Eenige grondwaarheden van den Christelijken Godsdienst - pagina 83
HET GELOOF.
73
Comrie leerde, dat het geloof zelf in de ingeschapene en inklevende hebbelijkheid bestaat, terwijl hoofdmoment hierin voor hem is het overreed worden. Wanneer we nu weten, dat Brakel in hetzelfde 32ste hoofdst. van het 1ste deel zijner „Redel. Godsd." iets eerder, in § VII, het geloof verklaart te zijn eene h e b b edie door God in de ziel ingestort wordt, 1 ij k h e i d, tegenover
dan
is
daarmede het bewijs geleverd, dat Brakel en Comrie
daarin geheel overeenstemmen.
Brakel toch zegt
§
in
VII
:
„Het genus, of het slag der
zaken, tot welke het geloof behoort,
is
hebbelijkheid.
Tot volmaking des verstands en des wils zijn de hebbedeze zijn, of die door vele oefeningen verkregen lijkheden worden, of die van God in de zielen der menschen worden ingestort; deze zijn geloof, hoop en liefde enz. Al des menschen werk om te gelooven, is niet bekwaam om het geloof te verkrijgen, zelfs in den minsten trap. God geeft het in het begin, God bewaart en vermeerdert het, God voleindigt het. Die het begeert, moet het van God afbidden en van Hem wachten die het heeft, erkenne met dankbaarheid, dat hij het van God ontvangen heeft, en verwachte al biddende van Hem de vermeerdering." Alzoo bestaat dus het verschil tusschen Brakel en Comrie niet daarin, dat zij verschillen in de beschouwing over het wezen des geloofs, maar daarin, dat Brakel in de beschrijving van het geloof redenen vond, om meer in 't bijzonder het geloof te beschouwen in zijn ware vrucht, ter ontdekking van het schijngeloof, gelijk niet onduidelijk in zijne „Redelijke Godsd." een zijner voorname oogmerken schijnt te zijn, om het zaligmakend geloof van het ;
;
schijngeloof
te
onderscheiden
in
deszelfs onderscheidene
Comrie in zijne meergenoemde „Verklaring van den Vilden Zondag" redenen vond, om meer in 't*bijn z n w e z e n, a/5 zonder het geloof te beschouwen, levensbeginsel en hebbelijkheid, zonder welke geen ware vrucht,
terwijl
i
vrucht
mogelijk
is,
Comrie op langzame trappen,
(zegt
tegenover
blz. uit
ij
de halve Pelagianen, „die
28) stellen, dat wij allengskens,
de natuur opklimmen
tot
bij
de genade,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1906
Abraham Kuyper Collection | 324 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1906
Abraham Kuyper Collection | 324 Pagina's