Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Wat zegt gij van u zelven”?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wat zegt gij van u zelven”?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

JOH. 1 : 22b.

Als dit maandblaadje, in dienst van den Geref. Zendingsbond u gewordt, lieve lezer, dan staan wij bijna aan het einde van dit jaar.

Slechts enkele dagen meer en de oudejaarsavond zal ons oproepen, ons hart te stellen op onze wegen.

Snel gaan gewis de dagen, de weken, de maanden, de jaren onzes levens voorbij. En is het ons niet, alsof te midden van dat alles ons wordt toegeroepen: de dag der vergelding nadert; het einde komt en daarmee het oordeel en de eeuwigheid?

Zien wij rondom ons, velen zijn ons reeds voorgegaan, ook in dit jaar. Zij werden opgeroepen om voor God rekenschap af te leggen. Hunne ziel is gevonnisd. Uitvluchten, vijgebladeren zij bleken ten eenenmale ongenoegzaam. Hun lot werd onherroepelijk beslist.

Ach dat maar niemand bedrogen ware uitgekomen.

Hoe ontzettend zal zulks zijn. In woorden zal het niet uittedrukken zijn, wat het zegt met een ingebeelden hemel ter helle te varen Lezer, God de Heere liet u en mij nog in het heden Zijner genade.

Waar wij u nu het Decembei nummer van ons Zendingsblaadje mogen toezenden, vergun mij, u en ons zeiven eene ernstige vraag te doen. Ons hart dringt ons daartoe. En wel deze vraag: „Wat zegt gij van u zeiven" ?

Met deze vraag kwamen eens eenige priesters en Levieten tot Johannes den Dooper. Deze nu antwoordde : „lk ben de stem des roependen in de woestijn; Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet gesproken heeft."

Treffend antwoord. Aldus sprak hij niet te veel, ook niet te weinig van zich zelven.

„Wat zegt gij van u zeiven"? Dat gij waarlijk een Christen zijt, dat gij naar den hemel gaat als gij sterft?

Gij aarzelt misschien dit van u zeiven te zeggen.

Geen wonder! 't Is zulk eene groote zaak. De mond kan het spoedig uitspreken, terwijl het leven, de wandel er niet van getuigt.

Roemen daar niet velen met de lippen den Heere Jezus — hoewel zij niet weten waartoe zij Hem noodig hebben. Hunne geestelijke armoede bleef hun onbekend. Hun leven blijft zich dan ook concentreeren rondom hun eigen lk, wat men ook schijne.

„Wat zegt gij van u zeiven". Mogen wij getuigen in waarheid, al is het niet bij allen met dezelfde vrijmoedigheid dat wij Christenen zijn ? Gewichtvolle zaak nog eens. Op waarheid in het binnenste komt het aan. Menschen kunnen wij bedriegen, God niet. Hij is de Alwetende, die harten en nieren proeft.

Elke van God ontdekte ziel staat naar waarheid in het binnenste!

Lieve lezer, moogt gij getuigen in meerdere of mindere mate, dat de Heere Zijne genade ook aan uwe ziel verheerlijkte ? Ja, daar zijn er toch die zulks mogen getuigen. In de beste oogenblikken van-hun leven moeten zij er van gewagen, tot verheerlijking van Gods driemaal Heiligen Naam.

't Is immers dat volk waarin God van eeuwigheid een welbehagen heeft gehad en voor 't welk God Zijn Eengeboren Zoon overgaf tot in den dood des kruises en dat de Heere hier in den tijd komt toe te brengen. Wonderbare wegen die God daartoe menigmaal inslaat met den mensch. Gods vrije genade alleen de eer. Hier is meer dan eene rechtzinnige belijdenis. Op zich zeiven is deze uitnemend, zelfs van zeer groote waarde maar er is tegelijk meer noodig.

de allerheiligsten maar een klein beginsel van deze gehoorzaamheid, zij beginnen toch met een ernstig voornemen, niet alleen naar sommige, maar naar alle Oods geboden te leven. De eere van Gods naam gaat hen boven alles.

Hier wordt de bede verstaan en geslaakt: „Uw Naam worde geheiligd" maar ook niet minder: „Uw Koninkrijk Kome ', wetende dat God alleen het koninkrijk Zijner genade kan doen komen tot en in de harten van arme zondaren.

„Wat zegt gij van u zeiven" ? Ja, wat moeten wij van ons zeiven getuigen. Het ware Chirstendom bestaat niet slechts in praten, niet in schijn.

Moet het geloof niet in de werken openbaar worden? Blijkt het alzoo dat de dingen van Gods koninkrijk u niet ter harte gaan? Wordt het openbaar dat gij door de wereldsche begeerlijkheden, vleeschelijke lusten en den Duivel geregeerd wordt ? Is het duidelijk dat wij in den grond der zaak nog onverschillig zijn omtrent de eere Gods en de heiliging van Zijnen grooten Naam en tot heden toe onze eigene eer zoeken en bedoelen?

Hoe kan er dan sprake zijn van liefde tot onzen naaste in ons hart! Hoe zou er dan liefde tot den armen blinden heiden in onze ziel gevonden worden?

Is de mensch niet van nature een hater Gods en zijns naasten ? Deze taal-is voor velen te kras. Zij komen er tegen op. Zij hebben toch zich zeiven zoo lief — maar waar genade ons ontdekt aan ons zeiven daar leert men betnigen, t is niet overdreven, 't is naar waarheid, ik ben een hater Gods en mijns naasten.

Wat zegt gij van u zei ven? Voor wien hebt gij dan geleefd. Och, arme mensch, bij al wat gij bezit, bij al de eer die gij geniet in deze wereld, bij al wat gij deedt of naliet — wat zijt gij dan toch ongelukkig.

Roept God u op om rekenschap te geven van alles, hoe zult gij kunnen bestaan ? Uw goed en uw geld zal u ten verderve zijn. De eer van anderen hebt gij wel aangenomen, maar Gods eer nooit gezocht.

„Wat zegt gij van u zei ven"—brengedeze vraag u voor des Heeren aangezicht. Make Hij u een onderdaan van Zijn koninkrijk.

„Wat zegt gij van u zeiven". Lieve lezer, moogt gij door Gods genade getuigen dat gij in dat koninkrijk geboren zijt, ja kunt en moogt gij getuigen met meerdere of mindere vrijmoedigheid dat gij een onderdaan van dat koninkrijk Gods geworden zijt.

U kan het toch geen onverschillige zaak meer zijn of 't koninkrijk van 's Heeren ge-Bad' uitfbreid woc^l oi jpaattfr t - jTeheüi'k " "ï'et hier!: « Rfrste qebed d. t H ! z-i' dtscipden !t.ciut en terstond de heerlijkheid van de goederen van dat koninkrijk in zijne ziel smaakt, des te meer zal toch de liefde tot Jezus eer en des naasten heil hem daartoe dringen.

„Wat zegt gij van u zeiven"? Moet niet schaamte ons aangezicht bedekken voor Hem, die eons tot zijne discipelen sprak en nog spreekt: Gaat henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Ach hoe koud, hoe onverschillig kan het hart zijn omtrent het werk der zending.

Alles moesten wij over hebben voor den Naam en zaak des Heeren, de uitbreiding van Zijn koninkrijk. En hoe was het, hoe is het inderdaad ? Zijn er zelfs niet die liefst maar niet hooren spreken over het werk der Zending en het maar slecht kunnen hebben wanneer zij bepaald worden naar Gods Woord bij hunne dure roeping in betrekking tot deze zaak. Met hoeveel teleurstelling heeft ook onze Zendingsbond te kampen. Door Gods genade is hij er nog en nu en dan zou men mogen opmerken dat hij een weinig meerdere belangstelling ondervindt.

Toch, zelfs zij die leden zijn van dien bond, hoe zelden komen zij op onze vergaderingen ! Men ziet er maar weinigen! Ach wat al een koudheid, een liefdeloosheid. Wat heeft men het geld lief. Dat daar het gebed verflauwt, geen wonder.

„Wat zegt gij van u zeiven" ? Wat moet de Heere van ons getuigen ? O, vinde Hij ons aan zijne voeten, belijdenis doende van onze zonden en ongerechtigheden ook in dezen. Die zijne zonden belijdt en laat dien zal barmhartigheid geschieden. O, lezer, indien gij waarlijk meent den Heere te kennen voor uw hart, brenge dit alles u tot een nauw zelfonderzoek.

Ja, sta er ernstig, zij het, bij stil. Dit schenke Gods genade u. Anders zien wij ons zeiven voorbij.

Binde hij ons maar de zaak van zijn koninkrijk op de ziel. Ons heeft de Heere niet noodig, neen in Zijne eigene werken wordt Hij verheerlijkt — maar Hij wil ons gebruiken tot verheerlijking van zijn Naam. Hij legge alle traagheid onverschilligheid, liefdeloosheid, te veel vastzitten aan 't onze, dat toch maar geleend goed is, als schuld op onze zielen. En moge het inde practijk gezien worden dat wij waarlijk leerden bidden:

Uw Koninkrijk koom' toch o Heer! Ai! werp den troon des Satans neêr! Regeer ons door uw Geest en Woord! Uw lof word' eens alom gehoord, En d'aarde met uw vreez' vervuld, Totdat G'uw Rijk volmaken zult.

UTRECHT.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1907

Alle Volken | 2 Pagina's

„Wat zegt gij van u zelven”?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1907

Alle Volken | 2 Pagina's