Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERLOREN PARADIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERLOREN PARADIJS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

en de herinnering daaraan bij de volken,

door Dr. P. G. DATEMA.

(Vervolg van No. 4).

Wordt Afrika het duistere werelddeel genoemd, omstreeks de dagen toen dat «Groote Licht" opging, was het in de landen, grenzende aan de Kusten, waar wij ; thans wonen, niet slechts schaduwachtig aan de frontie-1 Ten, maar duisternis bedekte nog de volkeren hier alom.

Op de meest woeste wijze werd er huisgehouden, vooral wanneer in den roes der overwinning niet alleen het bloed der verslagen» de aarde drenkte, doch ook tal-• looze gevangenen op eene barbaanche wijze den goden werden geofferd.

Gedenken wij dat onze voorvaderen onder de wildste heidenen konden worden genoemd, zij waren ook uitermate «verduisterd in het verstand, " «vervreemd van het leven Gods door de onwetendheid die in hen was, door de verharding hunner harten."

Hadden we hen kunnen spreken als Kwul Batmuuen (»Ein Jahr bei den Nachbarn des Nordpols, " Bern, Francke, 1907) de Etkimo't, zij zouden ons waarschijnlijk, als dezen Rasmussen betuigden, wanneer we hun spraken van den God der Waarheid, gezegd hebben dat zij van zulke dingen geen verstand hadden.

„Het is ons te verborgen, " zoo uitten zich de Eskimo's. Wij laten nu maar in 't midden of niet velen onder ons, in dezen tijd nog, even vreemd staan tegenover de Waarheid als de Eskimo's, die eigenlijk hun AngakuU, hun geestenbezweerders, als hun goden vereeres.

De macht dier geestenbezweerders is grenzenloos. Hun bevelen komen zij stipt na.

Zulks geschiedt bij ons ook nog wel: al heeten die gezaghebbende personen thans geen geestenbezweerders.

De geestenbezweerders der Eskimo's beteugelen de macht der dooden die invloedrijk geacht worden en allen beheerschjD, waarom een Eskimo gaarne steifc als het leven hem moeilijk valt.

Is de hoeveelheid kracht waarmede de mensch bij zijn geboorte wordt voorzien verbruikt, hij sterft. Zijn naam, een soort ziel, waarin die kracht huist kan overgaan.

Die den naam van een gestorvene verkrijgt, erft zijn zielshoedanigheid.

Een kind schreidt bij de geboorte om een naam: de geestenbezweerder of de witte vrouw (ilisnit sork) kunnen den naam uitvinden.

Het werktuig der ziel is het lichaam. In dit lichaam blijft bij den dood het kwade achter.

Het hoofd des gestorvenen wordt bij de begrafenis naar den opgang der zon gekeerd en zoo met alle gereedschappen, die de levende gebruikte voorzien, wordt de doode geacht het leven voort te zetten. De honden van den gestorvene worden tevens gedood en voor zijn slede gespannen in 't graf bij hem gezet. Zoo is de doode niet alleen.

Wij hebben dit een en ander wat uitvoerig vermeld, omdat veel er in ons herinnert, bij deze nog levende heidenen, aan wat door de overlevering ons bekend is - van de oudste bewoners van Noord-en Midden-Europa, de Kelten die zich over geheel ons werelddeel hebben verspreid, onder den naam van Gallen, Gallier4, Gaden in Britlanniê, Galatiërs of Galaten in Klein-Azië beter bekend.

Deze allen waren stammen van een zelfde volksmassa, welke den Germanen zijn voorgegaan, die daarna (in deze landen hunne stammen der Batten of Batavieren, Katten enz.) de Kelten zijn opgevolgd, van welke Germanen weer menigten in den, naar ésn hunner stammen genoemden KmbritcAen vlied, zijn nedergedaald in de verwoesting der geweldige wateren, terwijl de graven van duizenden anderen «die eenen schrik gaven in het land der levenden" gevallen door het zwaard, nog onder ons zijn.

Toch hoe geweldige volkeren deze alle ook geweest zijn, als nog blijkt zelfs uit de kracht, waarmede zij zich uitdrukten als ze van de ziel en geest des menschen spraken, die ze: de «ziel" (Gotisch saïwala) desgelijks de »zee" (Got. aaiws) als iets «bewegelijks"; den «geest" als «bruisend" (Noordsch geisa, woeden, geislr, heftig, vurig) voorstelden, zij waren toch niet vreemd van de voorstelling, die we ook onder andere volkeren zoo veelvuldig aantroffen, dat hunne dooden verwijlden, als de Kelten dachten, op een eiland in de Westelijke Wereldzee. Vandaar bij de Germanen de voorstelling, dat de dooden op een schip moesten worden vervoerd. Tot zelfs in het binnenland wordt talrijk bewijs hiervan gegeven, waar men nog bij de graven de overblijfselen van scheepjes vond. In Jutland soms zelfs in heele vloten, zegt prof. Meyer in zijn «Mythologie der Germanen" Straszburg, 1903, Tiübner,

Men zette het lijk dan op een brandend scheepje om te beduiden dat de gestorvene door het water aÜe beletselen dus overwinnende, het best op die wijze tot de andere wereld kon worden overgebracht.

Ze verbrandden ook wel mede een paard, of bij gebreke van dit, een rund, en brachten reeds bij de sponde des stervenden ook wel een rijk opgesierde koe, welker staart door den stervende moest vastgehouden worden,

om zoo over de woeste heide het doodenrijk : e bemkeo, l en du» te komen n» het Valhall (H'alh«> La, in iiladtifim (de plaats der vreugde), aan de overzijde van den Oceaan, ] het Paradijs, hetwelk voorgesteld werd in een reeks der j schoonste lusthoven, voorzien van al wat hun slechts ! kon bshagelijk voorkomen, waar de paleizen, vooral dat | niet de 540 deuren, hnn tegen straalde in het schitte-j rendst licht.

Wij merken hier al weer op, het gaat over den Oceaan. Als de Ieren die wat naderbij blijvend in een meer van hnn provincie Muntter zich het eiland van den dood nevens dat des levens denken, zoo gaan oorspronkelijk al de volkeren het toch op de eilanden zoeken, het Paradijs dat zij van den aanbeginne allen verraden te kennen als een Eden, omsproeid met de wateren, thans slechts wateren des doods geworden.

Zoo bericht Procoput» van Caesatea dat de volkeren van de kusten tegenover Brittannic den Franken onderworpen waren, maar geen schatting behoefden te betalen, •daar zij van ouds de zielen der gestorvenen overvoeren.

De boot, waarin de schippers de dooden overzetten, wisten zij te verhalen, was gewoonlijk zoo zwaarbeladen met de zielen der gestorvenen, dat zij gedurende de overvaart maar een vingerbreedte boven den waterspiegel uitsteekt. Pijlsnel gaat het over de golven, zoodat in minder dan een uur (dat is heel wat vlugger dan op het kortste traject daar tegenwoordig de snelst stoomende veerboot het doet) de Britsche kust wordt bereikt. Is het eiland bereikt, dan wordt het schip ontledigd en zoo licht dat de kiel slechts het water raakt.

De schippers zien niemand, maar hooren bij de landing de namen, den stand en afkomst der gestorvenen, - zijn het vrouwen dan door haar mannen, uitroepen.

Tot den huidigen dag vindt men in Bretagne nog de herinnering aan deze dingen.

In de gemeente Plonguel worden de lijken niet langs, den korteren landweg grafwaarts gedragen, maar men zet ze over een zeearm de „Passage de 1'Enfer'' (de overzetplaats naar de onderwereld).

Er is nog een legende van den hond des pastoors van Braspar, die de zielen naar Groot-Brittannië geleidt, wanneer de raderen van den lijkwagen kraken. Aan de westelijkste punt van Bretagne in de nabijheid van de Pointe du Raz kent men nog heden (zie ook no. r 2 van den ren jaarg.) de zielenbocht (boé ann anovo), daar •wemelt het van de zielen der afgestorvenen, welke op de overzetting naar de Westelijke eilanden wachten.

Bij de Germanen was ook het gebruik niet onbekend, om de lichamen der gestorvenen aan de golven prijs te geven. En in een Zweediche volkssage voert Oditi (de Vader der goden en menschen'' als Zeut bij de Grieken) de gevallen krijgers in een gouden schip naar Walhalla.

De Iersche Kelten spreken van Flatk Innis (het „eiland der edelen"), het land der gestorvenen, 't welk met frisch groen gesierd, rustig in den Westelijken Oceaan, te mid-• den der wilde baren zich verheft.

Onder de landelijke bevolking van Maya, een der Westelijkste Iersche graafschappen leeft nog«de traditie (overlevering) van het wonderland in het verre Westen.

In de Roomsch Christelijke Kerk bleef daar die legende voortleven van een eiland der vreugde, het gelukkige land, , dat der eeuwige jeugd. Zoo Ossian, de held van de zangen uit dien tijd, leeft 300 jaren in dat land der jeugd en sterft als hij het verlaat.

Door zulke sagen werden de zeevaarders steeds opgewekt om te stevenen naar het verre Westen in den onbekenden Oceaan.

Reeds in de zesde eeuw onzer jaartelling zocht men ijverig naar Ogygia (naar Ogyges, den oudsten Griekschen koning ons bekend, in wiens dagcD de geweldige vloed plaats greep waardoor het begeerde larid ver dan ooit uit den gezichteinder verdween). Een Keltische monnik Brandan van Clonfert, ondernam met dat doel een tocht op den Atlantischen Oceaan. Een berg, een golf en een voorgebergte in 't graafschap Kerry dragen nog zijn naam. Op dat voorgebergte was het, dat Brandan het verlangen overmeesterde zooals in de schipperssage, de Imram Tja •Corta, het luidt.

De zonen van Ua Corra staren van den oever de ondergaande zon na, zich verwonderende over haar loop en begeerig om te weten waarheen zij vaart als zij onder de zee wegzinkt

Brandan zal eerst 7 jaar te vergeefs hebben gevaren. Eindelijk vindt hij na andermaal 7 jaar te hebben omgezworven op de baren het beloofde eiland, van donkere nevels omhuld.

Werd dit eerste Wettelijk op de kaarten van dien tijd afgeteekend, het daalde «1 ooavr Zuidelijker tot bet met het eiland Madera of de Kanarische eilanden samen vies, in welker omtrek ook reeds de Aratiurm hun gelukkige en eeuwige eilanden zochten. Hnn schrijver Edriti stelde het midden in een onherbergzame zee, Bak*, aan de grenzen van Afrika.

Zelfs na de ontdekking van Amerika kon men de gedachte aan het geheimzinnige eiland nog niet van zich zetten, hoe ook de wereldzeeén toen aireede werd doorkruist. Toen Koning Emanmi van Portugal in 1519 afstand moest doen van alle aanspraken op de Kanarische eilanden moest hij tegelijk, zoo luidde het in de icte, afiien van eenige aanspraak op de verborgen en nog niet ontdekte eilanden door Brandan eens gevonden. In de 16e eeuw werden nog tal van expedities, om die eilanden te zoeken, ondernomen, de laatste pas in de iSe, in 1721.

Op het Pyrmeescke schiereiland bestond door gansch het middeleeuwsche tijdvak dezelfde sage van een gelukkig eiland in het Westen, 't Verhaal luidt dat toen de Arabieren hunne heerschappij over Spanje uitbreidden, zeven uitgeweken bisschoppen met Spaansche en Portugeesche landslieden een bloeienden staat op die eilanden in het leven hebben geroepen. Het wordt genoemd op de kaarten uit dien tijd Jntiüa of „het eiland der zeven steden".

De Portugeesche Koning Sebattiaan, gevallen in den strijd in Marokko werd gedacht daar voort te leven, en zou eens tot Portugal's bevrijding van daar weder komen.

In Columbm 1 tijd zagen de bewoners van de Westelijke kust te Ferro en Gomara jaarlijks dat land in het Westen, gelijk nog op 't eiland San Miguel der Azortn men telkens meent in 't Noord-Oosten de tooverachtig schoone eilanden in witte nevels gehuld te aanschouwen.

Mocht de gelukkige ure nog eens aanbreken dat de bewoners van „de einden der aarde", en die daar „verre gelegen zijn aan de zee", als Daniil (cap. X) ontdekten „aan den oever der groote rivier, welke is HiddékeL, den Man met linnen bekleed, Wiens lendenen zijn omgord met fijn goud van Ufaz; Wiens lichaam is gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijne oogen gelijk vurige fakkelen, en Zijne armen en Zijne voeten gelijk de verw van gepolijst koper; en de stemme Zijner Woorden gelijk de stem eener menigte".


1) Griekach geschiedschrijver, die den beroemden veldheer van keizer Juttinianut I van het Oostench Romeintche rijk, Belisaritu op zijne veldtochten in Oott en West verzelde en de oorlogen tegen de Wamtaleu, Perzen, Maoren en Goten van 395—£53 beschreef. Hij overleed te Konstantinopel in 558.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1908

Alle Volken | 4 Pagina's

HET VERLOREN PARADIJS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1908

Alle Volken | 4 Pagina's