Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AANGENOMEN EN VERLATEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AANGENOMEN EN VERLATEN.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en vcrslaeren harte zult Gij, o God, niet verachten!" Uit dit zoo troostvolle woord blijkt ons zeer duideliik, dat een treurende over zonde cn schuld, een verslagene door den Heere geenszins zal worden uitgeworpen. De tranen, die geweend worden over eigene onwaardigheid, "worden door Hem, wiens naam Ontfermer is, in zijn flesch bewaard, zii staan voor het aangezicht Gods peteekend, en zijn dierbaar in de oogen des Heeren. O verdrukten, door onweder voortgedrevenen, ongetroosten! gij ziet op grond van d=it woord den weg tot den genadetroon des Heeren in den Christus u ontsloten, en pij zult het ervaren, dat de Heere barmhartig is, dat wil zeggen: dat Hij een hart voor armen heeft!

Een gebroken reest is een offerande Gods, en dus een Hem aangename wierook! En dus eene Hem liefelijke reuke! Wil dat nu zeggen, dat in de rechtvaardigm^king des zondaars de verslagenheid Wer ziel in aanmerking komt? Zoodat de Heere Jezus in 't algemeen eene verzoening heeft teweeggebracht. maar wii nu van onze zijde de verslagenheid der ziel moeten medebrengen om in de verzoening van Christus te deelen? Zoodat indien de Heere de weegschaal in zijne rechterhand houdt, Hij in de eene schaal ziine heilige wet zou leggen, en in de andere de voldoening van Christus rn daarnaast ons berouw, onze tranen? Geenszins! Want ach, wij behoeven waarlijk slechts weinig kennis aan 't geestelijk leven te hebben, om te zien, dat ook onze tranen, als God ze ging toetsen aan zijne wet, voor den Heere niet kunnen bestaan. Wie weet het niet bij alle aanbidding van Gods recht, hoeveel egoïsme, zelfzucht er ook in die tranen gevonden worden. Evenmin als om ons geloof, evenmin als om ons bidden, evenmin zullen wij ook om een gebroken en verslaeen geest gerechtvaaardigd worden door God. Voor de vierschaar des Heeren geldt alleen de gerechtigheid van den Christus, het eenige kleed, dat onze naaktheid voor den Heere bedekken kan. Er is dus eene andere oorzaak waarom de offerhanden Gods zijn een gebroken geest. Omdat zulk een geest eene vrucht is van de werking des Geestes, eene vrucht van het dierbaar bloed, dat de Christus voor zijn volk heeft gestort, eene vrucht van de eeuwige liefde waarméde de Heere zijn volk liefheeft. Zulk een freest is dus het werk van Gods eigene vingeren en daarom is hij den Heere eene dierbare offerhande. Want God de Heere verheerlijkt zich in zijn eigen werk.

Maar juist daarom ligt er in die gedachte zulk een rijke troost, als de Heere die genadiglijk komt toe te passen. Het is dus voor u maar niet alleen niet buiten hope, o bekommerde ziel. die de droefheid naar God over uwe zonden kent, maar veel meer hebt gij reden om te hopen en te verwachten, omdat de Heere zelf door ziin H. Geest de tranen van berouw uit uw in zich zelf zoo verstokte hart ontspringen doet. Och. lezer, mocht gij dan maar zulk een verslagene zijn, er zal voor u ontkomingf wezen. En al duurt uwe worsteling 1 ook lang, al zal de Heere op uw sterfbed wellicht eerst toetreden, de verlnssin^ zal d^> gen. zoo waarlijk als des Hoeren woord onfeilbaar is. Kom laten wij dit nog eens zien in hetgeen eenmaal op Golgotha's kruish euvel is geschied.

En een van de kwaaddoeners. die gehangen waren, lasterde hem, zeggende: Indien gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons.

Maar de andere antwoordend", bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet. daar gij in hetzelfde oordeel zijt?

En wij toch rechtvaardig; want wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.

En hii zeide tot Jezus: Heere! gedenk mijner, als gij in uw Ko-> ningrijk zult gekomen zijn.

En Jezus zeide tot hem: oorwaar zeg ik u, heden zult gij met mij in het paradijs zijn. Lucas 23 : 39—43.

Daar ligt een ernstige waarschuwing in hetgeen de Heere Jezus eenmaal zeide: „Als dan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden. Daar zullen twee vrouwen malen in den molen, de eene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden. In dien nacht zullen er twee op één bed zijn, de een zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden". En hier aan het kruis vinden wij dit woord weer bewaarheid, en boven het hout van de gekruisigde kwaaddoeneren zouden wij kunnen schrijven: „Twee zullen er aan het kruis zijn, de een zal aangenomen, de ander zal verlaten worden". Maar tegelijkertijd zal het duidelijk worden: „Verlaten door eigen schuld! Aangenomen alleen uit vrije genade!”

En die verlatene? Onze tekst zegt van hem: „En één van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos u zeiven en ons!" Die lasteering sloot zich aan bij hetgeen aan den voet van het kruis gehoord werd. Want die voorbijgingen schudden hunne hoofden over den Heiland als teeken van verachting en riepen Hem toe: „Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, behoud u zeiven en kom af van het kruis!" Hoe is het mogelijk, zouden we zeggen, als wij over ons eigen hart heenzien, hoe is het mogelijk om zulk een spottaal naar het gezegende hoofd van den Zaligmaker te werpen. Hce konden die voorbijgangers dat doen, die veeleer immers vol huivering het oog hadden moeten afwenden; hoe die priesters en schriftgeleerden, die in den stoel v-an Mozes zaten, maar waarlijk niet met den geest van Mozes waren bezield! Maar wonderlijker nog het gedrag van den gekruisten moordenaar, die met die spottaal instemde. Die anderen konden zich den dag des doods nog verre denken, maar deze stond over enkele uren den geest te geven. Dan zou hij verschijnen voor een rechtvaardig God, en hij huiverde niet, en hij spotte met den Gezalfde des Heeren! Hieruit kunnen wij zien, wie wij van nature zijn, lezer! Ook de dood in al zijne verschrikking bekeert ons niet tot God. Geschiedt het cok niet onder ons? Hebt gij er niet van gehoord, misschien bij de uwen ontmoet, dat men vlak voor den dood kan liggen, en toch vol vijandschap tegen God zich openbaren kan. O als de Heere ons doen moest naar de lasteringen en vijandschap onzer ziel, Hij zou zijn bliksem gebieden om ons voor eeuwig van zijn aangezicht te verdoen.

Deze moordenaar voegde spottend dm Heiland toe: „Indien Gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons!" Waaraan doet dit woord u denken? Hebt gij nooit elders gelezen, dat iemand tegen Jezus zeide: „Indien Gij de Zone Gods zijt, zoo zegt dat deze steenen brood worde!"? Gevoelt gij wel, dat die beide woorden éénzelfden geest ademen? „Indien Gij de Christus werkelijk zijt, verlos uzelven en ons!" zoo sprak de een! „Indien Gij de Zoon van God zijt, zeg dat deze steenen brood worden!" Zoo sprak de ander! En die ander was de satan! En de moordenaar lasterde hier a ls een satan! O Heere, wat is er dan toch van den mensch geworden, dien Gij eens geschapen hebt naar uw beeld, die in het paradijs als de kroon der schepping uwe wet in zijn binnenste droeg, dien Gij geformeerd hadt en zie, cok hij was zeer goed! Die mensch vertoont in dien moordenaar, vertoont in ons allen, helaas, van nature, het beeld des duivels! Schrikkelijk zal eens het oordeel zijn over degenen, die niets anders leeren kennen. Want nu lasterde en bespotte deze moordenaar den Heere, maar spoedig zou zijn mond gesnoerd worden door den dood, en dan zou de Heere lachen over zijn verderf. O lezer, als gij ook u schuldig hebt leeren vinden, als deze moordenaar, en wij zijn het allen, o mocht gij dan met een gebroken geest en verslagen harte voor den Heere nedervallen. Want gewisselijk bij hem is nog uitkomst.

De moordenaar hing zoo kort bij den Verlosser en toch had hij er geen deel aan en ging zonder Christus heen. Zoo staat ook gij kort bij het kruis, dat u telkens en telkens gepredikt wordt, wat, als ook gij dan zonder den gekruiste henengaat? Zal dan die Christus u niet tot een val zijn, een verzwaring van het oordeel, omdat gij de waarheid geweten hebt en niet gedaan? O brenge God u op de knieën, opdat gij schuldverslagen uwe zonden voor Hem belijden moogt.

Welk eene tegenstelling tusschen de twee moordenaren aan 't kruis. Terwijl de een lasterde, bestrafte hem de ander, zeggende: „Vreest gij ook God niet, daar gij in het zelfde oordeel zijt!" Wij hebben hier niet een meesterachtig woord van een die zich, ofschoon zelf moordenaar, gerechtigd achtte een ander te bestraffen, 't Was niet

een eigengerechtigde houding, die deze ellendige jegens zijn medegekruisigde aannam. Het zij er verre van daan! 't Was een drang des harten! Hij kon niet ianger zwijgen! 't Was hem als een vuur in zijn beenderen! Uit het vervolg blijkt welk een teedere band de Heere gelegd had tusschen zijn ziel en Jezus, 't Viel hem dus reeds zwaar, als de overpriesters met de hunnen de vuige lastertaal den Heiland naar 't hoofd slingerde. Liefde is zoo teer. Maar nu bovendien zijn medegekruisigde instemde met dien hoon, nu zouden de steenen eer spreken, dan dat hij zwijgen kon. In de grootste spanning brak hij uit en riep: „Vreest gij ook God niet, daar gij in 't zelfde oordeel zijt!" Wij kunnen dat woord „ook" verbinden met „gij", maar ook met het volgende woord! Uit het oorspronkelijke blijkt dat wij het met het woord „gij" verbinden moeten. De moordenaar wil dus zeggen: Ook gij onder die spotters? Gij, die, aan het kruis hangend, ieder oogenblik voor den rechtvaardigen rechter zult geplaatst wordfn? Is het nog een tijd om te lasteren? Grijnst ons het eeuwig verderf niet tegen! Zult gij dan schuld met schuld vermeerderen door d2n onschuldige te honen en te smaden? 't Was wel een woord van pas gesproken, en het geeft ons tegelijk een blik in hetgeen in het hart van dezen ellendige omging. Voor hem was het een ure des doods. God had kennelijk zijne wet hem op de ziel gebonden en hem schuldenaar gemaakt voor zijn aangezicht. Hij gevoelde en verstond, dat hij voor den Heilige Israëls niet kon bestaan. En het is niet te veel gezegd, dat het ilchaamslijden, hoe zwaar ook, voor hem niet was te vergelijken bij zijne zielesmarten ? Gelukkige moordenaar! Want God ontnam u het uwe, maar om het zijne u te geven! De Heere kwam met den donder van Sinaï over uwe ziel om straks in het ruischen van een zachte koelte zijn Christus u te schenkenDe Almachtige riep ook tot u, als weleer tot Adam: „Waar zijt gij!" Hij haalde u uit de verborgene schuilhoeken te voorschijn, maar om u dan ook zelf den rok te maken, om uwe naaktheid voor Hem te bedekken!

Vreest gij ook God niet, daar gij in 't zelfde oordeel zijt! De moodenaar zag in zijn kruislijden kennelijk een oordeel, en waar het rechtvaardig was, een cordeel Gods. Dat is het, ja, dat is het, mijn lezer! Als de Heere komt te twisten cn onze ongerechtigheden ons openbaart, dan is het giet meer deze óf gene die ons tegen is, maar dan gevoelen wij in alles de hand Gods die rechtvaardig over ons is opgeheven. Dan is het alles om onze zonden, en die zonden zijn zoo groot!

En zie nu eens welk een heerlijk getuigenis de moordenaar van Jezus aflegde: „Wij, zoo zegt hij, toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan!" Hij getuigt van zichzelven dus, dat hij schuldig staat. Onrein, onrein, moest ook hij uitroepen, maar den Christus beleed hij als Een, die niets onbehoorlijks gedaan had. Wat zijn Gods wegen toch wonderlijk. De Heiland vond geen enkelen verdediger, noch voor Kajafas, noch voor Pilatus of Herodes. De discipelen waren gevlucht en bij het kruis stonden zijne bekenden van verre. Het woord van Pilatus was oppervlakkig, omdat hij trots het getuigenis van Jezus' onschuld, den Joden ter wille was, en zie, nu verwaardigt de Heere dezen ellendige om nog van de onschuld van Jezus te getuigen. Zoo zien wij, dat de wijsheid gerechtvaardigd wordt van hare kinderen. Dat kind van God, dit kind van de opperste wijsheid mocht den Heere Jezus rechtvaardigen in zijne daden en handelingen. En zoo gaat het, mijne lezers! Naarmate de Heere ons meer schuldenaar maakt, naar die mate zullen wij God in zijne gerechtigheid belijden. En een bekommerde ziel, die zich aanklaagt voor Gods troon, weet het niet dat in die aanklacht de aanbidding van Gods recht ligt besloten. Maar daarheen brengt de Heere zijn volk ook. In die diepte van zelfbeschuldiging en van de rechtvaardiging van 's Heeren doen. En zoo wil God zich verheerlijken in zijne deugden door den mond dergenen, die het geheel verbeurd hebben.

Toen de moordenaar dat gesproken had, wendde hij zich met hart en mond tot den Heere Jezus: „Heere, gedenk mijner, als Gij in uw koninkrijk zult gekomen zijn!" Hij was nu eenmaal tot het §j> reken gebracht, en nu ging hij ook voort, om zijne heimelijke begeerte aan den Heiland te ontvouwen! Zoo blijkt, dat ook het rijk der duisternis niet anders dan een nietig instrument in de hand des Heeren is om zijn raadsbesluit te volvoeren. Dat lasteren van dien moordenaar gebruikte de Heere nog om zijn arm kind tot spreken te brengen. En waar hij aan het spreken kwam, daar was het hem nu des te gemakkelijker om zich ook voor Jezus te ontsluiten. Lezer, doet de Heere dat ook nu nog niet? Als

het u, o kind des Heeren, eens gebeuren mocht, dat gij tegenover vijanden van het kruis uitkwaamt, was dan de vrucht wel niet eens, dat gij in het verborgen straks u voor God mocht werpen om zijne verzoening over uwe schuld af te smeeken? Wie zal het zeggen wat te voren in de ziel van dien moordenaar omging! God had hem schuldenaar gemaakt o zeker, maar zou de Heere hem ook niet de uitnemendheid en de noodzakelijkheid van Jezus Christus hebben doen zien? Blijkt dat niet uit hetgeen wij straks bespreken zullen, uit zijne bede, zoo vol geloof. Wij kunnen het dan ons zoo voorstellen, dat hij te voren dacht: „O dorst ik maar eens te spreken tegen dien rechtvaardige. Hij kan zich mijner ontfermen!" W r elnu de Heere bracht hem tot spreken en biddend klonk het: „Heere, gedenk mijner, als Gij in uw Koninkrijk zult gekomen zijn!”

Welk een bede! Welk eene kleinheid! Gedenk mijner! Eenvoudiger, ongekunstelder kan het toch niet. 't Was de vraag van een bedelaar, die een kruimpje begeerde, om iets te smaken van 's rijken disch. 't Was de vraag van een arme, die begeerde, kon het zijn, een dorpelwachter te zijn in 's Heeren woning! 't Was het gebed eens ontblooten, die niets geen pleitgrond kon aanvoeren, 't Was een gebed van den schuldige, die zijn Rechter om genade bad. Maar 't was ook het zuchtend gebed des H. Geestes in hem, die God voor hem riep. Welk een geloof ook. Denk het u in. Daar hing de Heiland in de oogen der menschen als . een-overwonnene, gekruist, bespot, straks een prooi van den dood! En tcch beleed deze Hem als den koning die op het punt stond zijn koninkrijk in te gaan. Dat kruis, die nagelen, dat bloed deden niets af van de heerlijkheid, die hij in Christus zag. Hij beleed Hem als Heere en Koning te samen, wilde niets liever dan onder zijne scepter zich buigen. Welk een tegenstelling met de discipelen, die zelfs na de opstanding nog vragen of de Heiland het Koninkrijk in Israël weer zou oprichten, welk een geestelijk inzicht bij den moordenaar, welke stoffelijke gedachten nog bij de discipelen. Dat vermocht ook alleen genade. Eene genade, die aan niets gebonden is, en zich openbaart in Gods kinderen naar dat zij wil. En aanschouw ook hierin de wijsheid Gods. Die discipelen bleven nog leven, maar voor deze was het de ure des doods. Voor deze kon en mocht geen uitstel meer zijn en daarom gaf de Heere hem zulk een inzicht in de heerlijkheid van den Christus Gods. Bekommerde zielen, o meet u daarom nooit aan anderen, maar alleen aan G^ds Woord. God geeft aan zijn volk ter bekwamer tijd hetgeen zij noodig hebben. Maar weet dit, dat God zijn volk zoo wtarlijk als Hij God is, geen enkele uitgezonderd, genoeg geeft om daarop te sterven, al geeft Hij ook zijn Geest met mate.

En wat was het antwoord van Jezus? De Heiland is die barmhartige Hocgcpiiester, die de zijnen in al hun strijd altijd in zijn harte draagt. Hij hoorde het zuchten van dezen ellendige, voordat hij sprak. Hij kende den strijd, voordat hij dien openbaarde, 't Was immers zijn Geest, die den moordenaar schuldenaar maakte en hem op den breeden weg stil hield, 't Was zijn Geest, die hem tot spreken drong, 't Was zijn trekkende liefde, waarmede Hij het hart van dezen arme tot zich wendde. O dat is het wonderbaarlijkste. Ook onde.-het kruislijden, leefde, werkte en bad de Heiland voor de zijnen. Met een gewillig cor ving Hij dan ook deze bede op. „Heden, zo» sprak Hij, zult gij met mij in het Paradijs zijn!" Heden, welk een uitkomst voor den moordenaar. Het kruislijden duurde dikwerf twee of drie dagen, en die moordenaar kon te voren niet weten, dat men het ter wille van den Sabbath verkorten zou. En nu zeide de Heere het hem toe. „Hedtn, en geen dag langer!" O kinderen Gods, als de genade in u werkzaam is, dan hebt gij er ook wel eens iets van ondervonden wat Paulus zegt: , /t Is mij verre weg het beste ontbonden te zijn en met Christus te wezen!" O als dan die ontbinding er eens is! Als de Heere uit een leven vol moeite en strijd, waar ook gij uw kruislijden hebt gehad, u komt aflossen, en u zal toevoegen: „Heden met mij in het Paradijs!" Of denkt gij wellicht, dat het u dan niet goed 2 al zijn, omdat wij zoo veranderlijk zijn? Als de Heere u komt te troosten met zijn „Heden", waarlijk dan zult gij verlangen. Want God maakt altijd eerst een hongerige ziel voordat Hij zijne spijze uitreikt! En dan „met Mij!" De Heere maakt den Heilar.d èn dierbaar èn onmisbaar voor 1 et hart van zijn volk. En daarom kunnen zij juist zoo in het gemis inkomen. Zoo ook bij dezen moordenaar. Die Christus was hem dierbaar. Een enkele gedachte des vredes had hij gebedeld, en nu ontving hij de toezegging, dat hij blijvend bij Jezus zou zijn. Met Jezus! Dat is in Hem ingezet, deelend in zijne gemeenschap, Hem aanschouwend en in Hem den drieëenigen God aanbiddend! O wat gaf de Heere toch boven bid-

den en denken aan dezen arme, maar die met zijn Christus niet arm meer was. En dan in 't Paradijs. Van de aarde naar den hemel! Van het hout der schande tot t.e kroon der cere! Van het kiui^lijdcn naar < iie piaats, waar geen zucht meer gehoord zou worden, maar waar deze \ erloste het nieuwe lied zou aanheffen tot verheerlijking van zijn God. En of de moordenaar dat nu gelooid heeft? Gewis, want als de Heere zoo tot eene ziel spreekt, dan geeft Hij ook het geloof om het woord te ontvangen. Zoo daalde dan nu de vrede lieer in zijn hart, .zoo mocht Hij dan nu rusten ia zijn Heiland en God. En als het dan avond werd en zijne beenen gebroken werden, dan ontvlood zijne ziel het lichaam en werd hij gedragen naar de tenten des lichts om daar te jubelen van zijne aanneming door vrije genade alleen!

de B.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1924

Alle Volken | 12 Pagina's

AANGENOMEN EN VERLATEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1924

Alle Volken | 12 Pagina's