Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UITERMATE VERHOOGD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UITERMATE VERHOOGD.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd. Philippenzen 2:9.

In de Apostolische belijdenis worden ons eerst genoemd de trappen der vernedering van den Zoon des menschen in de bekende woorden , , Die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de maagd Marie, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle • Het ging van de hoogste hoogte, van de heerlijkheid, welke Hij bij den Vader had. naar de diepste diepte. Hij die den hemel had tot zijn troon en de aarde tot de voetbank zijner voeten, liet zich inkerkeren in den schoot eener vrouw. De groote God werd zoo klein in Christus Jezus als een kindje klein is De Almachtige werd zwakheid. Hij, die alle dingen draagt in zijn machtige handen, door Wien hemel en aarde geschapen zijn. Het zich zelf dragen in de bevende armen eener zwakke vrouw. Hij.

die alles wat leeft verzadigt en onderhoudt, liet zichzelf voeden door de moedermelk eener jonge vrouw. Hij. die een ontoegankelijk licht bewoont, liet zich winden in de doeken van onze gevallen menschelijke natuur, zoodat Hij ons in alles gelijk geworden is, uitgenomen de zonde. Het is alreeds een wonderbaarlijke omlaagdaling van den Zoon des menschen, als Hij ontvangen en geboren wordt. De onderste trede van die vernedering is echter dan nog niet bereikt. Nog lager daalt Hij af. In ons lijden komt Hij in. Alle ongerechtigheid deed de Heere op Hem aanloopen. Den ganschen tijd zijns levens op aarde heeft Hij geleden. Van oogenblik tot oogenblik kwam de vlekkeloos Heilige in aanraking met de zonde en dat is één weerzin-wekkend zéér-doen geworden voor zijn innerlijk zielsbesef, ééne beklemming en ééne benauwing, welke Hem deed uitroepen: „Hoe lang zal Ik u nog verdragen! " Al de diepten der smarten heeft Hij reeds doorwaad, totdat die stroomen. welke bruisten van de eeuwige verbolgenheden des Heeren Heeren tegen de zonde, samenkwamen en over Hem heen gingen in Getsémané, op Gabbatha en Golgotha. Hij heeft niet slechts geleden, maar Hij is gekruisigd, en Hij, die het leven was, is in den dood ingegaan en heeft de helsche smarten verdragen. Heeft de dood al iets verschrikkelijks, het graf heeft bovendien nog iets smadelijks en ook dien smaad heeft Hij zich laten aandoen. Hij is ook begraven!

Maar dan kentert het rad. Met Paschen gaat het om. Hij is ten derden dage opgestaan van de dooden. Het graf heeft den Levensvorst niet kunnen houden. God heeft Hem verhoogd, uitermate verhoogd. Hij is niet alleen opgestaan van de dooden. maar Hij is ook opgevaren naar den hemel en gezeten aan de rechterhand des Vaders. In deze woorden hebben we de trappen van de verhooging van den Heiland. En nog gaat die verheerlijking door. Eén trap van verhooging wacht nog Hem. die zichzelven vernietigd heeft, en wel die van zijn wederkomst op de wolken des hemels om te oordeelen de levenden en de dooden. In deze viervoudiqe verhooging worden ons uitgestald al de heerlijkheid en rijkdom, welke de gemeente van den levenden God in haar verhoogden Heiland bezit.

„Uitermate verhooqd". — Hij is gezeten aan de rechterhand des Vaders. Deze verheerlijking qaat dus nog uit boven den hemelvaart zeiven. Er ziin meerderen opgenomen of opgevaren ten hemel. b.v. Henoch en Elia, maar niet hun. doch wel den Heiland is het gegeven te zitten aan de rechterhand des Vaders. De plaats aan de rechterhand van een aardsch vorst duidt reeds op bijzondere eere en werd slechts enkelen gunstelingen geschonken, maar zij wijst tevens op de macht, welke hun hierin werd gegeven. Een koning toch houdt den schepter in zijn rechterhand en hun, die een vorst onderscheidde door ze te plaatsen aan zijn rechterhand, gaf hij regeermacht over heel het volk.

Gezeten aan de rechterhand Gods, — deze woorden duiden op de eer en macht, welke Immanuel als Middelaar ontving na zijn hemelvaart. Na den allerdiepsten smaad d„' plaats der hoogste eer! Dit is niet zoo te verstaan, als zou Jezus Christus God zou zijn opgevolgd op diens Troon. O, neen. God de Heere is en blijft de Almachtige, de Koning der eeuwen, maar sinds den hemelvaart regeert de Vader alle dingen door Hem. Uit de doorboorde Middelaarshanden komen ons dus alle zegeningen toe van den Vader der lichten en hoe, zou die de Middelaar bij de uitdeeling dier zegeningen dan hunner niet gedenken, voor wie Hij zich liet spijkeren aan het vloekhout? Al de zijnen, voor wie Hij leed en streed, zijn in beide zijn handpalmen gegrafeerd. Als Hij zijn handen opent, kan Hij niet anders dan - zich allereerst en allermeest over hen ontfermen. Met het oog hierop zei de Heiland dan ook tot zijn jongeren, die Hij verlaten ging op den Hemelvaartsberg: ..Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. En ziet. Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen!"

Dat zitten aan de rechterhand des Vaders is dus alles behalve werkeloosheid Integendeel. het wijst op zijn machtsvolheid en op de kalme verhevenheid van zijn heerschersbesef. ook. al stellen de koningen der aarde zich op en beraadslagen de vorsten tezamen tegen den Heere en tegen zijnen Gezalfde, zeggende: ..Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen v-? n ons werpen". Daarom volgt hierop, dat die in den hemel woont zal lachen en, dat de Heere ze zal bespotter. Overal hooren we het God-tergend gegil, als uit de diepten der hel uitgestooten, en aan allen kant aanschouwen we met name in onzen tijd het koken en woelen en bruisen van een hellewieling, als nimmer tevoren werd gezien, om den Allerhoogste naar den troon te steken, maar de volheid zijner macht wendt de verheerlijkte Immanuël aan om zijn kerk en kind te beschermen tegen de gevaren, welke dreigen van buiten en van binnen. Hij heeft slechts te spreken en het

is er, te gebieden en het staat er. Hij heeft macht om door den adem zijner lippen alle vijanden van Gods volk als kaf voor den storm weg te doen stuiven; macht om zelfs het gansche rijk der duisternis aan banden te leggen. Hij, Immanuel, gaat voort van overwinning tot overwinning temidden van alles, wat wij vaak nederlagen noemen. Het is een zegepralen in mysterie voor hen, die Hij kocht met zijn bloed. Voor hen lijkt het dikwerf alsof verlies op verlies volgt en nederlaag op nederlaag. Het tegendeel van wat we van die machtsvolheid verwachten, geschiedt niet zelden. Het schijnt niet zelden, alsof alles ondergaat en de hel het wint van den hemel en Jezus het moet afleggen voor den vorst der duisternis. Alleen in den geloove mogen zij op de eind-zegepraal zien. opdat zij temidden van hun wankeling als in zichzeive zwakke discipelen schuilen achter het dekkend schild van Hem, die uitermate verhoogd is. Daar blijkt, dat Hij het verflenste geloofsleven in nieuwe lente doet opbloeien en dat Hij vermenigvuldigt de krachten dergenen, die geen krachten hebben.

Wie schuilt er en wanneer schuilen we? We schuilen slechts, als we geen verweer hebben tegen den neerplassenden regen. Het naakte kiekentje, dat toerent op de moederhen, schuilt. Dat doet niet hij, die als een andere Simson den arm ontbloot om met 'n ezelskinnebakken de vijanden te verslaan. Het zwakke kind, dat in de uitgestoken armen vliegt, schuilt aan het moederhart. Als ons hooge hart ingebogen, ons zelfbetrouwen verbroken en onze kracht geknot worden, vliedt het trillende en ontdekte hart naar de schuilplaats des Allerhoogsten.

Leere de Heere dat ons die verre zijn en nabij. Er wankelt zooveel ook voor onzen zendingsarbeid. Wij zijn geneigd om het nu te verwachten van dezen en dan weer van genen. Nu zien we om hulp uit naar het Oosten en dan weer naar het Westen. Geve de Heere het ons temidden van bittere teleurstellingen. vooral, wanneer we niet weten, hoe het verder moet met den zendingsarbeid welke zooveel vraagt en waarvoor minder toevloeit, te schuilen, hoe gansch onwaardig wij 's Heeren gunst en schuts mogen zijn, bij Hem. wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Overal, waar de verheerlijkte Heiland de hand oplegt, deelt Hij iets van zijn heerlijkheid mede. Hij maakte van een dorren balk, van een kruishout, een levensboom. van een doornentwijg een kroon der overwinning en van een verloren zondaar maakt Hij een gereinigde vreemdeling, die zich aan zijn voeten werpt om Gode alleen de eer te geven.

Den Haag. Mei 1937.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 1937

Alle Volken | 16 Pagina's

UITERMATE VERHOOGD.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 1937

Alle Volken | 16 Pagina's