Kerk en cultuur in Torajaland
Voor de meer „sportieve" toerist naar Indonesië is het Torajagebied op het eiland Sulavi/esi al een begrip geworden. Wie niet o een weinig comfortabele autorit van ongeveer acht uur, stapt in Bali op het vliegtuig en doet in twee tot drie dagen ook het Tora aan. Dit gebied heeft een grote aantrekkingskracht voor hen die na de fijnzinnige cultuur van Java en het strand van Bali ook nog godsdienst met zijn gebruiken in de praktijk willen zien.
„Toraja, dat zijn de dodenfeesten", zo hoor je dan. Of: „Toraja, daar zie je nog een primitieve godsdienst met lugubere feesten waarbij veel bloed vloeit”.
Een ander zei eens: , , Als ik in Toraja een dodenfeest bijwoon, waan ik me in de wereld van Asterix en Obelix, waar men ook in hele varkens telde en waar de feesten ook bestonden in het zoveel mogelijk vlees naar binnen werken”.
Maar je kan ook horen: „Toraja doet me denken aan het land in de Zwarte Bergen, waar heer Bommel altijd de meest enge dingen meemaakt. In Toraja voel je de macht van de geesten". Of zoals iemand eens schreef: , , Toraja is één groot kerkhof, waar alles draait om de dood en de doden". Verschillende mensen vinden het daarom bijzonder interessant om er geweest te zijn, maar zijn toch weer blij als ze in de hotsende auto aan de lange thuisrit beginnen.
De kerk op de heuvel
„Hebt u ook nog iets gezien van de kerk? ", zou je aan deze mensen kunnen vragen. Ik denk dat ze je zeer verbaasd zouden aankijken. , , ls er ook een kerk in Toraja? Waar was die dan toen al die karbouwen geslacht werden? " Misschien herinneren ze zich door zo'n vraag dat het in Torajaland wemelt van de kerkgebouwtjes en zien ze opeens weer zo'n wit kerkje boven op een heuvel staan. Maar dat heeft duidelijk geen indruk op de bezoekers gemaakt; ze wilden een traditionele godsdienst zien met zijn hoogst opmerkelijke dodenfeesten en dat hebben ze vooral gezien met daarbij ook nog het prachtige natuurschoon van het land.
Als ze tijdens hun bezoek ook nog op een avond naar het terrein gelopen zijn waar het dodenfeest gehouden werd, zullen ze waarschijnlijk wat verbaasd gereageerd hebben toen ze al die „heidenen" opeens van onder hun rijstschuren en afdakjes psalmen hoorden zingen. Maar ik heb het idee dat er voor de meeste christentoeristen toen toch geen vonk van herkenning oversprong; het verhoogde alleen de bovenwereldlijke sfeer. En na de korte dienst stonden daar al die mannen in een steeds groter wordende en langzaam ronddraaiende kring een monotome klaagzang te reciteren. De rillingen lopen hen nog over de rug als ze er aan terugdenken...
„O, u bent zendingspredikant", zei eens iemand tegen me, „ja, ja er is hier genoeg werk hè". Hij keek me eens meewarig aan van , , daar heb je er weer een die zo nodig dit laatste stuk ongerepte godsdienst wil doen verdwijnen." „U bent de kerk nog niet tegen gekomen? " vroeg ikhem „Nee, hoezo? ", , Wel, "zo zei ik, , , omdat er hier toch een grote protestantse kerk is met zo'n 200.000 leden met daarnaast ook nog andere kleinere rooms-katholieke en protestantse kerken.”
Hij was stomverbaasd, want hem was niets anders opgevallen dan wat kerkjes op de heuvel, maar op het laagland had hij alleen maar heidense rituelen gezien ...
De mensen op het land
Hoe komt het nu dat zo'n toerist niets van de kerk bespeurt in een gebied dat toch al jarenlang tot de christelijke gebieden gerekend wordt? Je kan natuurlijk zeggen dat hij er niet op gericht is om dit te zien en door de reisorganisaties in de waan gehouden wordt dat hij naar een , , ongerept" heidens gebied gaat. Bovendien zijn de gebruiken in Toraja zo anders dan de christelijke gebruiken in Nederland, dat men al het andere maar op de noemer van het heidense zet.
Daarbij komt natuurlijk ook dat je in het gewone leven in het algemeen nergens zo veel van de kerk bespeurt. Dat is voor een
toerist in Nederland ook zo: die zal na zijn ontspanning en sightseeing ook geen enthousiaste brieven naar huis schrijven over het kerkelijk leven in Nederland. En waarom verwacht je dat van een toerist in Toraja dan wel?
Zo’n verlangen zal nog wel te maken hebben met de romantische gedachte dat alles in de jonge kerken beter is dan in de oudere kerken en datje daar dan ook het ongerepte christelijke leven zal vinden.
Zoiets moetje maar heel snel vergeten wil je niet als een volstrekt gedesillusioneerd mens Toraja verlaten.
Trouwens „ongerept" en „zuiver" christelijk leven vind je natuurlijk nergens: het leven is als het goed is gestempeld en gekleurd door het christelijk geloof, maar de grondverf is toch altijd de verf van de eigen cultuur.
Met deze opmerkingen wil ik echter niet de hoogst belangrijke vraag: „waar is de kerk eigenlijk in Toraja? " wegwuiven. Het zou wel eens kunnen zijn dat een toerist bij zijn vluchtige kennismaking met Toraja precies de juiste vraag stelt.
Hoe gaat het nl. op dat , , laag"land toe? Hoe leven de Toraja's daar tussen hun sawahs en tuinen? Laat dat leven iets zien van het christelijk geloof? Natuurlijk, je ziet op zondag veel mensen naar de honderden kerkjes lopen, maar je ziet ook dat het merendeel niet gaat. Die werken op de sawahs en in de tuinen, gaan naar de markt om hun spullen te verkopen of lopen wat rond, terwijl ze toch christen willen heten.
Natuurlijk, er worden veel zaken georganiseerd in de kerk: zondagsschool, jeugdkerk, de wekelijkse huisdiensten en er is een bloeiende vrouwenorganisatie. In bepaalde gebieden van Torajaland is nagenoeg 90% christen. Maar daarnaast gaat het oude leven rustig door. In de maatschappij is de oude standenverdeling nog allesbepalend en regelen de hoogste standen nog nagenoeg alles en lijken de oude gebruiken nog allesbeheersend te zijn. En dan de dodenfeesten.
De feesten op het land
Van oudsher spelen de dodenfeesten een grote rol in het maatschappelijk leven van de Toraja's. Vroeger ging het er bij zo'n begrafenis om dat de ziel van de overledene voldoende teerkost voor het hiernamaals meekreeg in de vorm van kleren, bepaalde persoonlijke bezittingen en vooral ook karbouwen. De ziel van de karbouw volgde de dode op de weg naar het dodenrijk en gaf hem of haar daar dan ook de status die hij of zij hier ook al had. Dus de rijken waren in het hiernamaals weer rijk en de armens daar weer arm. Het dodenrijk bracht dus niets nieuws en onderstreepte alleen nog maar de statische standenmaatschappij.
Op zo’n feest werden en worden dus (veel) karbouwen geslacht. Maar waar komen die vandaan? Die worden gebracht door familieleden, tot in verre graden, vrienden en kennissen als een soort aflossing van hun morele en, , fysieke" „schuld". Daarom is op zo'n feest het ontvangen van de gasten een zeer belangrijke gebeurtenis. Elke zoon of dochter komt dan met zijn of haar gehele aangetrouwde familie en vrienden en kennissen als een aparte groep de gaven in de vorm van karbouw of varken brengen. Bij een groot feest voor een man of vrouw van stand kunnen er zo al gauw tien tot twintig of meer groepen komen, die allemaal ontvangen en in een eigen onderkomen ondergebracht moeten worden.
Vandaar dat er een open terrein voor gereserveerd is, waar allerlei huisjes, vaak op de bekende Torajamanier met houtsnijwerk versierd, opgetrokken zijn. De lijkrol heeft een plaats op een hoge stellage gekregen met daarboven het karakteristieke Torajadak. De gasten worden ontvangen in een soort ontvangsthal, waar de vrouwen hun sirihpruimen toegediend krijgen en de mannen sirih of sigaretten. Daar ontmoeten de gasten heel officieel de naaste familieleden van de overledene. Dit alles levert een feestelijke aanblik op; van verre komen de lange rijen gasten aanlopen met soms dansende krijgers voorop, op het terrein zelf ziet men steeds meer varkens en karbouwen en daaromheen de vele mensen die vanuit hun huisjes de gasten en hun gaven bekijken.
De daaropvolgende dag worden de karbouwen geslacht. Bij een groot feest kunnen dat er tientallen zijn, waarna het vlees verdeeld wordt onder de leden van de omliggende buurtschappen. Van rijk tot arm deelt men dan in die vleesuitdeling, maar de rijken krijgen toch het meest. De dag daarop vindt dan meestal de begrafenis plaats. Dat kan zijn in een grot, in een uitgehakte ruimte in een rots, in een stenen huisje op een heuveltje of in de grond. Maar op de dag van de begrafenis zijn de meeste gasten al vertrokken, zodat de familieleden met de dorpsbewoners de overledene naar de laatste rustplaats brengen.
Zo’n groot opgezet feest is alleen voor de rijken weggelegd. Om de nagedachtenis van de overleden adellijke figuur niet te vergeten maakte men ook een houten beeld, dat op een stellage gezet werd en dat nu tot in lengte van jaren met grote ogen de voorbijgangers en de werkers op de sawah staat na te staren.
Zijn de mensen niet zo bemiddeld dan vindt zo'n begrafenisfeest met al zijn onderdelen op één dag plaats. Maar men moet wel heel arm zijn om geen varken te kunnen slachten - tenslotte moeten alle gasten ook eten, want er bestaat geen feest zonder maaltijd. Vaak is het zo dat onbemiddelde mensen ook nog een karbouw slachten. Men steekt zich liever in de schuld - verkoopt liever een stuk sawah of tuin - dan geen karbouw te slachten.
Dat was vroeger zo, maar dat is ook nu nog zo, zij het soms in iets andere vorm.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981
Alle Volken | 16 Pagina's