Heils termen - pagina 201
191
Koning
om
ook
ons in zijne koninklijke vrijmackt Goddelijk welbehagen. den scepter toe te reiken van zijn onzes Heeren bleek door het Welbehagen Ten tweede. Het worden gewekt. Gelijk de magneet zijn liefde te voorwerp zelf van het ijzer aantrekt, zoo moet ook het Welbehagen Gods door het schepsel worden bewogen, uitgelokt, geboeid. Van daar dat de Schrift het woord, waarmee wij de magneetwerking aanduiden, de uitdrukking van „trekken," in letterlijken zin voor de opwekking van getuigt Gods welgevallen bezigt. „Die mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen de Wijsheid in het Spreukenboek van den Heere," en de Spreukendichter zelf herhaalt in den aanhef van zijn twaalfde Hoofdstuk: „De goede zal een welgevallen trekken van den Heere." Onze gewone opvatting, als ware met deze zegswijs „het trekken van loon" bedoeld, doet aan het veerkrachtige van de Schrifttaai te kort, miskent het schilderachtige van haar uitdrukking en bezigt, zeer ten onrechte, een hollandsche spreekwijs, ter verklaring van wat in der Hebreen taal is gezegd. Eindelijk. Gods welbehagen kan, wijl Hij God en dus vrijmachtig is, aan niets dan aan zijn eigen Weezen gebonden zijn, door geen ander dan door zijn eigen leven worden aangetrokken. Uit Hem moet dus in ons komen, wat zijn Welbehagen tot ons trekken zal. Een dubbele belijdenis wordt door dit welbehagen derhalve ondersteld de vleeschwording van den Zone Gods en de inwoning van den Heiligen Geest. Alleen wijl het Woord, dat zelf God is, onder ons gewoond heeft, kan 's Heeren welbehagen op ons menschelijk geslacht rusten, en alleen omdat de Heilige Geest in het hart der verlosten woning maakt, gaat het Welbehagen Gods naar zijne gezalfde kinderen uit. Toch mag dit laatste niet werktuigelijk worden opgevat. De inwoning van den Zoon in ons geslacht en van den Heiligen Geest in de verlosten is allerminst met ons wonen in onze huizen te vergelijken. Wij kunnen onze woning uitgaan en verlaten, zonder dat de huizing op zichzelve daarvan de sporen toont. Tusschen ons en het huis onzer woning bestaat niet dan een mechanisch, geheel uitwendig verband. Geheel anders daarentegen is de inwoning van den Zoon en den Heiligen Geest. Hun woning maken in ons eischt de innigste, meer volstrekte, nauwste vereeniging tusschen het goddelijk leven en ons hart. Saamgegroeid als tot één plante; verbonden als door den band des teederste'n huwelijks; de één tot vleesch van het vleesch des anderen geworden, en tot het leven als van éénzelfde lichaam beider leven versmolten, dus leert de Schrift het ons, en leeft het in de belijdenis der Gemeente. Als Gods welbehagen uitstraalt, liggen Christus en de verloste menschheid onder het glanzen van dat licht, niet als twee gescheidenen, die slechts door uiterlijken band zijn saamgevoegd, tot
ons
inrijdt,
—
i
—
—
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's