Practijk der godzaligheid - pagina 195
!
187
Aan verafgoding, ook al was dat krachtsbetoon onbloedig, in het oprichten van kolossale monumenten, in het ontdekken van een alles vernielend geschut, in het saamstellen van een alles omwentelend werktuig, of fijner naar den vorm, in het ontplooien van een onvergelijkelijke kracht des denkers, in het ondernemen van het stoutste kunstwerk, in het beslechten van den felsten woordenstrijd betoond. Yan nature wil ons hart zich vergapen aan één onzer die wat aandurft; die voor niets of niemand uit den weg treedt; die iets groots en verbazends uitricht; en een iegelijk opgetogen houdt door zijn wilskracht en het overweldigende van zijn moed. Zooals het onder onze knapen bij hun spel, onder onze jongelingen op hun scholen is, zoo staat het nóg in het hart, naar het vleesch gerekend men moet aanvallen, worstelen, onder de knie brengen durven, met de vuist of met de hersenen, om gevierd te zijn door wie 't aanziet, en in eere te staan bij wie om ons zijn. Het „^er slachting gaan als een lam dat stemmeloos is'\ laat de wereld koud. Yoor het stil zich nederbuigen van een Stefanus onder den steen die zijne borst indrukt, blijft ze onaandoenlijk. Het „keer hem ook de linkerwang toe" vindt ze dwaas. Ze keurt dat „lijdelijkheid" en verfoeit het Energie, veerkracht! blijft haar wachtwoord. Van dat parool gaat ze niet af. :
En
terecht!
Want,
gelijk
altijd,
zoo
tast
ook
te
dezen opzichte het natuurlijk,
zondig, onwedergeboren hart, door het nog overgebleven instinct, naar het ware. Alleen maar het wil dat ware grijpen niet in God, maar in zijn eigen dood. Het ziet in de dingen vlak het omgekeerde van
wat ze zijn. Helt naar de diepte, als het waant op te klimmen tot goddelijke glorie. En vindt met al zijn tasten naar het ware niets dan het valsche, het nagebootste; de leugen zelve, zoo ge wilt, in de krampachtig saamgeknepen hand. Kracht, o, gewisselijk, kracht wil óók het kind van God. Want Bron krachten, eeuwige Mogendheid, aanbiddelijke Almacht is het Heilige Wezen, dat we aanroepen. Kracht, de hoogste kracht, wijl Hij leven in den dood bracht, is de Herder Israëls, zijn Heiland die
aller
hem
verloste. Kracht is ook die Geest, die, van den Vader en den Zoon uitgaande, het aanschijn des aardrijks vernieuwt. Kracht, niet enkel het machtelooze (en indien alzoo, dan onware) woord, maar kracht om te strijden, om te worstelen, om stand te
houden, is ook 's Christens eere. Niet voor wie slap de knieën buigt, maar voor hem die overwint, die de loopbaan afliep, die volhardt ten einde toe, is de kroon. Tegen het Woord stootend, tegen den aard van al het goddelijke
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 272 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 272 Pagina's