Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPSTAAN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPSTAAN.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal opstaan. (Luc. 15:18).

Opstaan vraagt zelfoverwinning en inspanning. Dat merken we niet alleen bij de ouden van dagen, die vaak bij het oprijzen met bevende hand tasten naar den stok of alleen door te steunen op de leuning van den stoel, waarop zij gezeten zijn, zich uit hun zittende houding kunnen opheffen en staande houden. Ook jonge menschen, juist uit een vasten slaap opgeroepen, weten het al bij ondervinding wat het dan kost om op te staan.

Elia, de profeet des Heeren, wordt ons ten voeten uit geteekend in de paar woorden, waarmee hij ons al dadelijk tegenkomt in den Bijbel: , , Ik ben Elia, die sta voor het aangezicht des Heeren". Welk een tegenstelling maakt deze man Gods bij voorbeeld met den richter Israëls Eli, die zijn gemakkelijken stoel zoo lief heeft en dien we daarin bijna immer zittende aantreffen, als we van hem lezen. Eli mag een kind van God geweest zijn. er ging toch weinig van hem uit, zelfs in zijn eigen familiekring. Hij sterft zelfs in zijn gemakkelijken stoel, waaruit hij dan wordt uitgestooten.

Liggen en zitten duiden dan ook op het vlakke in ons leven. Bij staan echter wijst de lijn van beneden naar boven en waar deze twee, het horizontale en het loodrechte, bij het opstaan elkander snijden, daar hebt ge het kruis.

Van nature hebben we het vlakke lief. Komt iemand tot ons, dan eeren we hem reeds door op te staan. Daaruit kan spreken, dat we hem respecteeren en van dienst willen wezen. Blijven we daarentegen zitten, dan is dat een teeken, dat hij ons alles behalve welkom is. Niemand zal er aan denken in de tegenwoordigheid van aardsche majesteit niet op te staan. Vol eerbetoon rijzen we daarvoor op. Dat doen we voor den Dood, den bode des Heeren. die stervelingen roept, en voor alle machten, welke van ons eerbied en bereidheid vragen.

Opstaan, dit woord heeft een helderen morgenklank. Opstaan, dat wordt geroepen aan het begin van een nieuwen dag. Maaier is heel wat voor noodig om hiertoe te brengen. Hoevelen, die den dageraadsroep om op te staan hebben gehoord en die toch in plaats van op te springen terugzonken in een van de gemakkelijke stoelen van geestelijke traagheid, voor de ziel daar neergezet, of hoogstens zich even omkeerden op het bed der valsche rust, waarop de nachtmerrie der zonde ze neerdrukt! Ópstaan, wie zal dit tot een lamme zeggen, die geen been heeft om hem te dragen? Is alle opstaan niet een zelfverheffing van den mensch, welke in slapper nederliggen eindigt?

En toch, alleen in dat opstaan om tot zijn vader te gaan lag het behoud voor den verloren zoon. Tevoren had hij wel geloopen en gedraafd, doch slechts om steeds verder van het vaderhuis weg te raken. Maar n'u is hij neergesmakt midden tusschen de zwijnen, zelf een zwijn. Hier kan hij slechts omkomen.

Wij allen zijn door de zonde met den verloren zoon naar dat verre land gereisd. Dit geldt niet slechts hun, die evenals hij gegaan zijn naar een ver-gelegen land en daar overdadiglijk levende al hun goed hebben doorgebracht. Het is ook van toepassing op hen, die kort bij honk zijn gebleven gelijk de oudste zoon. Deze mag het vaderlijk erf niet hebben verlaten, hij zegt toch zelf, dat hij zijn vader altijd slechts gediend heeft en daarbij immer heeft uitgezien naar een boksken om buiten zijn vader om daarmee met zijn eigen vrienden vroolijk te zijn. Hierin komt zijn knechtelijke gestalte uit en met dit te zeggen werpt hij af de hem omhullende schapenvacht van eigengerechtige vroomheid en toont hij zijn innerlijk wezen. Immers een kind in vaders huis, dat waarlijk kind is, spreekt niet van dienen en vraagt niet om loon. Dat doet een knecht. Een kind leeft van en heeft genoeg aan den overvloed in vaders huis. De kinderen des koninkrijks zullen daarom worden buiten geworpen, als zij zich niet bekeeren als de jongste broer, op wien zij in zelfgenoegzaamheid uit de hoogte nederzien. De vader zag echter niet alleen uit naar den verloren zoon, doch, al weigert de oudste om in te gaan en vroolijk te zijn met den teruggekeerden verloren broer, de vader verlaat de feestzaal om ook den oudsten zoon in de donkerheid buiten te zoeken en te noodigen, maar slechts op deze conditie, dat hij zijn ver afgedwaalden broer als zoodanig erkenne en met hem vroolijk zou zijn. „Voorwaar, voorwaar, als ge niet wederom geboren wordt, dan zult gij het Koninkrijk Gods niet zien", — deze woorden staan voor ons allen geschreven. Niet slechts voor de heidenwereld, die de knie buigt voor hout en steen, niet slechts voor hen, die het gruwelijk verdorven hebben, en t zoo slecht hebben laten liggen, maar evenzeer voor hen, die van de weldaden van het genadeverbond, tot op zekere hoogte reeds veel hebben genoten en voor dat uitbreken in de zonde zijn bewaard gebleven. Bekeering is noodig — dat we dit allen toch bedenken — niet alleen voor den Toradja, maar ook voor ons, die op het christelijk erf zijn opgegroeid

en van der jeugd af in de waarheid zijn opgevoed en grootgebracht. Het is éénzelfde liefde, die den vader uit loutere goedheid deed uitzien naar den jongsten zoon, als deze nog verre was, als die den vader deed uitgaan tot den oudsten en hem dezen deed bidden — let op dat bidden — om zich aan den feestdisch neer te zetten om vroolijk en blijde te zijn met den broeder, die verloren en dood was, maar die gevonden en weder levend geworden was. Als we lezen, dat de vader den oudsten zoon bad. denken we dan niet aan het woord van den apostel Paulus, als hij schrijft: „Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade: wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen".

Wat is dus de prediking des Woords tot allen, die verre zijn en nabij? Is dat een zweepslag? Neen, het is een gebed, alsof God de Heere zelf tot ze bad. Die prediking heeft het hart van den jongsten zoon in dat ver-gelegen hart bereikt en het door de kracht des Heiligen Geestes geroerd. Die prediking laat de Heere uitgaan, de prediking van zijn ontfermende en zoekende liefde.

We begonnen met te schrijven over opstaan. Als de Heere zegt: „ontwaak gij die slaapt, sta op uit de dooden en Christus zal over lichten!' dan zal dat herinneren aan het vaderlijk mededoogen zelfs kreupelen doen opstaan en springen als een hert om terug te. keeren met de belijdenis: ..Ik heb gezondigd voor den hemel en voor U en ik ben niet waardig Uw zoon genaamd te worden". Des Heeren Woord blijft niet zonder uitwerking. Spreekt dat met goddelijke autoriteit door de toepassing des H. Geestes tot de harten, dan komt het er toe, wat onze tekst zegt: , .lk zal opstaan . De weg naar huis moge lang zijn en de bedenxingen op den terugweg r ele, de lange afstand wordt afgelegd en aan de binnenpraters, die het zeggen, dat op geen goede ontvangst gerekend mag worden, wordt het zwijgen opgelegd. Opstaan, het is al veel. maar het gaan, het gaan naar een heilig God. dat is nog onmogelijker. Wat onmogelijk is bij de menschen, is mogelijk bij God.

Het wegreizen is ons werk. Dat deden we reeds in het Paradijs. Het terugkeeren is Gods werk. Daarom zal dit zijn voortgang ook hebben, al zijn de zonden nog zoo groot, al is de afstand, welke scheidt, nog zoo lang en al zijn de bedenkingen nog zoovele.

Bereike de morgenroep van een nieuwen dageraad daarom vele harten ook door ons maandblad, de morgenroep, waarin de Heere zegt: „Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden en Christus zal overlichten". Een goede ontvangst is denzulken gewaarborgd. Geen gesloten deur zullen ze vinden, maar een geopende feestzaal. Het gewasschen kleed ligt voor ze gereed en het gemeste kalf is geslacht. Bovenal de toeloopende Vader — dit woord toeloopen doet denken aan de snelheid waarmee de vader den terugkeerenden zoon tegensnelt — die zijn verloren kind aan het hart drukt en het benauwende deel van de schuldbelijdenis: „Maak mij als een van uw huurlingen hem wegkust van de lippen en het hem dadelijk laat voelen, dat hij weer kind is in vaders huis en dat er van een huurling daarin voor hem geen sprake kan zijn.

Ik zal opstaan, — worde dit het antwoord van het ontdekte en ontroerde hart voor velen onder ons en in het verre Toradjaland. Zij zullen dan niet doof blijven, ook niet voor het andere woord, hetwelk als een commando langs de dichte gelederen gaat: „Staat dan, uwe lenden omgord hebbende met de waarheid". Ze zullen staan en gaan in de mogendheid des Heeren, vooral voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk. Zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden. Het moeielijke, ja het onmogelijke wordt dan werkelijkheid nog in onzen ingezonken tijd, dat velen, ja meerderen zich opmaken voor den arbeid der zending onder het merkwaardige volk der Toradja's en zeggen: „Ik zal opstaan .

Schreven we niet al eerder, dat bij dat opstaan de loodrechte lijn de liggende lijn snijdt en daardoor een kruis wordt geplaatst? Ja, daar wordt onze eigenwilligheid, onze' gebondenheid aan geld en goed, onze traagheid, in één woord ons vleesch gekruisigd, opdat we Gode leven zouden.

De drukweg wordt dan gelukweg. Via crucis, via lucis. Die des Heeren geboden zoeken, zullen in de ruimte wandelen. (Ps.119:45).

Den Haag, November 1936.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1936

Alle Volken | 16 Pagina's

OPSTAAN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1936

Alle Volken | 16 Pagina's