Heils termen - pagina 125
115 1: „Laat ons onszelven reinigen van alle Niet minder 2 Cor. YII besmetting des vleesches en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreeze Gods." Waarbij we ten slotte nog voegen bet 11: „Pie heilig is dat hij ons reeds bekende uit Openb. XXII men er op, dat hiermee lette nog geheiligd worde!" Intusschen eigenlijke woord van het waar is, slechts naar twee plaatsen verwezen plaatsen geven wel overige De „heiligen" in bedoelden zin voorkomt. zonder het woord maar gronddenkbeeld, omschrijvingen van hetzelfde dat op de vraag: kijf, buiten ook zelf uit te drukken. Het is dan als „voltooide" wordt, gebruikt meer in welken zin het woord heiligen luiden aarzelen zonder antwoord het of nog te voltooien „heiliging," :
:
meest in den zin van een volstrekte heiliging die reeds voltooid is. Dit verschil is zelfs zoo belangrijk, dat het in den laatstbedoelden zin zeven en twintigmalen gebezigd wordt, tegen slechts tweemalen, dat het denkbeeld van nog te voltooien heiliging door den samenhang wordt geëischt. Wel een bewijs dus, dat we zeer terecht de eerste beteekenis op den voorgrond plaatsten, en dat de
moet:
verreweg
het
nog te voltooien heiliging slechts uit deze mag worden afgeleid. Hierop te wijzen is "volstrekt noodig, want een averechtsche opvatting van dit onderling verband leidt noodzakelijk, zij het ook onbewust, tot misverstand van het wezen en den aard der Heilsopenbaring.
Twee meeningen toch
stonden, zoolang er een Openbaring Gods
is,
steeds scherp tegenover elkander.
was de mensch te nemen als eerst wel maar nochtans geroepen om door strijd en worsteling telkens een meerder deel van het heilige in zich op te nemen, tot allengs het heilige in hem de bovenhand verkreeg en hij waardig kon geacht worden voor den hemel. Naar luid deze meening begint de mensch dus met niets heiligs te hebben. Yan lieverlee neemt hij eenige deelen der heiligheid in zich op. Eindelijk komt het oogen-
Naar de
eene
voorstelling,
ledig aan heiligheid,
dat dit heilige in'^hem het meerendeel wordt, en nu staat hem een geheiligde de toegang tot de Heiligheden des Heeren vrij. Der anderen meening weerspreekt deze voorstelling volstrekt, en beweert daarentegen, dat het overbrengen van een ziel uit het onheilige in het heilige een daad Gods is, die wortelend in zijn eeuwige verkiezing door Christus als den Middelaar henengaat en in vol-
blik als
is op het oogenblik zelf, dat hij die „uit den dood leven" overging, zich bewust wordt het eigendom van Christus te zijn. Is dit waar, dan begint de mensch dus niet met niets, maar met alles. Hij is in den heiligen levensbodem van den Zone Gods gezet, bezit dat heilige dat in Christus is, van meet af in volstrekten zin. Niets komt er bij, niets wordt aan hem toegevoegd. Het eenig verschil tusschen aanvang en voortgang bestaat eensdeels daarin, dat de geloovige van zijn bezit dat hij in Christus heeft, zich door steeds
strekten zin beslist tot het
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's