Het heil ons toekomende - pagina 260
aso
Wel had Hij met gewisse zekerheid doorzien, deze Messias van Israƫl zou zijn de Zoon des levenden Gods, eeuwig in zijn oorsprong, maar juist naarmate het beeld van den Messias in te hooger Goddelijke glorie voor Hem trad, moest het besef moeielijker te begrijpen zijn, dat in Hemzelf die Messias was dat Hij die Messias was. dat
gezonden. eerst ontwaken door den afstand, dien Hij als de tusschen zich en heel zijn omgeving ontwaren moest. Schiei* kunnen wij ons geen denkbeeld vormen van den geheel ongewonen indruk, dien de heilige Jezus van de zondaren om Hem heen moet ontvangen hebben. Er moest als een breuke tusschen Hem en alle
Dat besef kon
Heilige
anderen zijn. Hierdoor moest vanzelf de vergelijking tusschen zijn eigen persoon en het beeld van den Messias, dat Hij in de Schrift vond, geboren worden, tot Hij het zichzelf niet langer verhelen kon, dat de overeenkomst tusschen Hem en dat beeld sterker was, dan de overeenkomst met Nazareths bewoners. Dat dreef Hem om Nazareth te verlaten. In die worsteling zijner ziel moest Nazareths omgeving Hem een pijniging zijn geworden en moest zijn hart trekken naar de eenige plek, waar een heiliger woord werd uitgeroepen, naar de Jordaan, waar Johannes van boete en bekeering sprak. Immers, ook tot hem was het wel doorgedrongen, dat Johannes de spoedig ophanden zijnde komst van den Messias aankondigde. Dat uitwendig getuigenis kwam het besef, het allengs gerezen vermoeden van zijn eigen menschelijken geest bevestigen. Aan de Jordaan heette het dat de Messias komende was, en in zijn eigen ziel rees de vraag of niet in Hem het beeld van den Messias verwerkelijkt was. Toch was juist de heilige teederheid zijner ziel een beletsel, om aanstonds een eigenmachtig Amen over dit vermoeden uit te spreken. Hij moest zelf den Dooper zien, den Dooper hooren, en het Amen op het fluisteren daarbinnen moest Hem komen van God. Zoo ging Hij naar de Jordaan, het niet meer van zich kunnende zetten dat Hij de Messias was, en daar aan de oevers der Jordaan geeft God Hem, wat, ter verkrijging van onomstootelijke gewisheid, voor zijn menschelijk bewiistzijn onmisbaar was, t. w. de sprake uit den hooge: Het is gelijk Gij vermoedt, Gij zijt mijn Zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb. Vraagt men derhalve wat aan de Jordaan plaats greep, dan dient geantwoord, dat de mensch Christus Jezus daar het onwraakbaar getuigenis ontving voor de waarachtigheid van de inspraak zijner eigen ziel, die Hem het Zoonschap Gods toekende. Op dat eigen oogenblik werd derhalve de menscheid van den Christus het orgaan voor zijn Godheid, en dook de Zone Gods uit zijn zelfvernietiging in het klare heldere bewustzijn van den mensch Jezus Christus op. :
:
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 266 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 266 Pagina's