Sociale hervormingen - pagina 362
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel III.
350
samenhangt
niet, of althans niet voldoende, geregeld. Art. 34 voorziet eenigermate in het geval dat de patroon zijn plicht niet doet, maar men zoekt tevergeefs naar eene regeling voor het geval dat de leerling wegloopt of zich aan andermans goed vergrijpt of zich op andere wijze onbehoorlijk gedraagt, gevallen welke toch
evenzeer denkbaar zijn en waarin dan ook door de Duitsche Gewerbeordnung, in § 127^, terecht wordt voorzien. Voorts ontbreekt aan verscheidene artikelen de sanctie. Het intrekken der vergunning moge een krachtig wapen zijn tegen patroons die hunne verplichtingen niet nakomen, juist de zware slagen welke het aanbrengt zullen er van weerhouden dit wapen anders dan bij hooge noodzakelijkheid te hanteeren. Bovendien worden daarvoor steeds „bepaalde feiten" geëischt, en het scheen twijfelachtig, of daaronder zou zijn te rangschikken b.v. nalatigheid in het toezicht op het zedelijk gedrag van den leerling (art. 38) of het tekortschieten in het vervullen van den plicht om den leerling den noodigen tijd te laten tot het waarnemen van kerkelijke verplichtingen (art. 39). De regeling van de schadevergoedingen, zoo van de zijde van den meester als van die van den leerling, scheen zeer gebrekkig. Ook bij het opstellen daarvan had de Regeering met de bepalingen der Duitsche Gewerbeordnung haar voordeel kunnen doen. Niet geheel billijk scheen het verder, dat de leerling, nadat zijne opleiding voltooid is, aanstonds den meester, aan wien hij die te danken heeft, zal kunnen verlaten. Een prikkel om die opleiding zoo goed mogelijk te doen zijn, scheen daarin niet gelegen. Men vroeg daarom, of het niet aanbeveling zou verdienen, te bepalen, dat de leerling na volbrachten leertijd ten minste nog gedurende een jaar in de zaak zijns meesters werkzaam moet blijven.
Nog werd gevraagd, of het wel goed gezien is, dat het leerlingwezen alleen is geregeld voor zooveel betreft jongens en meisjes die hun zeventiende levensjaar nog niet voleind hebben. De mogelijkheid scheen niet uitgesloten, dat personen die dien leeftijd reeds hebben bereikt eene leerovereenkomst zouden wenschen aan te gaan. Van meer dan eene
zijde werd gewezen op de goede uitkomwelke de „Vereeniging tot bevordering van het ambachtsonderwijs in Drenthe" gedurende de elf jaren van haar bestaan heeft verkregen. Verscheidene van de bedenkingen, waartoe het Regeeringsvoorstel aanleiding gaf, doen zich niet gelden ten aanzien van het door genoemde vereeniging met betrekking tot het leerlingwezen gevolgde stelsel. Ook al waren sommigen van de leden hier aan het woord van oordeel, dat laatstbedoeld stelsel in meer dan één opzicht voor verbetering vatbaar is, zoo meenden zij toch, dat de Regeering van de in Drenthe opgedane ervaring had kunnen partij trekken.
sten,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's