Practijk der godzaligheid - pagina 214
206
De door sommigen, alsof,
ware
er,
bij
als
nieuwe vondst,
aangeprezen voorstelling,
uitblijven der zonde, geen zonde te verzoenen ge-
de Christus toch in het vleesch zou gekomen zijn, is verwervoor een ieder die met de Schrift de mogelijkheid verwerpt, alsof de almogende God tegenover Adams keuze een afwachtende houding zou hebben aangenomen, om eerst nadat het bericht van die keuze den hemel had bereikt, zijn wereldplan vast te stellen. Met Gods Woord voor ons kennen we geen anderen Christus dan den Verlosser, een Goël voor zondaren, der verlorenen Behouder, hun Kedder en Verzoener, hun Hoofd en Heiland tevens hun Koning eerst nadien hij hun Priester en hun Priester nadien hij het „Lam ter slachting" geworden was. „Christus in de wereld, d. i. dan in een zondige wereld, inbrengen", beteekent derhalve het doen w^andelen van de jongelingen in den brandenden oven dat kleed noch haar hun zengt; een dompelen van de witte wol in het slijk der aarde zonder dat ze haar blankheid inboet; of wilt ge zonder beeld, een toevertrouwen aan een door en door verdorven menschheid, op een wereld die, zelve gevloekt, aan kanten voor den inval van het demonische openstaat, van het alle heerlijkste der heerlijkheden, van het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheden, en wel zóó dat het toch in eigen gaafheid ongedeerd blijft en, zelf ongedeerd, tot een opbeuren van het verdorde leven weest,
pelijk
;
bekwaam
blijkt.
Dat wonder nu is alleen daardoor mogelijk, dat V. in den mensch Jezus Christus „de eenheid met de goddelijke natuur" in het wezen van zijn persoon ligt en dus onvernietigbaar is; ea dat 2. in de geloovigen niet de machtelooze mensch, maar de verhoogde Heiland den band omsnoerd houdt, die „het eeuwig heilgoed" met de nog on verheerlijkte ziel van Gods uitverkorenen verbindt. Zoolang de „Eéngeborene door den Vader wel in de wereld wordt ingebracht" (Hebr. 1 maar nog alleen door een spreken, is er 6), niets anders noodig dan een profetie, die dat te sprekene zal uiten; een outerdienst, die dat gesproken woord teekent; een volk waaraan dit levend woord in heel zijn volksbestaan kleven kan; en boven dit alles een historie, die voor de ontrolling van dat woord in dicht en daad ruimte laat, gepaard met een afzondering, die tegen het Tiitwisschen en vergeten van dat woord in dat volksbestaan zelf waar:
borg biedt.
Vandaar dat Satan zich in de geschiedenis van de Patriarchen en van Israël dan ook bijna niet zien laat. In het paradijs slaat hij zijn slag, maar dat is vóór het genadeverbond. Bij Job speelt hij zijn rol, maar dat is buiten Israël. In Psalm 109 wordt hij slechts genoemd in een vloek. Bij het verhaal van Davids telling vindt ge hem vermeld in het eerst later geschreven boek der Chronieken, in Koningen niet en bij Zacharias ziet ge hem optreden niet in het
—
;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 272 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 272 Pagina's