Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de kennisse Gods - pagina 293

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de kennisse Gods - pagina 293

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE ONEINDIGHEID GODS.

God

29

I

vermag „Ben Ik een God van nabij, spreekt de HEERE, en niet een God van verre ? Zou zich iemand in verborgene plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien ? spreekt de HEERE vervul Ik niet den hemel en de aarde?" (Jerem. 23 23, 24.) En Paulus betuigt: „Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. Want in Hem leven (Hand. 17 27, 28.) wij, en bewegen ons, en zijn wij." God is dus allerwegen zoo nabij, dat Hij getast kan worden. Als Gods tegenwoordigheid niet bespeurd wordt, komt zulks vanwege de zonde. Dan ziet het oog Hem niet, en weet aarde kan

bevatten, zelfs de hemel der hemelen

zulks niet te doen.

;

:

:

hart zich

het

God

niet nabij.

Dies zegt de profeet:

„Uwe

ongerechtigheden maken eene scheiding tusschen ulieden en

uwen God, en uwe zonden verbergen het aangevan ulieden, dat Hij niet hoort." (Jesaja 59 2.) Het schoonst en duidelijkst wordt de alomtegenwoordigheid Gods door David in Ps. 139 geleerd: „Gij omringt mijn gaan en mijn liggen. Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uwe hand op mij. Waar zou ik heengaan voor Uwen Geest? en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht? Zoo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde tusschen zichte

:

mij

ik

des

in

de

dageraads,

daar zou

Uwe

hel,

zie,

woonde hand mij

Gij

zijt

daar.

Nam

ik vleugelen

aan het uiterste der zee, ook geleiden, en Uwe rechterhand zou ik

houden" Al is het nu volkomen waar, dat God

mij

overal

nergens een plekske, hoe klein of gering ook, niet

is,

k

toch

w

is

het ook waar, dat

Een

is,

is,

en dat

waar God

God niet overal op

kan niet liggen, zonder plaats bereidt en ook die plaats in stand houdt. Geen plant kan groeien, geen bloem kan geuren, zonder de tegenwoordigheid des Heeren. Geen dier kan

g

e

dat

1 ij

e

ij

z e

God hem een

is.

steen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1907

Abraham Kuyper Collection | 394 Pagina's

Van de kennisse Gods - pagina 293

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1907

Abraham Kuyper Collection | 394 Pagina's