Eenige grondwaarheden van den Christelijken Godsdienst - pagina 144
HEILIGMAKING.
134
dat die heiligmaking toeneemt door middel van het
waardoor de
Gods,
iieiligden of heilig
van
de
beeld
vuiligheid
meer en meer naar het alzoo uit het inwendig levens, dat is uit het hun in de
der zonde
en
Gods worden veranderd
beginsel
des
Woord
de wedergeboorte aanvani^elijk gegemaakten, steeds meer worden gereinigd in
geestelijken
;
dat
zij
wedergeboorte ingestort heilig levensbeginsel, leven naar den wil van God, dat is naar de wet Gods. Ook Brakel laat dus niet de bekeering in de heiligmaking, maar de heiligmaking in de bekeering overgaan, ofschoon hij ook zegt (zie § XII), dat de twee naturen in den wedergeboren mensch, n.1. de natuur van den ouden mensch der zonde en die van den nieuwen mensch, dat is het nieuwe deel, dat naar het beeld Gods herschapen is, welke beide naturen in den wedergeborene bestaan, een gedurigen strijd veroorzaken, „in welken, als een geloovige zich wel kwijt, zoo zal de oude natuur meer en meer afnemen, en de nieuwe heilige natuur zal hoe langer hoe meer toenemen in heiligmaking ;" waaruit dus volgt, dat wel de bekeering de heiligmaking bevordert, maar dat toch de heiligmaking altijd aan de bekeering moet voorafgaan, zal er van toenemen sprake kunnen zijn. Schoon en eenvoudig, bevattelijk en met de bevinding van alle kinderen Gods overeenkomende, beschrijft Brakel de wijze, waarop de nieuwe natuur zich tegen de oude natuur aankant, als hij o. a. § XVII zegt: „De nieuwe natuur kant zich tegen de oude door hartelijk treuren en bedroefd zijn, dat zij zoo omringd is met de zonde, dat die haar zoo bezoedelt en walgelijk maakt, zoodat zij een afkeer van zich zelven heeft het smart haar dat zij daardoor belet wordt, om in zoete gemeenschap met God te leven, dat zij gedurig tegen den wil Gods doet en zich den toorn Gods waardig maakt. De zonde valt haar lastig en is haar als een zware last te zwaar ; zij wilde wel van dat afgrijzij zou de zonde met een selijk monster ontslagen worden :
;
;
mannenmoed wegwerpen te
vast
aan,
zij
mij verlossen uit
maar
;
dit zit te diep,
dit kleeft
mensch wie het lichaam dezes doods ?" Rom. 7 roept
uit
:
„Ik ellendig
!
:
zal 24.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1906
Abraham Kuyper Collection | 324 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1906
Abraham Kuyper Collection | 324 Pagina's