Afgeperst - pagina 111
107
BIJLAGEN.
VI.
Aan het
van mijn rede op 6 December ging ik over tot van het Eerste gelui met het oog op den electoralen
het
slot
bellen
die in 1913 zou afrijden. Het luidde na mijn opmerking overZondagsrust en Vaccine
trein,
als volgt:
op deze dingen volstrekt niet om van de Regeering te in deze zittingsperiode nog deze desiderata zal afdoen. Reeds zoo zwaar is de Kamer beladen en overladen, dat daar geen quaestie van kan zijn, maar omdat ik hoop en vertrouw, dat het aan het Kabinet gegeven zal worden om ook na 1913 de plaats te blijven innemen die het op het oogenblik inneemt, meen ik goed te doen met aan de Regeering duidelijk te maken, dat er van anti-revolutionaire zijde wenschen en begeerten bestaan, die misschien op het program van de
Nu
wijs
vragen,
dat
ik
zij
volgende wetgevende periode in aanmerking kunnen komen. Nu nog een openhartig woord, waarvan ik geloof, dat het goed dat de Regeering het hoort. De Regeering heeft, en dat anti-revolutionaire
zijde
is
natuurlijk, niet aan alle
kunnen voldoen.
is
wenschen van
Dit vraag ik ook niet.
Het
qua non stelt, dat voldaan moet worden aan wat de partij wenscht, maar wat ik wil is dit: men moet niet, nóch de eerste, nóch de tweede, nóch de derde groep van de coalitie kwetsen, en dit is geschied. Wanneer ik zie hoe bij de koloniale begrooting, en ten vorigen jare en ditmaal weer, van de zijde van de Regeering een stem is uitgegaan karakter van een coalitie
is niet
dat iedere groep als conditio sine
een houding aangenomen die aan de overzijde, niet alleen hier, maar ook in de pers, met voetgetrappel begroet is en die in antirevolutionaire kringen zeer ernstig pijn heeft gedaan, dan vraag ik, of het goed is dat de Regeering niet, ook waar het zulke vraagstukken althans betreft, althans een wat zachtere houding aanneemt; dat men hebbe, waardeering van woord een dezerzijds bezwaren voor ernstige
en
althans argumenteere en reden tegenover reden stelle, dat doe wat nu al herhaaldelijk gedaan is, en verklaart: sicjubeo suc volo, zoo is mijn verklaring, dat men zich niet beroepe op verklaringen van de heeren van Asch van Wijck en Idenburg, die hier niets met de zaak te doen hebben en er niets mede konden te doen hebben, dat
men
men
niet
omdat hun verklaringen de
quaestie, die het thans gold, niet raakten,
daar deze in de dagen dier verklaringen nog niet was opgeworpen. De geachte afgevaardigde uit Amsterdam VI heeft zich, geestig als veroorloofd, altijd, naar aanleiding van deze quaestie de uitdrukking wij hadden gewild, dat de schoolstrijd die hier had uitgediend, verhuizen of emigreeren kon naar Indië. Wat Hij houde mij ten goede, dat ik deze tegenopmerking maak: wilde, althans indien hij zich aansluit aan het betoog van Dr. hij
dat
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1912
Abraham Kuyper Collection | 120 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1912
Abraham Kuyper Collection | 120 Pagina's