De leer der Verbonden - pagina 200
190 noemt: „God versterkt het geloof er door". Maar voor en ten behoeve van wien zet de bedienaar des Woords nu door het sacrament zulk een zegel op het Woord, of, wil men, onder de belofte? Doet volstrekt niet. Want dit voor broeder A of zuster B? Neen, hij zoomin bij den Doop als bij het Avondmaal weet de bedienaar er iets hoegenaamd van af, of die daar voor hem staande of zittende persoon na den dood in de hel of in den hemel zal komen. Vermoedens moge hij hebben; zekerheid heeft hij niet; en zonder die zekerheid zou hij elk recht missen om het zegel van God Almachtig op zulk iemand te zetten. Het zou zelfs zichzelf weerspreken, om iemand, wiens geloof zoo sterk was, dat aan de echtheid er van niet bieden. Zulk te twijfelen viel, nog een middel ter versterking aan te een onwrikbaar geloovige zou geen versterking van zijn geloof van noode hebben. Heel het standpunt deugt niet. Neen, de bedienaar des Woords heeft het sacramentszegel te zetten onder de belofte, door God niet aan A of B, maar door God aan de gemeente Christi gegeven. God weet wel, wie in de gemeente het zegel aangaat, maar de bedienaar weet het niet. Ook al ben ik door ziekte verhinderd aau het Avondmaal op te komen, zoo geldt de bezegeling in de gemeente toch ook mij, voor zoover de Heilige Geest mij van mijn kindsdeel verzekerd heeft; en omgekeerd, al zit ik elke maand aan den Avondmaalsdisch aan, zoo wordt mij volstrekt niets bezegeld, indien er geen geloof in mij is. Versterk eens wat niet bestaat. En indien dan het sacrament het geloof alleen versterken kan, hoe wil het dan die daad volbrengen bij een persoon, in wien hetgeen ver^
sterkt
zou moeten wordeu, ontbreekt?
Natuurlijk
eischt dit,
om
duidelijk te zijn, later breeder uiteenzet-
dan toch doorzichtig, dat in deze aardsche bedeeling de bediening van het Woord en van het Sacrament, voor zoover de afkondiging en bezegeling van Gods belofte aangaat, door den dienaar niet aan A of B maar aan de gemeente Christi plaats
tino-.
Maar zooveel
is
heeft.
Onze vaderen spraken daarom de vergaderden altoos toe als: „Gebroeders en zusters in onzen Heere Jezus Christus!", en ze zouden zeer ernstig geprotesteerd hebben tegen de ingeslopen ge-
liefde
woonte om bij de zegenspreuk (nooit zegenbede) te zeggen: „De genade onzes Heeren Jezu Christi, de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij en blijoe met u allen!"; eenvoudig omdat zijn en blijven dan of precies hetzelfde is, óf wel een onderscheid maakt, dat niet mag toegelaten. „Zijn en hlijoen" zou dan toch moeten beteekenen: „een deel van u heeft die genade nog niet, een ander deel ontving die reeds. Welnu, ze zij met u, die haar nög niet ontvingen,
nu maoWoords
en niet
met u, die haar rteds deelachtig zijn". En dit want ook in die zegenbede spreekt de dienaar des A en B, maar de „gemeente des levenden Gods" toe,
ze hlijce
niet,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 242 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 242 Pagina's