Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN HET ARBEIDSVELD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN HET ARBEIDSVELD.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. Gebruiken bij: «Overlijden».

In tijden van ziekte is de Toradja voor dé zijnen zeer zorgzaam. Duurt de ziekte langen tijd, dan verslapt men meestal gauw en laat ten s'otte den patiënt geheel aan zichzelf over en kijkt bijna niet meer naar hem om.

Eerst-tegen 't oogenblik, dat men niet anders denkt, of de kranke zal sterven, worden familieleden en kennissen geroepen om den laatsten levenstrijd te kunnen bijwonen, 't Is dan werkelijk akelig om te zien, hoe zoo'n lijdende nog wordt lastig gevallen om allerlei eten en drinken naar binnen te werken, waar de man meestal absoluut geen trek meer in heeft.

Op enkele plaatsen van 't gebied Makale is men nog gewoon door slaan op den gandang l).aan te kondigen, dat iemand pas gestorven is..

Weldra komen de "Verwanten om op de plaats, waar de doode is, te komen weeklagen, maar vooraf moet de doode door deze familieleden gereinigd zijn.

Nu wordt ook op 't erf een varken geslacht, dat aan de eene zijde van het huis

wordt gehangen met den kop naar omlaag. Dit beest mag niet door menschen worden gegeten en is uitsluitend voor de dewata's i) bestemd.

's Morgens en 's avonds (tegen 't ondergaan der zon) wordt den dewata's eten gegeven en gedurende dien tijd is huilen verboden. Alleen de dewata's mogen dan rijst eten, de rouwdragenden uitsluitend maïskorrels of maïspap. De Toradja, die gewoon is rijst te eten, doet dit, om daardoor de gemeenschap met den doode .af te snijden, die in de gedachte der heidenen zoo afgunstig op de ziel van den levende is, dat hij ook die wil wegnemen. Daarom dan ook .volgt men niet meer zijn dagelijksche gewoonten, men doet, alsof men een ander geworden is, een vreemdeling voor den doode ; aldus verleidt men den doode. In verband hiermede zijn tal van andere verboden dingen. Zoo zal men in een kampong, waar een doode is, niet met een sarong mogen loopen, tenzij men een droog blad of stuk dood hout in de hand draagt:

Als me» eens 't huis binnentrad van een Toradja, waar pas iemand overleden was, zou men niet den indruk krijgen, dat men zoo bevreesd voor dien doode is, want men leeft, eet en drinkt en spreekt luide bij den doöde.

Ieder, die in 't sterfhuis komt, brengt iets mede, 't zij vruchten of maïs.

Inderdaad is men bevreesd, daar men reeds van kindsheen leerde, dat de zielen der dóoden 2) boos zijn op die der levenden.

Veelal meent men, dat eén boomgeest de zie.1 geroofd heeft, inzonderheid denkt men dit bij dengene, die zich aan groote overtredingen heeft overgegeven.

Toch vergeet men nimmer den doode zooveel mogelijk goed te doen als men kan, op hoop daardoor de doodenziel gunstig voor zich te stemmen. Dure sarongs, die men vroeger nimmer zelf zou dragen, worden thans om den doode gewikkeld en bijna elk familielid draagt 't zijne bij om 't lijk zoo fraai mogelijk te maken.

Nu is men onder de Toradja's hier gewoon zoo'n lijk een jaar, , ja langer nog, in huis te bewaren. Hoe rijker men is, hoe langer houdt men den doode in huis. Bij een rijke zet men 't lijk alleen maar in een kist, die open blijft en versiert 't met goud en sieraden van allerlei aard. De eerste dagen bindt men 't lijk op een bamboestoel, geheel uitgedoscht met keurigen hoofddoek, halsketting mooie sarongs cn siekris, terwijl ook de ringen aan de vingers niet ontbreken.

Zoo kwam ik zelfs eens in 't huis van een doode waar men om dezen extra mooi te maken, hem een ouden marechaussée-hclm had opgezet met koperen ster vóór en koperen kinketting, zooals pl.m. 10 jaren geleden de kleedij der militairen in Indië was.

Onder de plaats waar 'tlijk is, in 'thuis dat op palen staat, blijft een zwarte karbouw .staan. Deze karbouw wordt 't eerst geslacht. Er is één, die dit alles zoo regelt, veelal 't kamponghoofd of hij die 't meest in de adat thuis is. Zoo wordt ook eerst de kepala kampong van 't overlijden verwittigd en deze stuurt er dan iemand op uit om den doodbidder of lijkbezorger te roepen. Deze laatste is een zeer geëerd persoon. Men zal nooit het huis of erf van dezen man betreden. Door eénige steenen tegen zijn huisdeur te werpe roept men hem; dat is voor hem dan 't bewijs dat er een doode is, die een kist moet hebben en dat hij de'leiding der inwikkeling en wat met de lijkbezorging samenhangt op zich moet nemen. Hij is een afgezonderde. In zijn huis of bij zijn huis, zelfs niet in zijn onmiddellijke nabijheid zal men eten. De to makajo (doodgraver) slechts mag eten van 't eerst geslachte varken. De resten van zijn eten alsmede de overblijfsels van 't eten, dat voor den doode wordt neergezet, worden weggeworpen. De twee wakers l> ij 't lijk eten in 't sterfhuis bij den doodgraver en 't lijk, de familieleden~op 't erf onder de rijstschuur.Hij is ook de bewaker van den doode; hij mag niet loopen, wordt gedragen, tot zoo lang zijn arbeid verricht is. .

Als men 't oogenblik acht gekomen, dat nu wel alle 'familieleden "fen vrienden den doode gezien hebben, - gaat men 't lijk inwikkelen en gebruikt daartoe de noodige sarongs en vult de rest op met kapok totdat alles een groote pl.m. 2 M. lange rol is geworden, waarvan 't buitenste roode kleed met goud versierd wordt. Vervolgens plaatst men dit op een stellage in huis en geeft daarbij eiken dag eten aan de doodenziel, 't geen bestaat uit vleesch van een zwarten kip, van een zwart varken of karbouw met gierst (ook wel bekend onder den naam van kafferkoren). Zoodra 't lijk nu geheel is ingewikkeld, wordt de karbouw geslacht; bij armen neemt men een zwart varken. In 't Zielenland (kira') is alles insgelijks zwart. De nacht is dan ook de tijd, waarop de zielen ronddolen bij 't lijk of rondom de verblijfplaats van den doode.

Zo'odra 't lijk uit huis gedragen wordt, wordt veel eten uit huis geworpen voor cte geesten. Vervolgens brengt men 't lijk naar de stellage (pl.m. 4 M. hoog) waar het voor

alle belangstellenden ten toon gesteld wordt. Hier worden karbouwen geslacht en daarna 't lijk naar 't rotsgraf (Hang) gebracht, onder 't zingen van den doedenzang. Na afloop 'hiervan" worden hanengevechten gehouden, > waarbij vaak honderden rijksdaalders verwed worden. Deze laatste feesten vooral hebben groote aantrekkingskracht voor jong en oud.

I Moge 't licht van 't Evangelie hier zoo doordringen, dat de Toradja van deze vaak zoo weerzinwekkende gebruiken een afkeer kriige.

2. Boentoe Ala. I)

LALI, 15 Oct 1916.

Op 't oogenblik geniet ik hier van de prachtige vergezichten, vanuit de pasangrahan, die hier ongeveer 1200 M. hcog ligt.

Hoe wonderschoon zijn Gods' werken. Ik wilde wel, dat ge er hier mee van kondt genieten! 't Is pas half zeven* de wolken, die nóg tusschen de bergen hangen en de toppen omhullen, zijn als van zilver en goud in de prachtige morgenzon. ,

Hier klateren dc beekjes, die hun zilver-, nat! naar omlaag storten. Daar de groene vlakte, waar het dier voedsel vindt.

Ginds in het Westen verheft zich de berg Ala', die zijn naakte witgrijze kalkmuren schril en uitdagend ten hemel verheft. Daar vernacht nog 't wilde zwijn, en ook 't edele hert heeft daar zijn woning .en vindt in de met heerlijk groen bedekte vlakten daar beneden in 't dal of tegen de zachtglcoiende hellingen elders goed Voedsel.

Acht jaren geleden ongeveer, zoudt ge hier echter niet zoo'n vredig gevoel gekregen hebben. Toen waren hier, waar ik thans rustig zit te schrijven, de kanonnen opgesteld, die onophoudelijk hun verderf uitbrakende monden richtten naar die kale als een natuurlijk vesting gevormde rots. 't Was toen een roerige tijd. De miliairen van de Compagnie waren in 't land gekomen bij Paré-Paré, waar een centrum van Boegineezen was.

Tot nu toe waren de Toradja's' immer bevreesd geweest voor de Boegineezen, die 't uitnemend verstonden, de Toradja's te onderdrukken, daarbij eigenaardig genoeg nog gesteund door enkele Toradja-hoofden, die voor geld waren omgekocht.

De Boegineezen, hoewel bijna overal in Toradja-hoofd in dc verleiding bracht zijn kaoenan's (ondergeschikten die huis en akkerwerk verrichten) tegen goede betaling te verkoopen.

Bij Paré-Paré was de oorlog aldra in vollen gang en steeds verder won de Compagnie veld op de Boegineezen, die verdreven werden van benting naar benting (versterkte stelling). Ook de vorst van Boni had 't kwaad té verduren en werd tenslotte overwonnen en zocht: zijn heil in de vlucht. Zoo kwam deze vorst ook in 't gebied van Makale.

Menig hoofd in Makale was toen reeds goede vrienden geworden met de Boegineezen, die 't uitstekend verstonden de Toradja's ttegen 'elkaar op te stoken. Enkele Toradja's ontvingen wapenen, om hen, die door de Boegineezen verdacht gemaakt werden, daarmede aan te vallen. Tenslotte overvieken de Boegineezen de Toradja's die meerendeels 't onderspit moestien delven en uit dien tijd dateert dan ook 't spreekwoord onder dè Toradja's:

«Boearika ripa 'toemba, 'ke naparenamiki to salang». (Wat kun je er nog aan doen, als de Boegineezen regeeren.)

In 't bijzonder waren de Boegineezen goede vrienden met een voorman der Toradja's, Oea-Saroeran genaamd, die bekend was om zijn groote dapperheid. Reeds lang had deze man met behulp der Mohammedanen wapens verzameld, meenende dat de soldaten der Compagnie ook de Toradja's zouden aanvallen. Hierin werd men nog versterkt, toen de gevluchte vorst van Boni bij Oea-Saroeran kwam schuilen en vertelde van al 't gebeurde. Vooral ook de gedachte: «Als. de Compagnie hier komt, dan worden ook onze voorouders (die heilig zijn bij de Toradja's) geregeerd "door de Hollanders», maakte diepen indruk. ^

«Als ge de Compagnie niet tegenhoudt, dan komt ze hier in 't land om de vruchten _ 'af te nemen en maakt u tot haar. staven; » aldus de woorden van den vorst vari Boni en de 2ijnen. «Ook met mij, een groot vorst, hebben ze geen onderscheid gemaakt; wat dan ntet jullie Toradjas, die zooveel dommer zijn dan wij Boegineezen».

Nu ging Oea-Saroeran met de zijnen uit, om. veel Toradja's te verzamelen om met vereende krachten een sterke benting 1) te maken.

Eenige nachten te voren was Oea-Saroeran de Bpegineezen en Doeriërs met hun vorsten tegengekomen in 'tveld en daar had

men gezworen elkaar te helpen en de Compagnie te bestrijden, zoo mogelijk te verjagen. (Bij de eedzwering neemt de Toradja wat zand tusschen de vingers en zegt ongeveer: Als ik je niet help, dan mag dit zand wat ik hier tusschen mijn vingers houd, mijn graf bedekken).

Ge moet/ n.1. weten dat de Toradja gewoon is, zijn dooden in rotsgraven te begraven en dat 't in de aarde begraven voor hem een groote oneer is.

Eerst werd te Ambeso een benting gemaakt, doch nauwelijks was deze gereed of daar waren de soldaten van de Compagnie reeds; die na een halven dag genoemde benting bestookt te hebben, de bezetting dwongen haar te verlaten, 's Avonds vluchtte ook Oea-Saroeran, die nu de natuurlijke rotsvesting, Ala' genaamd, als plaats voor verdediging koos ongeveer anderhalf uur van Ambeso gelegen. Ze waren daar ongeveer drié dagen, en de Hollanders, die den reuk gekregen hadden van hun nieuwe schuilplaats, kwamen al weer aan om hen ook daar te bestoken.

Hier zouden de verdedigers het lang kun-, nen uithouden, want men had hier behalve overvloed van wapens, ook nog varkens , en karbouwen, de eigendommen van de kampongbevolking, die hun woning op deze Ala' stelling hadden en gunstig was ook, dat hier enkele nooit verdrogende bronnen waren. Zé hebben 't daar dan ook ongeveer 4 maanden tegen de Hollanders kunnen uithouden.

Toen de Toradja's en Boegineezen zagen, dat er niet eens zoo bijzonder veel soldaten waren, beproefden ze een uitval en waarlijk, 't gelukte hun de Hollanders op de vlucht te drijven.

’t Bleef nu eenigen tijd rustig, maar weldra was versterking gekomen uit Palopo, Enrekan, Pare-Pare en Rante-Pao.

Zelfs hadden de Hollanders enkele bergkanorinen meegebracht. Een deel dier soldaten stelde, zich nu ten Westen, een ander deel ten Oosten van Ala' stelling op. Ook de kanonnen deden nu hun werk en weldra waren verscheidene Toradja's gedood en enkele huizen in brand geschoten.

Zoo iets had mén nog nooit gezien en men dacht niet anders, of de Hollanders waren reeds van de rugzijde opgeklommen en reeds bezig huizen in brand te steken. De belegeraars, bemerkende dat 't geschut zijn uitwerking niet miste, dat er in de benting reeds groote opgewondenheid en verwarring was ontstaan, grepen nu krachtig aan.

In den nacht slopen onze troepen nader, beklommen van twee zijden de rotsen en vielen de Toradja's krachtig aan. Maar hier was men nog niet zoo terstond gereed. De Toradja's van hun zijde verdedigden zich met den moed der wanhoop en dc vrouwen en kinderen trachtten zich door de vlucht te redden. Zij, die bleven vechten, werden allen gedood en die vluchtten werden gevangen genomen door de hen omsingelende soldaten

Anderen weer, waaronder vooral weerlooze vrouwen en kinderen en gewonden^ heit; , ^ontzettende bloedbad ziende, stortten zich van de hoogte af en vielen te pletter op de scherpe steenrotsen, beneden. Volgens 't verhaal van ooggetuigen sabelden de soldaten alles neer wat zich maar verweerde of in dcri weg kwam.

Ongeveer een 5CX) Toradja's en Boegineezen lieten hier 't leven.

De aanvoerder der Toradja's, bemerkende dat hij 't niet meer houden kon, vluchtte nog bijtijds uit de benting en verstopte zich in de bosschen.-Hoe men ook zocht, men kon hem niet vinden.

Andi-Goeroe, een hoofd der Boegineezen die eerst meegestreden had aan de zijde der Toradja's en ook ontvlucht was, maar zich later kwam aanmelden, liet listig Oea-Saroeran, wiens schuilplaats hij wist, in alle stilte roepen. Zijn doel was, Oea-Saroeran over te halen zich over te geven. Hij sprak ongeveer aldus tot hem: «Als ge niet tot de Compagnie gaat zal je stellig te eeniger tijd gedood worden. Beter dus, als je je maar overgeeft en je aanmeldt bij den hoofdman van dc Hollanders te Kalassi». Hoewél schoorvoetend, liet Oea-Saroeran zich toch overreden en ging zich aanmelden te Kalassi, waar hij gevangen genomen werd. Met deze gevangenneming was de hoofdman van 't verzet gepakt en de overblijvenden voelden zich den moed ontzinken, om nogmaals zich te meten met de Hollanders. Dc aanvoerders werden allen naar Boeton verbanneo en sedert dat jaar (1907) kon de Compagnie zich hier voorgoed vestigen. Den Toradja's werden de door de Boegineezen ontstoleti sawah's en andere eigendommen * teruggegeven en enkele der uit de verbanning terugkeerende hoofden, weer tot hoofd aangesteld over kleine gebieden en 't zijn juist deze hoofden, die thans de krachtigste steun zijn voor den regeeringsambtenaar.

Van harte hoop ik, dat ik U later nog eens melden kan, dat ze ook een krachtige steun voor onzen zendingsérbeid zijn geworden.

Uw Zendeling

D. C. PRINS.

3. Uit een schrijven van Dr. H. van der Veen aan hét Hoofdbestuur van het Ned. Bijbelgenootschap, ons' welwillend afgestaan, ten einde het onzen lezers mede te deelen.

Toen wij beiden den 8sten September voet aan wal zetten te Paloppo, was het, alsof twee invalieden het kustplaatsje binnenkwamen. Tegen den morgen was de Pakketboot voor Paloppo voor anker gaau liggen. Tegen half zeven kwamen ons de H.H. v. d. Loosdrecht en Belksma aan boord begroeten.

Eerstgenoemde is de Zendeling van den Gereformeerden Zendingsbond in het landschap Rante-Pao, de tweede Directeur van de half Januari te openen kweekschool ter opleiding van Toradja'sche goeroes. Onze kapitein, de heer Ponsen, een zwager van. Zendeling van Baarda van Kalenakera en een goede bekende van Dr. Adriani, maakte de heeren bang door mede te deelen, dat wij den vorigen dag hadden moeten rust nemen van wege-wonden aan onze beenen en dus onmogelijk deri tocht naar Rante-Pao zouden kunnen aanvaarden. Het leek er dan ook weinig naar, toen wij beiden aan boord kwamen aanstrompelen. Wij waren te Makasser, dat brQeinest van muskieten, 'leelijk gestoken en hadden daardoor een paar wondj'es opgeloopen. die wat geïnfecteerd waren, waardoor ons het loopen moeilijk viel. Ge-. lukkig was Paloppo een sado i) rijk, die ons van de haven naar de pasanggrahan bracht.

Paloppo is een aardig havenplaatsje, in de met klappers en sagopalmen begroeide vlakte gelegen, die zich van de zee tot aan het gebergte eenige uren uitstrekt. Het is de standplaats van den assistent-resident van de onderafdeeling Loewoe en van den civiel-gezaghebber van het landschap Paloppo. Verder woont er een dokter, twee officieren, de directeur van .het postkantoor, de commandant van de gewapende politie en een planter. Behalve de bureaux der ambtenaren de kazerne en de tongsi (gevangenis) mag Paloppo zich - verheugen in twee mesigits 2) (een* aparte voor de Arabieren, waarvan sommige in den ouden tijd geduchte slavenhandelaars waren) en in hét paleis van de datoe van Loewoe, een groot boegineesch huis, op hooge palen gebouwd. Wij hadden nog geen gelegenheid het binnen te gaan. Wel helj. ik het huis van den opoe patoenroe en den.opoe te marilalang, beide leden van den rijksraad van Loewoe, gezien op onzen tocht van Rante-Pao naar Paloppo, waarover ik U later hoop te schrijven. Maar men heeft weinig 'aan het bezoek bij de datoe, omdat zij gedurende het bezoek moet zwijgen. Zij woont nu in een huisje naast het paleis, omdat zij, naar zij beweert in gezegende omstandigheden verkeert. Haar man, de voormalige opoe patoenroe, was een der aanleggers van den opstand'tegen het goe-\ernement van 1915 en^ van Pfiloppo verbannen.

In de pasangrahan wachtte ons een verrassing, uit bloemen en versnaperingen en een keurig maal bestaande, ons gezonden door Mevr. Heberlein, de doktersvrouw, een Deensche van zich zelf, een Duitsche door haar huwelijk.

Wij brachten 's avonds een bezoek bij den heer Nobele, assistent-resident van de onder afdéeüng Loewoe. Deze is 8 jaar civiel-gezaghebber in het landschap Makale geweest en is eeii goed kenner van land, volk en taal. De Toradja's te Makale beschouwden hem als hun vader. Hij heeft véél voor de bevolking gedaan en is zeer behulpzaam geweest bij de oprichting van scholen, die eerst bestuurd werden door de Indische; Kerk, later aan den Gereformeerden Zendingsbond overgingen. Onlangs mocht ik van den heer Nobele een woordenlijstje van de taal der To Seko ontvangen, een taal, in het Rongkongsche ten Noorden van het' Rante-Paosche gesproken. Een vluchtige inzage van deze lyst doet al terstond veronderstellen, dat dit taaltje weer aardig wat afwijkingeii vertoont met het Taè, zoóals het te Rante-Pao en te Makale gesproken wordt. In den loop der tijden hoop ik eens een tocht daarheen te maken om het taalgebied daar eens te verkennen. Dit zou misschien kunnen gedaan worden op een tocht naar het Possosche, zooals wij ons reeds hebben voorgesteld. Maar dit is nog verre toekomstmuziek. Verder maakten wij 's avonds te Paloppo een bezoek bij Mevr. Heberlein met wie wij ook prettig kennis maakten. Te Paloppo namen wij een voorloopige beslissing, waar wij ons den eersten tijd zouden vest tigen, te Ranee-Pao öf te Makale. Voor het eerste zou pleiten, . dat wij dicht bij v. tt" Loosdrecht zouden zijn, die zich nu onder* de Toradja's vlak bij de Kampongs is gaa? | vestigen te Barana (= waringin), een 4Qf minuten van Rante-Pao verwijderd. Want van v.d. L., d"en langst hier wonende Zende-** ling zouden wij het meest kunnen profiteeren, wat zijn kennis van land, volk en taal aangaat.

Vopr Makale zou pleiten, dat Prins zich gaarne eens speciaal op de taal zou willen toeleggen en als betrekkelijk ook nog pas

hier aangekomen, daarbij gaarne hulp zou ontvangen. Maar die hulp zou ik hem in den beginne toch nog niet, of gebrekkig kennen vejieeneo.

Verder had Prins te Makale een huisje voor ons beschikbaar, terwijl wij te Rantc-Paó voorloopig geen huis zouden vinden, maar ons in de Pasanggrahan zouden moeten vestigen, waarvan welwillend door den Heer Brouwer, den civiél-gezaghebber, eenige kamers ter onzer beschikking waren pesteld. Do weegschaal sloeg naar RanU-Pao over. Wij besloten dus den volgende. - ! dag naar Rante-Pao te vertrekken en lieten ook onze barang (bagage) daarheen vervoeren.

Wordt vervolgd.


i) trom.

1) geesten.

2) to diolo.

1) Ala' beteekent: «afdruk van de voetzool», minachting bij de oorspronkelijke bevolking, hadden de geldmarkt in handen en al wat daarmede in betrekking stond. Ze waren berucht om hun handel in slaven, 't geen menig.

1) benteng = versterkte stelling', een natuurlijk vesting.

1) soort rijtuig.

2) moskee.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1917

Alle Volken | 9 Pagina's

VAN HET ARBEIDSVELD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1917

Alle Volken | 9 Pagina's