Dicaten dogmatiek. Locus de Deo - pagina 187
college-dictaat van een der studenten
Heere de
in
zijn
Dat
uitstraling
van
de zon
maar God, voorzoover echter geen schijn,
selen,
Hem
Daarom
Naam Gods"
kennen
de Cliristus
niet
in
vindt zijn grond ook in
dit
beding,
vee! zelf,
Die uitstraling
zijne uitstraling.
in
ook zeer
die
realiteit,
het geoorloofd, „den
is
onder
altijd
teweeg-
krachtiglijk realiteit
Naam Gods" met God
verwis-
zelf te
dat wij niet bedoelen het verborgen innerlijk
Psalm 8
uitstraling in de schepping, gelijk
in
zijne
Dii'
nu wordt door God den Heere toegepast op ons.
bezingt.
zouden wij ons nooit mogen aanmatigen,
onszelven
Uit
'6uo/u,x
zijn veriossingswerl^.
in
„den
en
Hem
wij
maar
Datzelfde begrip van
c.
zelven van een
„naam"
God den Heere
dat
Wel
woord
Dii'
in
in dien zin bij
Maar op meer dan éene
te spreken.
plaats
zin gebezigd tot en over een
dien
ons-
wordt door mensch.
het van belang, die plaatsen even in te zien.
is
In
Exod. 33
bij
name."
Mozes
hij
den Christus ts
bij
zijne uitstra-
in
waarmee dan bedoeld wordt,^ dat er te Zoo ook bedoelt de 7\p] n\2^ feitelijk niet God
is.
wezen Gods, maar God
u
is
God
veel zon in die kamer",
is te
brengt.
169
Als de zon wat sterk in eene kamer schijnt, dan zegt men:
ons spraakgebruik. „Er
God
van
geiijl<stellen
Dei.
verborgen wezen, maar
verborgen wezen, maar de Christus
zijn
is
6.
openbaring, zoo ook
en
ling
God
Dï/ niet is
De nominibus
§
Mozes gezegd
12 lezen wij, dat de Heere tot
:
Dat
heette.
iedereen wel, hoe
inwendig wezen
heeft
„Ik ken
:
God wist, dat want God weet van
uitdrukking kan natuurlijk niet liggen, dat
In die
hij
niemand
zal
Maar
heet.
doorgrond
;
niet
zij
er
onder verstaan,
moet
te
kennen geven
:
„Ik
heb u
in
uw
oppervlakkig, met phaenomenale kennisne-
de ware opvatting
is, blijkt ook uit Jes. 43 1 „Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt mijne." En als Jesaja van zichzelf zegt (49; 1): „De Heere heeft mij geroepen van den buik af, van mijner moeders ingewand af heeft Hij mijnen naam gemeld", dan zal ook niemand dat opvat-
Dat
ming."
ten,
als
van
zijn
had
dit
:
de Heere geroepen: „Jesaja!" maar moet dat verklaard v/orden
innerlijk
had God
:
hem
Reeds vóór
wezen.
zijne geboorte, reeds bij zijne ontvangenis,
die kwaliteiten ingeschapen,
waardoor
hij
Jesaja de profeet
is
geworden.
Nog
duidelijker
Openb.
spreekt
2
:
17: „Die overwint, Ik zal
hem geven
eenen witten keursteen, en op den keursteen eenen nieuwen naam geschreven,
welken niemand kent dan die hem ontvangt." lijken
strijd
ontvangt dus niet
ontvangen en dien kent die de uitdrukking zijn
is
hij
van
zijn
De overwinnaar
in
ouden naam, want dien behoeft
ook wel buiten God, maar
zijn innerlijk
wezen.
hij
den geestehij
niet te
ontvangt een naam,
Hier op aarde kende niemand
eigen innerlijk wezen, anders dan ten deele.
De
zelfkennisse
is
hier niet
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1910
Abraham Kuyper Collection | 948 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1910
Abraham Kuyper Collection | 948 Pagina's