den eisch van een behoorlijk toezicht wordt voorzien door het bepaalde bij art, 431; en dat overigens niet uit het oog moet worden verloren, dat er slechts eene verschuiving plaats heeft, aangezien de inrichtingen, welke voor het eerst als fabrieken zullen worden aangemerkt, tot dusver reeds als werkplaatsen aan toezicht waren onderworpen. Verscheidene leden meenden nochtans, dat de grens tusschen fabrieken en werkplaatsen zeer willekeurig getrokken wordt en ;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's