Het heil in ons - pagina 137
:
127
kunnen
eenige andere dan die van een gezalfde des voleinding, die zich zelven en den toestand zijner ziel alsnu bekennen leerde bij de klare en volkomen heldere glansen van den Heiligen Geest! zijn
Heeren in
Maar Ten
ingelascht;
zijn geestelijke
hieruit volgt
dan ook
drieërlei:
dat de zonde, waarvan hier sprake
is, in geen anderen kan opgevat dan in dien van Paulus' eigen leenspreuk „Al wat niet uit den (/eloove is, dat is zonde." Zonde dus al wat niet ganschelijk naar Gods Wet volbracht; algeheellijk tot zijn ylorie bedoeld; maar ook eeniglijk uit den geloove gewerkt is. En aan dien maatstaf nu zich zelf en heel het leven zijner ziele metend, erkent en bekent dan de apostel van Jezus Christus, niet dat enkele daden in zijn leven, of enkele woorden van zijn lippen gevloeid, of ook enkele gedachten, die hem door het hoofd schoten, maar dat (jansch zijn gerekend buiten de bedekkende en aanvullende en verexistentie vullende kracht van Jezus' kruisverdiensten één tekort is, één in
eerste,
zin raag noch
—
—
zonde zijn en één bezwijken. Een bezwijken, dat toch, o, gewisselijk door 's Geestes inwoning en Christus' voorbidding en 's Yaders ordineering tot „een wandelen wordt in de goede werken, die God voorbereid heeft," maar tot een wandelen, waarvan de ziel weet dat niet haar geloof het veroorzaakt, en haar dus, niet slechts nu en dan, maar altoos door schuldig blijft stellen; óók waar het toch tot heilige dingen komt. Ten tweede, dat de zielservaring van Komeinen zeven niet aan elk Christen mag voorgehouden als afspiegeling van zijn bewusten toestand. Het is wel zoo met een ieder, als Paulus zegt. Zelfs erger nog. Maar menigeen weet het niet. Hij merkte het niet. En hij kan het nog niet inzien. Het hem toch te willen aanpraten zou dus niets dan veinzerij en dubbelhartigheid wekken. Ja, zoo weinig vindt elk Christen zich in dit hoofdstuk terug, dat er velen zijn, die in Christus ontsliepen, zonder ooit tot die hooge klaarheid omtrent eigen toestand gekomen te zijn. Och, om daar toe te komen, is leering van hooger van noode, of wil men, een proefondervindelijk te doen krijgen met de waarachtige wegen die God met den mensch houdt. En ten derde eindelijk, dat, indien er onreine geesten zijn, die soms ook bij Gods kinderen nog hardnekkig blijven inwonen, en ze tot schandelijkheden verlokken, die dit stuk uit Paulus' hart als een schild durven opheffen waarachter de ongerechtigheid tegen Gods toorn beschut en de onzuivere woeling tegen den pijl van het Woord veilig zou zijn, men tegen deze geesten niet redeneeren maar ijveren moet, om ze, zonder sparen of deernis, naakt in al hun schaamteloosheid ten doelwit te stellen voor den toorn van hun eigen consciëntie en voor de wrake van den heiligen God.
—
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 270 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 270 Pagina's