Sociale hervormingen - pagina 163
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel II.
219
Andere leden merkten naar aanleiding hiervan
op, dat niet
wordt voorgesteld dan eene wettelijke erkenning van de zelfstandigheid der gehuwde vrouw in gevallen, waarin de practijk die zelfstandigheid thans reeds aanneemt, n.1. bij de arbeidsovereenkomsten, welke de gehuwde vrouw ten behoeve van de huishouding sluit. Voor verwonderinar over het feit, dat in het ontwerp een dergelijk voorstel wordt gedaan, scheen daarom weinig reden te bestaan. anders
Art. 1195, 4 Sommige leden betwijfelden, of wel juist is gezien ook het bedrag der verhooging van het loon ingevolge art. 1638 q onder de bevoorrechte inschulden te rekenen; goed beschouwd is deze verhooging immers niet een deel van het loon, maar, zooals in de toelichting ten aanzien van art. 1638 q uitdrukkelijk wordt gezegd, een boete voor den werkgever. Hiertegenover werd door andere leden gesteld, dat waar in den regel bij de arbeidsovereenkomst de arbeider den arbeid bij voorbaat moet uitvoeren, bij de regeling omtrent het loon rekening moet worden gehouden met het feit, dat hij zijne arbeidsverrichting ook niet ten deele kan terughouden, wanneer de uitbetaling van het loon achterwege blijft. Blijkens het slot van de voorgestelde nieuwe lezing zou het voorrecht ook ten bate komen van hem, te wiens behoeve het loon krachtens artt. 374^ en 440^ wordt uitbetaald. Dit trok de aandacht met het oog op de omstandigheid, dat de hier voorgestelde bepalingen tot wet geworden en in werking getreden kunnen zijn vóór het tijdstip waarop de wet van 6 Februari 1901 {Staatsblad n. 62), tot wijziging en aanvulling van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek omtrent de vaderlijke macht en voogdij .
enz., in
werking
treedt.
Art. 1403. Van meer dan ééne zijde werd er op gewezen, dat de hier voorgestelde wijzigingen geenszins neerkomen enkel op verandering van woorden en daarom wel eenige toelichting hadden verdiend. Zooals toch te recht is opgemerkt in een door mr. Paul Scholten in n. 8020 van het Weekblad van het Recht ingezonden artikel, bestaat in art. 1403 thans verschil tusschen het derde lid, dat de aansprakelijkheid voor ondergeschikten, arbeiders, en het vierde, dat haar voor (school- en) ambachtsleerlingen vestigt en zal dit verschil verdwijnen, wanneer, zooals wordt voorgesteld, èn de meesters en dienstboden of ondergeschikten van het derde lid, èn de werkmeesters en knechts van het vierde in „werkgevers" en „arbeiders" worden omgezet. Gevolg van deze omzetting zal zijn, dat het derde en het vierde lid gedeeltelijk hetzelfde gaan inhouden, in zooverre beide bepalingen de werkgevers verantwoordelijk doen zijn voor de schade door hunne arbeiders veroorzaakt terwijl het voortaan onzeker zal zijn of des werkgevers verantwoordelijkheid ophoudt, indien hij bewijst, ;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's