Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heils termen - pagina 15

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heils termen - pagina 15

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

:

smart zucht, maar ook een gedachte van aangrijpenden ernst en wakkerschuddenden toorn voor hem, die de verkankering, de versterving van zijn wezen door een schoonen schijn van vroomheid voor den Heere meent te bedekken. Maar met Avelk recht geven de Kantteekenaars die verklaring op Micha's woord? Ze verwijzen u in diezelfde noot naar Deuteronomiiim XXXYIII 58, waar we lezen: „Om te vreezen dezen heerlijken en vreeselij ken Naam, den Heere uwen God." Een duidelijker, meer in het oog springende plaats, om de beteekenis van den „Naam" in Gods gewijde Openbaring te verstaan, biedt de gansche Schrift niet. Hier toch wordt het ons met zoovele woorden :

gezegd, dat de

Naam

des Heeren niets anders, maar volstrekt hetzelfde

„de Heere onze God." Zeer terecht merkt daarom de Kantteekening bij dit woord uit Deuteronomium aan: „de des Heeren, dat is de Heere zelf, wien alleen deze Naam toekomt." En passen we nu dit op Micha's woord toe, letten we er op, dat de woorden: „de Naam des Heeren ziet het wezen," niets anders beteekenen dan „de Heere onze God ziet het wezen der dingen," dan is al het bevreemdende voor ons weggenomen en springt dat aangrijpend woord ons met volle kracht op de ziel. Maar waartoe, zoo vragen we als van zelf, dan die vreemde, die afwijkende uitdrukking, zoo even goed „de Heere onze God" zelf in stede van dat „Naam" kon geschreven zijn? Is dan slechts eene dichterlijke afwisseling, een andere vorm van uitdrukking bedoeld? Geenszins.. Elk der beide uitdrukkingen heeft haar eigen zin en beteekenis, ook al stemmen ze in de hoofdgedachte saam. Met opzet voegden de Kantteekenaars in hun noot op Micha VI 9 er bij „Gij zelf, o Heere! (vol heerlij kheid en majesteit)." Dat is geen overbodig stopwoord tot afronding van den volzin er bij gevoegd, maar een wezenlijke onderscheiding. Immers dan slechts wordt de „Naam des Heeren" voor den „Heere" zelf gebezigd, zoo daarmede bedoeld is: God de Heere, voor zoover Hij zich in zijn heerlijkheid en majesteit aan de zijnen geopenbaard heeft. De behoefte aan een naam ontstaat eerst, waar we met een ander in aanraking komen, niet voor ons zei ven. Dan eerst kan er dus van een „Naam des Heeren" sprake zijn, als Ave Hem niet op Zichzelven denken, maar in betrekking tot zijn schepselen, die van Hem de macht ontvingen, om Hem te kennen, met Hem in gemeenschap te treden, Hem aan te spreken, en Hem te noemen met zijn naam. Natuurlijk zijn dit alleen zij, die onder den regel vallen: dat de Zoon hun den Yader geopenbaard heeft. Nemen we dus den eeuwigen Ontfermer, voor zoover Hij de diepte van zijn wezen, de scheppende kracht van zijn leven en den onnaspeurlijken rijkdom zijner gedachten voor zijn uitverkorenen ontsloten, hun getoond en geopenbaard heeft, dan kan het niet meer raadselachtig zijn, wat met den „Naam des Heeren" zij bedoeld. is,

als

Naam

:

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909

Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's

Heils termen - pagina 15

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909

Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's