Practijk der godzaligheid - pagina 249
:
!
241 Al
veel
indien
men nog
van onberispelijk gedrag en fatsoen
slaaf
wil zijn.
Maar zielsgemeenschap nog naar?
met het Volzalig Wezen,
och, wie dorst er
We spreken nu niet van de loochenaars van 's Heeren glorie. Zij, armen, spelen met hun ijdele idealen Neen, de belijdende Christenheid hebben we op het oog. Onder die belijders hen zelfs, die leven kennen. En dan nog vragen we: Is de vraag voor onderhouding van uw zielsgemeenschap met den Eeuwige, naar verkwikking der liefde voor zijn aangezicht, naar een verzoende consciëntie voor het Hoogheilige Wezen metterdaad de hoofdvraag, die uw leven beheerscht? Bepaalt ge daarnaar wat ge te doen, ook wat ge te laten hebt? Stelt dat belang der ziel u de wet? Eegelt dat uw gangen? En zoo niet, is er dan geen verachtering in genade? Stel daar tegenover nu wat Leydekker van het vasten schrijft „Wat het vasten belangt, de noodzakelijkheid deszelfs is bij manier van een middel om het berouw te bevorderen of te betuigen. Want het is een betooning van onze nederigheid en onweerdigheid, en het strekt tot een geestelijke wraak over de zonde en tot dooding van het vleefich, mits haar het voedsel onttrokken wordt, waaruit deszelfs begeerlijkheid ontspruit (Joel 3 12). Zulks dat men het vasten bij den raad der medicijnen^ waardoor de onthouding van spijze den zieken geraden wordt, mag vergelijken. Het vasten derhalve behaagt God niet door zig zelf, maar ten opzichte van haar doelwit en uitwerking en behoort niet tot genoegdoening voor de zonde, maar :
alleen tot kruisinge van het vleesch"
^).
Ook
deze ziusneê uit de Bekentenisse des Christelijcken Gheloofs van 1586, te Leiden, bij Jan Paedts Jacobson uitgekomen: „Die zeggen wij dat zij eer vasten, die van hun natuurlijcke behoefticheyt afbreecken, en haer selven strenghere onthoudinghe dan zij gewoon zijn, voor eenen sekeren tijt opleghen. Niet, alsof het een gedaente van Godsdienst ware: maar voor so vele het g;heschiet om eens beteren eyndis wille, (Augustinus in den 2 boeck over de maniere der Manicheeën, C. 13 ende in den 30 boeck tegen Faustus)
namelyc, op dat ons wulpsch vleesch door de honger als getemd wordt Cor. 9 25, 26, 27). Of op dat wij ons te rechts innigher met (1 de begheerte des herten, tot het vurich gebedt bereyden (Luc. 2 37, Act. 13, 14, 23). Oft, opdat wij ons gantsch en gheheel met een ootmoedighe ghebrokene siele, voor Gods voeten nederwerpen, en ook door uitwendige ghetuygenisse ons selven ende onsen naesten, tot 14, 15; 1 Sam. oprecht berouw ende leedwesen versoeken (Joel 2 :
:
:
1)
De verborgenheid
VI
des Gheloofs, enz. door
M. Leydekker,
p. 398,
XXI. 16
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 272 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 272 Pagina's