Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERLOREN PARADIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERLOREN PARADIJS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

en de herinnering daaraan bij de volken

door DR. P. G. DATEMA.

XVIII.

De Fran6che Koning Lodewijk XIII, die van 1610 tot 1646 regeerde, zoon van Hendrik IV bekend als afvallige van het Protestantsche geloof, daar Parijs hem wel een mis waard was, Lodewijk XIII dan. zijn zoon, was een zwakkeling.

Zijn oordeel was nog al vrij ongemeen, maar zijn karakter niet uitmuntend.

Hij was een achterdochtig mysticus, die in ongezonde geheimzinnige vromelijkheid zijn kracht zocht.

Een geschiedschrijver over ditrt (Emile Roca, „Le grand Siècle intime", Paris, Peerin, 1908) zegt van hem, dat de herhaalde toediening van het laatste oliesel hem telkens weer wat opknapte.

Hij scheen nog al gemakkelijk ook over den dood te denken. „Wanneer", zoo sprak de Koning tot z> in geneesheer Chicot, „zult ge me eens de blijde tijding brengen, dat het mijn tijd is om tot God te gaan ? " Toen zijn tijd daar was gaf hij daar nog meerder blijk van. Met het lezen van wat toepasselijke gebeden, die hij te voren had aangeduid, zeide hij tot den bisschop van Meaux zou hij de reis wel maken.

Bij zijn dood nam.de lichtzinnigheid nog toe, waarmede toch het gansche hof reeds zoozeer was behept. Blol, baron de Chauvigny, wilde het volgende graf-, schrift hem wijden :

Hier ligt een groot heer, Die onzen tiid leerde: Dat het wel gaat te leven zonder hart,

Ook te sterven zonder dat. men den geest geeft.

Nu, zoo oppervlakkig als deze Koning, wil al wat verlicht, beschaafd godsdienstig zich door alle eeuwen heeft voorgedaan, over het sterven en heengaan denken.

Zij denken er maar zeer gemakkelijk over zulke lieden.

i Wij gaan immers naar de oorden van zoo heerlijke gesteldheid, waar t klimaat reeds zoo aangenaam en liefelijk ons streelt !

De oude Grieken zijn hun daarin reeds voorgegaan, die als om strijd loofden de milde balsemieke atmosfeer hl het land van geluk.

Dit meenen ook de Amerikaansche Indianen stammen der Sioux en Algonkin wel te weten. Zij wedijveren net de oude Grieken in lofprijzingen aangaande het land van geluk.

Ook de Eskimo spreekt van een land, waar 't eeuwig zomer is, altijd zonneschijn, en dag zonder nacht.

Eeuwige herfst met eeuwige lente samenvallend: dat was het ideaal der Phaeaken, bewoners van 't Homerische boven Ithaca gelegen eiland Corcyra, een naar men meende door de goden geliefd, rijk gezegend en levenslustig volk.

In 't Elysiam, de zoo bekoorlijk geachte verblijfplaats der zaligen bij Grieken en Romeinen waait de milde Zephyr, de zachtste en aangenaamste wind, op welks vleugelen de-god van dezen naam wandelde, wiens gemalin was de godin der bloemen Chloris of Flora, aan welke hij net gansche bloemenrijk ten geschenke gaf.

Met wat schoone kleuren wisten de Grieken de planten-en dierenwereld van de Elyseesche velden af te malen, waar de eeuwige zonneschijn alles verlichtte!

Met hen stemmen saam de Kariben, Brazilianen, Polynesiërs, Nieuw-Caiedoniërs, Papoea's van Nieuw Guinea, de Mintira (op het schiereiland Malakka, Zuid Oostelijk Azië), die van het land der gestorvenen spreken als een eeuwig schoonen hof, die de kostelijkste vruchten in menigte voortbrengt.

De Indiaansche Aztekische priesters zeggen van het gelukkig land Tulan dat er de bodem van zelf maïs, cacao, lieflijk riekend hars en prachtige bloemen voortbrengt.

Pompoenen van een mans arm lengte in doorsnede, korenaren zoo zwaar, dat een man ze amper dragen kan, halmen zoo hoog als boomen, de katoen groeit op den stengel al rijpend in onderscheiden kleuren.

In de beschrijvingen van het Egyptische doodenland heet het, dat er tarwe en gerst zeven voet hoog worden. In 'tQrieksehe Elysium oogst men driemaal 's jaars.

Op de gelukkige eilanden der Grieken, in den tuin der Hesperiden, groeien zelfs boomen met goudene vrucht Als in den hoven van Alcinoas, den koning der Phaeaken bovengenoemd.

Bekend zijn de Hesperiden, dachters van den nacht, als bewaaksters der goudene appelen, welke groeiden aan den boom dien de godin, Qaea (aarde), uit haren schoot deed voorkomen.

Van zulke dingen is ook sprake in de sage van den Germaansch Slavischen Glansberg.

Bij de Babyloniërs zijn de vruchten geen goudene maar edelgesteenten. Eene voorstelling die bij de Mohammedanen overname vond.

Zulk een boom verheft zich ook In den fabelachtige zielenstad der Dajakkers.

Purperen paarlen, agathen zijn de vruchten, kostbare versierselen der bladeren, de bloesems van goud, de takken eindigen als sierlijke lansen.

Is dit nu nog de naklank van de openbaring (Gea. 11:11, 12, ) aangaande het „land van Havila, waar het goud is"?

„Het goud van dat land zoo goed. Waar ook is Bedólah. En de steen Sardonyx."

Wie zal dezen „geven te eten van het Manna dat verborgen is'? (Openb. 11:17).

Van het Manna, welks „verwe is als de verwe van den bedólah (Num. XI:7).

De bedólah, naar de berichten der ouden eene doorzichtige, op was gelijkende bitter smakende, es zeer sterk en geurig riekende hars, het voortbrengsel van eenen boom, die in Arabië, Indië en Bactrië wast.

Wij komen dus weer, aan de hand zelfs van de overleveringen bij de Amerikaansche Indianenstam der Azteken, die in het Paradijs ook het product van „liefelijk riekend hars" vermelden, nog op het oude spoor der Godsopenbaring, welke nevens de edelgesteenten als den schoham (sardónyx) het begeerlijkste van het lustoord des HEEREN ons beschrijft als almede bestaande in dat schoon geboomte en zijn welriekende vruchten.

Met de hoogste begeerte naar die schoone hovea zijn vervuld allen, die Hem leeren kennen, dien Vorst, Die de gerechtigheid liefheeft, wiens scepter is een scepter der rechtmatigheid, eeuwig en altoos (Ps. XLV).

Wiens vorstelijk rijksgewaad, Toegevoerd uit elpenbeenen hoven, Vol eedlen geur, elk Zijne hoogheid doet loven.

„Alle Zijne kleederen zijn mirre en aloë en kassia uit de elpenbeenen paleizen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1909

Alle Volken | 4 Pagina's

HET VERLOREN PARADIJS

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1909

Alle Volken | 4 Pagina's