Sociale hervormingen - pagina 60
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel II.
5Q
meester en dienstbode beter te doen uitkomen. Het Wetboek van Zürich gaf aan dit denkbeeld practische toepassing. Doch terecht merkt Opzoomer {Het Burg. Wetb. verklaard, dl. 8, bl. 413 nt. 1) op, dat het oneindig meer aankomt op de regeling, dan op de plaatsing der rechtsstof. Het voordeel, dat men zich van dergelijke verplaatsing voorstelt, is op andere wijze evengoed bereiken.
te
Het Ontwerp begrijpt de dienstboden in de algemeene regeling. Het volgt daarbij het voorbeeld van den Zwitserschen wetgever, eveneens na opzettelijke overweging der hierboven vermelde redeneeringen, tot gelijk besluit kwam 1). Wordt daarmede de eigenaardigheid der hier bestaande verhouding ontkend? Geenszins. Voor zoover die medebrengt, dat meer nog dan bij andere arbeidsovereenkomsten tusschen de partijen zedelijke verplichtingen bestaan, wordt daaraan door de bepalingen van het Ontwerp niet de minste afbreuk gedaan. Voor zoover het feit der inwoning bij den werkgever of andere hier in aanmerking komende omstandigheden aanleiding behooren te geven tot bijzondere behandeling in rechte, is daarmede in het Ontwerp rekening gehouden, nu eens door de verwijzing naar plaatselijke verordening of gebruik (zie o. a. de zooeven aangehaalde artikelen), dan weder door speciale omschrijving van de verplichtingen der partijen (gelijk in de artikelen 1638/, 1638^, 16382' en 1639^:). De zeer ruim gestelde artikelen 163820 en 1639^ herinneren den rechter ook in dit geval uitdrukkelijk er aan, dat partijen zijn verbonden tot al hetgeen de bijzondere aard hunner verhouding, de billijkheid of het gebruik hun oplegt. Een tweede groep van personen, die hier afzonderlijk moet genoemd worden, zijn de leerlingen. Eene regeling van het leerlingwezen zoude in het ontwerp, dat zich bepaalt tot de vaststelling der contractueele verhouding tusschen werkgever en arbeider, niet passen het leerlingwezen toch beoogt onmiddellijk bevordering van het moreel en fysiek welzijn, vooral het eerste, van den jeugdigen arbeider; het vertoont dus een onmiskenbaar publiekrechtelijk karakter, geheel verschillend van den privaat-rechtelijken aard van dit ontwerp. De meest geëigende plaats voor wettelijke regeling van het leerlingwezen schijnt te zijn de ontworpen Arbeidswet, waarin het dan ook het ontwerp van een afzonderlijk hoofdstuk die,
;
vormt 2). In de derde plaats wordt opgemerkt, dat het Ontwerp van toepassing is op bestuurders van naamlooze vennootschappen en coöperatieve vereenigingen, althans voor zoover zij loon genieten. Zij vallen in de omschrijving, welke het Ontwerp van de arbeidsovereenkomst geeft. Daarop te dezer plaatse opzettelijk de aandacht
Zie Scheider en FiCK, das Schiocizerische Obligationenrecht, Zurich 1891, op 349, aant. 1. 2) Zie voorts de toelichting van art. 1637/, sub. 6., op bladz. 33. 1)
art.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's