Het heil in ons - pagina 126
1L6
hem
bekentenis af te persen, dat iets van de oude smet nog aan en dus het beste nog verwerpelijk bleef, en ge zult eens zien hoe de onbekeerde, gekrenkt in zijn hooge gedachten, met handen en voeten gaat tegenstribbelen, en uw kwezelende, vervelende, onmanlijke vroomheid toedicht. Och, om zulk een woord niet na te praten, maar uit de ziel naar de lippen te voelen dringen, is iets anders, iets hoogers noodig; iets, dat alleen met het licht van boven en de kruisiging van het eigen ik komt. Daartoe moet het geloofsmysterie ons deel zijn geworden, die diepe verborgenheid dat alles aan het geloof en het ged. i., looven alleenlijk hangt, en zonde is al wat uit den geloove niet eeniglijk en uit den geloove niet ganschelijk voortkwam. En nu bij wien, zoo bid ik, uit vrouwe geboren en nog op aarde verkeerende, werd dat hooge, dat volheerlijke ideaal ook bereikt? Of weet ge dan niet, dat juist het oprecht geloof altijd zichzelf wantrouwt, nog aldoor een tekort aan zich bevindt, en elk tekort, wijl het Gods glorie geldt, niet anders dan als ongeloof kan beweenen? Zie, dan worstelt de ziel er wel naar, om alle eigen stut weg te werpen en eeniglijk aan dat eeuwige, heilige Wezen te hangen; dan laat ze wel niet af, om er altijd weer naar te grijpen, of ze nu dan toch, nu eens eindelijk geen enkelen drup van eigen bezoedeling in de klare, heldere wateren des geloofs mocht mengen, ja, dan wil ze al
de
—
zijn ijveren kleefde
dan zoekt ze het, en dan zou ze, om het te bezitten, er alles maar, ach, tot dat eenig goede, eenig heilige, eenig voor geven, voor God geldende komt het niet. En nooit, nooit nog heeft ze den beker des geloofs zoo, tot op den bodem uitgedronken, dat niet van de eigen lippen en van de eigen tong, al was het eerst bij de laatste teug, die ze in wou zwelgen, de ellendige druppel van het eigen ik er toch weer in gemengd werd, om het ja niet voor menschen, maar toch voor de consciëntie, bij het licht des Geestes, weer alles te bederven. Hoe hoog moet men dan niet wel staan, om van zulk een bevinding in het eigen hart te kunnen getuigen! Hoe moet men niet slechts wedergeboren, maar zelfs tot de vaste spijze gekomen zijn, om zulk een zielservaring te durven uitspreken Ja, hoe ver moet men niet reeds gevorderd zijn in zijn worsteling met den Onzienlijke, om onder zulk een smart gebogen te gaan en uit zulk een diepte te klagen! En dat zal men dan op een onbekeerde durven toepassen; dat aan een onbegenadigde in den mond leggen; dat voor een stuk uit de levensgeschiedenis van den onwedergeborene aanzien! In ernste, men weet bij het aanhooren van zulk een ongerijmdheid niet waarover zich meer te verwonderen, over de volslagen onbekendheid met de gangen van het geloofsleven, die zich in zulk een onmogelijk oordeel verraadt, dan wel over het opheffen van elke scheiding het,
—
!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 270 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 270 Pagina's