Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nieuwe ontwikkeling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe ontwikkeling

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu u, aldus de heer J. Matse, op deze eerste diakonale conferentie na het in werking treden van de Algemene Bijstandswet de bejaardenzorg aan de orde stelt, gaat uw belangstelling, naar ik mag aannemen, vooral uit naar die delen van de bejaardenzorg waarmee u in de praktijk van uw ambtelijke arbeid in aanraking komt. Bejaardenzorg is voor de diakonie geen nieuw werkterrein. Integendeel. De zorg voor bejaarde mensen heeft de belangstelling van de diakenen altijd in zeer sterke mate gehad. Ook in de Diakonale Handreiking welke Deputaten voor Algemene Diakonale en Maatschappelijke Aangelegenheden u kort geleden hebben doen toekomen komt op verscheidene plaatsen de bejaardenzorg aan de orde.

Wij betreden dus bekend terrein wanneer wij over praktische aspecten van de bejaardenzorg gaan spreken en ik zal moeten oppassen dat ik u niet allerlei dingen ga vertellen die u toch reeds weet. Liever dan een algemeen overzicht te geven van wat er in de praktijk van de bejaardenzorg zoal aan de orde komt, wil ik daarom met u stilstaan bij enkele ontwikkelingen die op het gebied van de bejaardenzorg zijn aan te wijzen. Daarbij komt dan toch het brede veld van de bejaardenzorg onder de aandacht, want ik wil u in de eerste plaats iets vertellen over nieuwe ideeën die naar voren komen op het gebied van de bejaardenzorg in bejaardentehuizen en in de tweede plaats iets over nieuwere mogelijkheden op het gebied van de verzorging van thuiswonende bejaarden, waarbij vooral het Dienstencentrum voor bejaarden een belangrijke rol speelt.

In de snelle ontwikkeling, die de bejaardenzorg na de oorlog te zien gegeven heeft, is het bejaardentehuis een centrale plaats gaan innemen. Dit blijkt reeds wanneer men de aantallen ziet.

De bouw van de na-oorlogse bejaardentehuizen is begonnen in 1949. In dat jaar is één nieuw tehuis met 11 bedden gereedgekomen, doch de volgende jaren geven een snelle toename van het aantal gebouwde tehuizen te zien en midden van de vijftiger jaren zijn het al 28 tehuizen per jaar met gezamenlijk omtrent 2400 bedden. Men kan wel zeggen dat tussen 1955 en 1962 gemiddeld elke 14 dagen een nieuw bejaardentehuis met gemiddeld 100 bedden geopend werd. In 1963 gaat dit aantal weer scherp omhoog en zijn er 41 tehuizen met 4000 bedden, en naar verluidt zou 1964 nog hoger liggen, zodat we aardig in de richting komen van één nieuw tehuis per week, van 100 bedden. Doch niet alleen wat aantallen betreft neemt het bejaardentehuis zo’n belangrijke plaats in de bejaardenzorg in. Men zou kunnen zeggen dat het bejaardentehuis in veler ogen het instrument bij uitstek is voor de bejaardenzorg. Dat behoeft niet te verbazen, want wie het moderne bejaardentehuis kent (en ik neem aan dat de meesten uwer, althans van buiten toch wel, zo’n nieuw bejaardentehuis kennen), die zal het ermee eens zijn dat het bejaardentehuis vele belangrijke mogelijkheden biedt. En wanneer men het vergelijkt met het voor-oorlogse bejaardentehuis, vooral de tehuizen van wat oudere datum, dan begrijpt men dat velen door de mogelijkheden van het nieuwere bejaardentehuis gefascineerd zijn. Het oude bejaardentehuis toch was voor menigeen een schrikbeeld. Men had dan het oog op het zogenaamde „armenhuis”, waar van origine niet alleen bejaarden, maar allerhande groepen van de bevolking, die diaconale of gemeentelijke ondersteuning behoefden, werden samengebracht. De bewoners sliepen op grote zalen, verkeerden in enige dagverblijven en hadden zich te onderwerpen aan een streng gereglementeerde orde. Zeker was er reeds vóór de oorlog een ontwikkeling gaande, die de scherpe kanten van dit beeld er wat af vijlde, maar het bleef toch vaak moeilijk de bewoners van deze tehuizen een flinke mate van persoonlijke vrijheid te geven, ruimte waar ze zich eens op zichzelf konden terugtrekken, waar ze hun familie of kennissen konden ontvangen.

Het bejaardentehuis zoals dat na de oorlog ontstaan is onder invloed van vooral Scandinavische voorbeelden brengt hierin radicale verandering.

De nieuwe bejaardentehuizen vallen op door hun frisse architectuur, licht en hun prettige situering, maar het belangrijkste is dat hier alle mogelijkheden worden aangegrepen de bejaarde zoveel mogelijk zelfstandigheid te bieden. Hij krijgt een eigen kamer, vaak met keukentje en toilet er bij. De reglementen worden soepeler; het staat hem vrij bezoek te ontvangen wanneer hij binnen de redelijke grenzen dat wil. Hij kan uitgaan en thuiskomen wanneer het hem schikt.

Kortom men probeert het inrichtingskarakter van de tehuizen zoveel mogelijk te reduceren en de bejaarden te behandelen als pensiongasten. Dit vindt dan ook zijn uitdrukking in de naam die aan deze tehuizen gegeven wordt. Men spreekt bij voorkeur van „pensiontehuizen”.

Doch er bestaat geen voorkant zonder achterkant.

De geschetste ontwikkeling, die uit het oogpunt van bejaardenverzorging zonder twijfel positief gewaardeerd moet worden, bracht ook z’n beperkingen met zich mee. Reeds in de voor-oorlogse tehuizen was het niet ongebruikelijk dat men een zekere selectie teweeg bracht. Zwaar verpleging-behoevenden werden ook toen al vaak niet in de bejaardentehuizen opgenomen. Maar het nieuwere bejaardentehuis, dat door bouw en organisatie er op gericht is bejaarden zoveel mogelijk zelfstandigheid te geven, moet van zijn bewoners ook vragen dat zij een belangrijke mate aan zelfstandigheid kunnen opbrengen. Dit betekent, bij wijze van spreken, dat er een wachter aan de poort gezet wordt die moet uitmaken wie er wel en wie er niet binnen komt. Deze wachter aan de poort wordt dan de arts, die door middel van een keuring uitmaakt of een bejaarde in aanmerking komt voor opname, danwei of zijn toestand meer omvangrijke verzorging vraagt dan dit tehuis kan bieden. Dit betekent dat de meerverzorgingbehoevende bejaarden in dit tehuis geen plaa’s vinden en dat alleen diegenen die nog in belangrijke mate zelfstandig kunnen zijn, worden opgenomen. Een ontwikkeling die de neiging heeft zichzelf te versterken, want zodra het bij de bejaarden bekend wordt dat ze niet meer opgenomen worden wanneer ze hulpbehoevend worden, zullen velen trachten uit voorzorg zich reeds van een plaats te verzekeren, terwijl ze nog veel zelfstandig zouden kunnen leven. En daarmee wordt dan ingespeeld op de tendens die bij het bejaardentehuis zelf al aanwezig is, om zoveel mogelijk gezonden op te nemen omdat meer-verzorgingbehoevenden meer personeel nodig hebben en dus hogere kosten met zich brengen en bovendien omdat het gebouw veelal een gemakkelijke verzorging van meer-hulpbehoevende mensen niet goed toelaat.

Toen deze ontwikkeling enige jaren op gang was begon de vraag te rijzen of men met dit pensiontehuis de zaken eigenlijk niet op z’n kop zette. Door middel van dit tehuis werd bij voorkeur verzorging aangeboden aan mensen die daar nog best buiten konden, terwijl diegenen die nu juist een grote behoefte hadden aan verzorging, de deur gesloten vonden.

U begrijpt dat de zaken hier wat eenzijdig getekend worden en dat in de praktijk natuurlijk wel in vele gevallen ook verzorgingbehoevende mensen in het tehuis werden opgenomen. U zult dan ook in feite nergens van die zuivere pensiontehuizen aantreffen.

Er was trouwens nog een tweede reden waarom het pensiontehuis in zuivere vorm niet kon bestaan. Na een aantal jaren kwamen er onder de bewoners, die bij hun intrede gezond waren, ook een aantal bejaarden voor die meer-verzorgingbehoevend werden. En alleen reeds om menselijke redenen lieten vele tehuizen deze meer-verzorgingbehoevenden onder hun bewoners in het tehuis blijven zolang dat maar enigszins mogelijk was en zolang dat in het belang van de bejaarde was. Deze laatste toevoeging stelt een andere ontwikkeling aan de orde waar we een ogenblik bij moeten stilstaan.

Na de oorlog zijn er op medisch gebied verscheidene nieuwe inzichten gerijpt, die vooral ook voor de bejaarden van geweldige betekenis zijn. Wanneer vroeger een dokter bij een zieke bejaarde geroepen werd, dan was misschien wel zijn belangrijkste remedie bedrust, en het aantal bedlegerige bejaarden was dan ook aanzienlijk.

Thans weten de doktoren dat er. om het wat extreem te zeggen, haast niets zo gevaarlijk is als bedrust. Wanneer er geen speciale maatregelen worden genomen zullen van een bejaarde, die in bed moet blijven, de gewrichten spoedig verstijven en de spieren verslappen en zal het na korte tijd niet meer mogelijk zijn weer op te staan. Men zal dus trachten de bejaarde zo kort mogelijk in bed te houden en door speciale maatregelen de nadelen van de bedrust te voorkomen. Daarnaast zijn er enorme mogelijkheden geopend om invalide bejaarden weer te revalideren. Dit alles heeft na de oorlog het verpleegtehuis sterk in de aandacht geplaatst, waar zieke en invalide bejaarden goede medische behandeling en verpleging kunnen krijgen. Het is niet mijn bedoeling verder in te gaan op de vragen rondom de verpleegtehuizen. Dat is een zeer ingewikkelde zaak en er zijn onder medici verschillende opvattingen over de taak en plaats van het verpleegtehuis. Maar zoveel mag u wel duidelijk zijn dat het voor iedere bejaarde van zeer veel belang is dat hij de goede medische verzorging krijgt, opdat hij niet nodeloos het gevaar loopt voor de rest van zijn leven bedlegerig te worden.

Uit het voorgaande blijkt dat de eerder genoemde ”„wachter” aan de poort van het bejaardentehuis niet alleen waakt voor de belangen van dit tehuis, maar dat het in een aantal gevallen ook voor de betrokkene van belang kan zijn dat de deur in het slot blijft omdat hij beter geholpen kan worden in het verpleegtehuis. Dit mag er echter niet toe leiden dat alle bejaarden, die wat meer verzorging nodig hebben dan alleen op huishoudelijk gebied, naar het verpleegtehuis verwezen worden. En dat was nu juist de zorg die velen ging vervullen toen de pensiontehuizen een aantal jaren bestonden, dat de pensiontehuizen voornamelijk diegenen opnamen die geen of nagenoeg geen verzorging nodig hadden en alle anderen verwezen naar het verpleegtehuis.

Daarmee werd de eigen aard van het verpleegtehuis over het hoofd gezien, maar vooral, daarmee werd een aantal bejaarden tekort gedaan die wel verdergaande verzorging nodig hadden, doch niet zodanige medische of verpleegkundige behandeling dat daarvoor opname in een verpleegtehuis nodig was. Hoe langer hoe meer wordt in de laatste tijd dan ook weer de nadruk er op gelegd dat het bejaardentehuis zich open moet stellen voor die bejaarden die echt verzorging nodig hebben. Dit uit zich ook in een naamsverandering .Men grijpt weer terug op de naam „verzorgingstehuis”, die vroeger wel in gebruik geweest is, doch verlaten werd omdat hij in veler oren een nare klank had. Thans wordt de naam „verzorgingstehuis” weer veeleer als een erenaam aangevoeld, die tot uitdrukking brengt dat men door dit tehuis de bejaarden die daar in opgenomen worden wil verzorgen en dat men niet alleen de koele pensionverhouding met elkaar aangaat.

In dit verband wordt ook van verscheidene kanten aandacht besteed aan het cpnemingsbeleid van de bejaardentehuizen en wordt er de nadruk op gelegd dat men bij de opneming van nieuwe bewoners vooral ook moet nagaan wie het het hardste nodig heeft. Niet de veel gevolgde methode van volgorde op de wachtlijst, maar urgentie moet de doorslag geven bij opname van nieuwe bewoners. Gewezen kan worden in dit verband op een kortgeleden verschenen brochure van de Nederlandse Federatie voor Bejaardenzorg, waarin getracht wordt te komen tot de omschrijving van omstandigheden waaronder opneming in een verzorgingstehuis of in een verpleegtehuis noodzakelijk is.

Er is dus een algemeen streven waarneembaar om te bevorderen dat het bejaardentehuis zich gaat instellen op de zwaardere vormen van verzorging. Het is niet overbodig er op te wijzen dat dit voor het tehuis zelf zijn consequenties kan hebben. Immers, het waren juist de inrichting en organisatie van het tehuis die tot het vroegere beleid aanleiding gaven. Om dat te illustreren citeer ik een paar regels uit het jaarveislag 1963 van een vereniging die een aantal bejaardentehuizen exploiteert. Daarin wordt gezegd: „de nog steeds toenemende gemiddelde leeftijd der pensionaires, in 1963 gestegen tot ruim 80 jaar, maakt wel dat de verzorging belangrijk zwaardere eisen aan de directies en personeel gaat stellen dan in vroeger jaren het geval was. Zelfs indien van ernstige ziekte der bewoners geen sprake is behoeven zij met het klimmen der jaren in allerlei opzichten meer hulp. Mede in verband met de personeelsproblemen zag ons hoofdbestuur zich dan ook gedwongen t.a.v. de gezondheidstoestand van nieuwe pensionaires wat hogere eisen te stellen dan voorheen. Met name wat kandidaat-bewoners met dieet betreft.”

Het probleem van dit tehuis is wel duidelijk: meer verzorging vraagt tijd en deskundigheid. Dit tehuis loste het probleem op, door de meerverzorging-behoevenden zoveel mogelijk te weren. Indien men deze oplossing niet bruikbaar acht (en dat is thans veler mening) dan blijft slechts de andere mogelijkheid open, nl. het aantrekken van meer en eventueel deskundiger personeel. Dat wil zeggen, het maken van meer kosten, dus het vragen van een hogere pensionprijs. Met andere woorden, het pleidooi dat thans gevoerd wordt om de tehuizen open te stellen voor meerverzorgingbehoevenden zal resulteren in een hogere pensionprijs. Uiteraard mag dat in deze tijd geen tegenargument vomen om de beste verzorgingsmogelijkheid te kiezen.

Het pleidooi om de verzorgingstehuizen te reserveren voor de meer-verzor-gingbehoevende bejaarden sluit automatisch in dat de minder-verzorgingbehoe-vende bejaarden thans de deur gesloten vinden. Betekent dat nu dat die 73-jarige vrouw, die nog helemaal gezond is, maar toch voortdurend met de gedachte rondloopt „wie helpt mij als er eens iets gebeurt?” en die daarom opname in een bejaardentehuis vraagt, maar weer naar huis gestuurd wordt totdat er eens iets gebeurt? Of dat die andere vrouw, die sinds het overlijden van haar man er toch niet zo goed meer toe komt om regelmatig voor zich alleen een warme maaltijd klaar te maken en die ook dat stoken van de kachel wel wat zwaar vindt, toch maar moet zien hoe ze zich redt?

Het bejaardentehuis is nooit de enige vorm van bejaardenzorg geweest. In vroegere tijden was het slechts het sluitstuk en vond de verzorging van bejaarden voornamelijk plaats binnen de kring van het gezin. Dit laatste is in onze tijk vaak niet meer mogelijk en in vele gevallen ook niet gewenst. Er zijn andere vormen van bejaardenzorg ontstaan. Georganiseerde vormen, waaronder het bejaardentehuis, zoals reeds gezegd is, een belangrijke plaats inneemt, doch niet de enige plaats. Er zijn vormen van georganiseerde bejaardenzorg die trachten de bejaarden thuis de verzorging te bieden, die hij nodig heeft en die daarin dus veel dichter aansluiten bij de situatie van vroeger. Vooral in de laatste jaren is de aandacht weer op deze verzorging van thuiswonende bejaarden gericht en men heeft getracht een aantal dienstverleningen in het leven te roepen waardoor de bejaarde in staat zou zijn zo lang mogelijk, in vele gevallen zelfs tot het einde toe, in eigen woning te blijven.

Ik denk dat deze diensten voor thuiswonende bejaarden u voor het merendeel wel bekend zullen zijn. En ik volsta dan ook met een korte opsomming daarvan. In de eerste plaats natuurlijk de gezinsverzorging voor bejaarden.

De huishouding is een van de eerste gebieden waarop dikwijls hulp nodig is. Het is dan ook een belangrijke stap geweest toen de overheid, mede om de zelfstandigheid van de bejaarden zoveel mogelijk te bevorderen, de mogelijkheid van subsidie voor gezinsverzorging aan bejaarden opende. Op het ogenblik wordt vanuit de gezinsverzorging, vooral door middel van speciale bejaardenhulpen, veel huishoudelijke hulp aan bejaarden geboden.

Hier dicht in de buurt ligt de warme-maaltijden-voorziening. Veelal uitgevoerd door de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligsters, onder de naam „tafeltje-dek-je actie”. Door deze activiteit wordt aan een aantal bejaarden enige malen per week een warme maaltijd verstrekt.

Op verpleegkundig terrein neemt uiteraard de wijkverpleging een belangrijke plaats in. Behalve de directe verpleging worden door de wijkverpleegsters ook vaak wasbeurten verzorgd. Verder komt men hier en daar voetverzorging, al of niet vanuit de wijkverpleging, tegen.

Dan zijn er vele kleine diensten, die vaak door vrijwilligers verleend worden en dikwijls in het kader van bezoekdiensten worden verzorgd. Te denken valt aan het doen van boodschappen, het opknappen van kleine karweitjes.

In iets ruimer verband kan men ook denken aan alles wat gedaan wordt op het gebied van de recreatie voor bejaarden. U kent uiteraard de bejaardenmiddagen, soms sociëteiten genoemd, of speciale bejaardenclubs op diverse gebieden. In dit kader vinden we tevens bibliotheekvoorziening voor bejaarden en wat steeds meer in zwang komt en ook wel ruimere betekenis heeft, de gymnastiek voor bejaarden.

Met deze opsomming is niet alles genoemd, maar het is voldoende om bij u het beeld op te roepen van de diverse activiteiten, die verricht worden ten behoeve van de thuiswonende bejaarden. Activiteiten waar u als diakenen in verscheidene opzichten, zij het doorgaans meer in stimulerende dan in uitvoerende zin, ook mee te maken heeft, zoals u ook lezen kunt in de Diaconale Handreiking van de Deputaten voor Algemene Diaconale Aangelegenheden. Hoewel het mogelijk is deze activiteiten voor thuiswonende bejaarden geheel op zichzelf te beschouwen, is het ook mogelijk ze op te vatten als een contrapunt, een tegenmelodie tegen de verzorging via het tehuis. In feite wordt het ook vaak gedaan. Men wijst dan op de preventieve werking van deze vormen van bejaardenzorg: indien men zorgt dat er voldoende hulp voor thuiswonende bejaarden beschikbaar is kan opname in een bejaardentehuis, althans voorlopig, achterwege blijven. Dit is ongetwijfeld een zeer belangrijk aspect van deze hulpverlening aan thuiswonende bejaarden. Maar om dat te bereiken moet wel aan verschillende voorwaarden voldaan zijn.

In de eerste plaats moet deze hulpverlening een geheel vormen, waarvan de delen op elkaar zijn afgestemd, en dat, althans ten aanzien van de belangrijkste onderdelen, compleet is. Met het oog hierop vat men deze activiteiten ten behoeve van thuiswonende bejaarden wel samen onder de naam „open bejaar-denwerk”, in tegenstelling tot het bejaardenwerk dat via tehuizen geschiedt. Op zichzelf zal de gestelde voorwaarde u wel aanspreken. Wil de verzorging. van de thuiswonende bejaarden via het open bejaardenwerk inderdaad in de plaats kunnen treden van de zorg die het bejaardentehuis biedt, dan moeten de belangrijke elementen, althans van huishoudelijke hulpverlening, maaltijden-voorziening, het doen van boodschappen en het geven van een zekere mate van lichamelijke verzorging (wassen, baden, toilet maken, eenvoudige verpleging) aanwezig zijn èn een zekere mate van samenhang vertonen.

In de tweede plaats moet dit open bejaardenwerk ook betrouwbaar aanwezig zijn, d.w.z. men moet er op kunnen rekenen dat men, wanneer dat nodig is, ook hulp ontvangt.

Wie in een tehuis is opgenomen kan er van verzekerd zijn dat hij de verzorging krijgt die hij nodig heeft. Indien de dienstverlening door het „open bejaardenwerk” niet betrouwbaar aanwezig is zal het niet in de plaats kunnen treden van het bejaardentehuis.

In de derde plaats zal het overzichtelijk moeten zijn. Een bejaarde in een tehuis, die iets nodig heeft, kan direct de directrice of een personeelslid waarschuwen, die dan verder de zaak verzorgen.

Wanneer een bejaarde in eigen woning door omstandigheden verschillende soorten hulp nodig heeft en hij moet daarvoor aan drie, vier verschillende adressen zijn dan mag men nauwelijks verwachten dat de bejaarde zich van de benodigde hulp weet te voorzien.

Het is niet zó eenvoudig om aan de genoemde drie voorwaarden te voldoen. Immers, de verschillende soorten van hulpverlening worden als regel door verschillende instanties verzorgd: gezinsverzorging, wijkverpleging, UVV-afdeling, bezoekdienst, zijn verschillende organisaties die ieder voor zich optreden en vaak het bepaalde aspect van hulpverlening aan de bejaarde slechts als een onderdeel van hun programma kennen. De vraag òf de verschillende vormen van hulpverlening in een bepaalde plaats zullen ontstaan hangt dus veelal van diverse instanties af. Voorts levert de onderlinge afstemming dikwijls moeilijkheden op. Wanneer een bejaarde, die gezinsverzorging ontvangt, ook verpleging nodig heeft of gewoon eens wat gezelschap behoeft, zou dat tussen d betrokken instanties geregeld moeten worden. U begrijpt dat aan dergelijke communicaties opzettelijk aandacht besteed moet worden. Wat betreft de betrouwbaarheid zullen de organisaties veelal met beroepskrachten moeten werken. De ervaringen hebben wel uitgewezen dat werken met vrijwillige krachten in vele gevallen niet voldoende zekerheid geeft dat de benodigde hulp te allen tijde verkregen kan worden.

Uiteraard zullen activiteiten als bezoekdiensten, waarbij het persoonlijke contact voorop gaat, door vrijwilligers moeten worden uitgevoerd. Toch is ook hier dikwijls gebleken dat de stuwende werking van een permanent aanwezige kracht zeer belangrijk is. Veronderstel ik teveel wanneer ik ervan uitga dat deze stimulans ook door een diaconie geboden kan worden?

Er komt dus wel iets voor kijken indien het „open bejaardenwerk” zijn pretentie wil waarmaken preventief te kunnen werken. Ik kan me dan ook niet aan het gevoel onttrekken dat we de laatste jaren de mogelijkheden van dit „open bejaardenwerk” wel gezien en gepropageerd hebben, doch dat het in een voldragen vorm nog maar op weinige plaatsen gerealiseerd is. Daarvoor heeft het wellicht nog teveel ontbroken aan een centraal punt van waaruit de verschillende elementen van dit open bejaardenwerk gecoördineerd kunnen worden. Op dit punt nu kan het „dienstencentrum” voor bejaarden, dat de laatste tijd zozeer in de aandacht komt te staan, een belangrijke rol vervullen.

Over dit dienstencentrum wil ik u nu graag nog iets vertellen.

Het is de functie van het dienstencentrum te dienen als het centrale adres waar de bejaarde die op enig terrein hulp behoeft zich toe wenden kan. Dit behoeft niet te betekenen dat het dienstencentrum die hulp vanuit de eigen organisatie biedt. Indien in een plaats bijv. een stichting voor gezinsverzorging werkzaam is of een organisatie die warme maaltijd verzorgt, dan ligt het voor de hand dat het dienstencentrum in voorkomende gevallen naar deze instanties verwijst of, nog beter, bemiddelend optreedt tussen de bejaarde en deze instanties. Men kan dus inderdaad zeggen dat het dienstencentrum „het” adres wordt van het open bejaardenwerk en dat het vanuit het dienstencentrum mogelijk is ervoor te zorgen dat dit open bejaardenwerk compleet aanwezig is. Nu kan het dienstencentrum zeer vele variaties vertonen. In een grote stadswijk zal het er anders uitzien dan in een dorp. In een plaats waar veel vormen van hulpverlening reeds georganiseerd zijn zal de bemiddelingsfunctie meer op de voorgrond treden, terwijl in plaatsen waar weinig georganiseerde hulpverlening bestaat het dienstencentrum wellicht meer zèlf voor hulpverlening zal zorgen. Er zijn dus vele schakeringen mogelijk. Maar er is toch wel een duidelijke twee-deling in de dienstencentra aan te geven.

Enerzijds is daar het dienstencentrum dat zelfstandig in de wijk staat en zijn diensten ter beschikking stelt van de bejaarden die in die wijk in eigen woning leven.

Van dit soort dienstencentrum is er momenteel één in ons land en wel het Dienstencentrum van de Hervormde Diaconie in Leeuwarden. Wellicht krijgt u het duidelijkste beeld van de werking van zo’n dienstencentrum wanneer ik u iets vertel over de inrichting daarvan.

Het dienstencentrum is een gebouw dat geplaatst is in een wat oudere stadswijk, waar veel bejaarden wonen. Wanneer u het dienstencentrum binnengaat komt u eerst in een hal met garderobe, waar rechts een kantoortje voor de leidster van het dienstencentrum (een maatschappelijk werkster) is. Links van de hal vindt u een leeskamer, door een schuifwand gescheiden van de grote recreatie-zaal.

Deze zaal en het daarbij behorende podium is als regel druk bezet met bezoekers, die rond tafeltjes zitten te praten of een spel met elkaar doen. De rook kan men er snijden, behalve op dinsdagmiddag, wanneer er een rookvrije middag is. Die middag komen vrijwel geen mannen. Wèl vrouwen. Andere dagen is het juist andersom.

Bij de zaal behoort een klein serveer-keukentje, van waaruit vrijwilligsters, die bij toerbeurt als gastvrouw optreden, voor een bescheiden bedrag koffie en thee onder de bezoekers rondbrengen. Vanuit deze zaal komt u in de gang van het dienstencentrum, waar aan het eind links de biljart- en knutselkamer is, die zich, vooral wat het biljart betreft, in een grote belangstelling mag verheugen.

Aan de rechterzijde van de gang vindt u de eigenlijke dienstenruimten. Achterin eerst het waslokaal, waar de hele dag door een wasautomaat voor de bejaarden in bedrijf is. Vele bejaarden brengen hun was mee of laten die door buren of kennissen brengen. Het personeel zorgt dat deze was gedaan wordt. Er is ook gelegenheid voor bejaarden om zelf wat te wassen en er is droogruimte. Van die gelegenheid wordt wel gebruik gemaakt, omdat de woningen in deze wijk weinig wooncomfort bieden. Voor deze wasruimte ligt de badgelegenheid met een fraaie badkamer zo ingericht dat bejaarden die daar behoefte aan hebben ook gemakkelijk bij het baden geholpen kunnen worden en daarnaast een douche-ruimte. Een kamer voor de pedicure is eveneens beschikbaar. De bejaarden die door verstijving niet zo goed meer zelf hun voeten kunnen verzorgen kunnen daar deskundige hulp inroepen.

Dan ligt daarvoor de keuken, waar warme maaltijden klaargemaakt worden ten behoeve van een aantal bejaarden, die deze ophalen of laten ophalen en ze in eigen woning nuttigen, en ten behoeve van een groepje bejaarden, die de maaltijden in het dienstencentrum nuttigen.

Ten slotte is er dan de woning voor de leidster van het dienstencentrum, die de centrale figuur van dit geheel is.

Met haar krijgen de bejaarden contact en tot haar wenden zij zich ook wanneer er hulp nodig is. Een opvallend verschijnsel is dat bij de opzet van het dienstencentrum de gezelligheidsfunctie op de achtergrond gehouden is, doch nu het eenmaal bestaat blijkt dit één van de belangrijke functies van dit dienstencentrum te zijn. En het lijkt mij ook zeer goed mogelijk dat juist doordat de bejaarden in dit dienstencentrum een trefpunt vinden, de hulpverlening ook goed tot zijn recht kan komen. Maar het kan zijn dat dit een typische omstandigheid voor dit Leeuwardense dienstencentrum is en dat dit in andere plaatsen heel anders zal uitvallen.

De andere vorm waarin het dienstencentrum voorkomt is het dienstencentrum bij een aantal bejaardenwoningen. Het richt zijn diensten uitsluiten of in de eerste plaats op de bewoners van deze bejaardenwoningen die, hetzij als vrije woningen rondom het dienstencentrum gegroepeerd zijn, hetzij in een flatgebouw zijn opgenomen, waarin ook het dienstencentrum is ondergebracht. In deze vorm spreekt men wel van het ”„ingebouwde dienstencentrum”. In principe werkt dit ingebouwde dienstencentrum net zo als het zelfstandige diensten centrum, al zijn er in de praktische uitvoering wel een aantal verschillen. Laat ik u ook hiervan een voorbeeld in grote lijnen schetsen. Eén van de vroegste en tevens één van de goede voorbeelden in ons land vindt u niet ver van hier. in deze stad Hilversum, (een plaats die ook overigens op het gebied van de bejaardenzorg met ere genoemd mag worden). In 1953 bouwde in de Mincke-lerstraat de R.K. Woningbouwvereniging St. loseph een complex galerij-woningen met een dienstencentrum.

De verzorging van dit dienstencentrum werd in handen gegeven van een instelling voor gezinsverzorging, die daarin een leidster en enkele personeelsleden aanstelde.

Het dienstencentrum bevat een keuken, een centrale wasgelegenheid en een ont-spaningszaal. Wanneer het nodig is kunnen de bewoners vanuit het dienstencentrum huishoudelijke hulp ontvangen, terwijl alle bewoners zijn aangesloten bij de wijkverpleging. Op verscheidene plaatsen in dit centrum zijn logeerkamers aanwezig, waar familieleden van de bewoners tegen een geringe vergoeding kunnen logeren. Voegt u bij dit alles nog dat de woningen centraal verwarmd zijn, dan begrijpt u dat hier de omvattende hulp, welke het open bejaardenwerk wil geven, in hoge mate gerealiseerd is en dat dit centrum voor vele bejaarden een remplagant van het bejaardentehuis kan zijn. Dat dit in feite het geval is blijkt uit het voorbeeld van twee zusters die een aantal jaren geleden vanuit een bejaardentehuis in dit centrum zijn komen wonen en die daar nog steeds zonder extra problemen van hun levensavond genieten. Er zijn twee voorzieningen, welke het ingebouwde dienstencentrum kan bieden en die het zelfstandige dienstencentrum mist, nl. in de eerste plaats de centrale verwarming die de bejaarden van de stookproblemen verlost, hetgeen voor velen een zeer belangrijk voordeel is. Het tweede is zo mogelijk nog belangrijker. Het ingebouwde dienstencentrum biedt de bewoners een gevoel van veiligheid.

Vaak is het uitgerust met een alarmsysteem, waardoor een bewoner die acuut hulp nodig heeft direct de leidster kan waarschuwen. Het zal u bekend zijn in hoe sterke mate de vraag „wie helpt mij als er eens iets gebeurt” bij, vooral alleenstaande, bejaarden leeft. Zeer vaak is deze bezorgdheid aanleiding om opname in een bejaardentehuis te vragen; ook wanneer men verder nog geen hulp nodig heeft. Welnu aan deze zeer belangrijke behoefte kan het ingebouwde dienstencentrum voldoen.

Deze twee voordelen blijven ook in stand wanneer men veel eenvoudiger vormen van ingebouwde dienstencentra ziet. Zo bestaat bij een complex bejaardenwoningen in het plaatsje Oud-Alblas in de buurt van Dordrecht de dienstverlening vrijwel alleen hieruit dat er een alarmsysteem is en dat er een echtpaar is dat gereed staat in geval van nood eerste hulp te bieden en familie of andere instanties in het dorp te waarschuwen. Huishoudelijke hulp wordt hier vrijwel niet verleend, maar dat is ook niet zozeer nodig omdat de meeste bejaarden familieleden in het dorp hebben wonen. Men ziet hierin direct een voorbeeld van de elasticiteit van deze vorm van bejaardenzorg, dia zich aan allerhande plaatselijke omstandigheden kan aanpassen en die ook mee kan groeien indien in deze plaatselijke omstandigheden verandering komt. Het valt u misschien op dat dit ingebouwde dienstencentrum vooral daarom zo’n goede vervanging voor het bejaardentehuis kan zijn omdat het zoveel op het bejaardentehuis lijkt.

In beide gevallen wonen de bejaarden groepsgewijze rondom de diensten waarvan ze gebruik kunnen maken. Toch is het goed om nog even de twee belang-rrijke verschilpunten tussen het bejaardentehuis en het ingebouwde dienstencentrum naar voren te halen omdat doordoor zo goed de eigen mogelijkheden van het dienstencentrum blijken.

In de eerste plaats wonen de bejaarden hier weliswaar groepsgewijze, doch zij wonen geheel zelfstandig in eigen woning en niet zoals in het bejaardentehuis binnen het verband van het tehuis. En in de tweede plaats kunnen de bejaarden hier de diensten afnemen naarmate ze het nodig hebben en zolang ze het nodig hebben. In het tehuis worden de diensten als één pakket aangeboden. ongeacht de vraag of men ze op een bepaald moment nodig heeft. De praktijk wijst uit dat de bejaarden in een dienstencentrum inderdaad van de hulpverlening afzien zodra ze deze niet meer nodig hebben. Ten aanzien van de bejaarden, die niet voortdurend en veel hulp nodig hebben, is het dienstencentrum dus efficiënter dan het bejaardentehuis, maar vooral: het biedt een nog groter mogelijkheid aan de bejaarden zoveel mogelijk zelfstandig te blijven. Wanneer u nu de twee ontwikkelingen, die ik u geschetst heb, namelijk de verschuiving van het verzorgingstehuis in de richting van zwaardere verzorging èn de toenemende mogelijkheid om bejaarden in eigen woning te helpen, naast elkaar ziet, dan bemerkt u dat deze twee in elkaar grijpen. Naarmate men er meer in slaagt de bejaarden in eigen woning hulp te bieden zal eerst bij behoefte aan meer omvangrijke verzorging een beroep op het verzorgingstehuis worden gedaan en omgekeerd, naarmate het verzorgingstehuis meer in staat en bereid is mensen die omvangrijker hulp behoeven op te nemen, zal de neiging om bij voorbaat een plaats in het tehuis te zoeken afnemen. Deze beide ontwikkelingen ondersteunen elkaar dus en leiden in de richting dat de bejaarden zoveel mogelijk aan hun omstandigheden aangepaste verzorging kan worden geboden en dat daarbij hun zelfstandigheid zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Met dit laatste zijn enkele zeer centrale gedachten, waar de moderne bejaardenzorg van uit gaat, weergegeven. Vandaar ook dat de geschetste ontwikkelingen zozeer in de belangstelling staan. Vandaar ook dat het Landelijk Orgaan van de Gereformeerde Gezindte voor de Bejaardenzorg op zijn terrein deze ontwikkelingen zoveel mogelijk steunt. Enerzijds door deze gedachte te verspreiden, anderzijds door diegenen die bezig zijn deze ideeën in hun werk voor de bejaarden te verwezenlijken met advies ter zijde te staan en met hen de nieuwe vragen waarvoor deze ontwikkelingen ons ongetwijfeld stellen, onder ogen te zien en naar oplossingen te zoeken.

Het komt mij voor dat de hier geschetste ontwikkelingen voor u als diakenen van het grootste belang zijn. Vele diaconieën zijn betrokken bij tehuizen voor bejaarden.

Nieuwe inzichten inzake de verzorging van bejaarden in tehuizen zullen uit dien hoofde u reeds interesseren. En vooral wanneer met nadruk aandacht gevraagd wordt voor de belangen van hen die veel verzorging nodig hebben. zal deze oproep bij diakenen open oren en open harten vinden.

Maar daarnaast is het van belang voor u te weten dat er een nieuw instrument beschikbaar komt op het gebied van de bejaardenzorg. U moogt het tot uw taak rekenen in uw eigen gemeente na te gaan of het niet van belang zou zijn dat dit instrument ter hand genomen wordt. Hetzij door u zelf, hetzij dat u anderen daartoe stimuleert. Opdat aldus de verzorging van uw bejaarde broeders en zusters op de best mogelijke wijze plaatsvindt.

Pastoraal

Ds. H. P. Brandsma verwees naar het formulier voor bevestiging van ambtsdragers, waarin een passage voorkomt over de pastorale taak van de diakenen: Zij zullen uit het Woord van God troostrijke woorden spreken tot degenen. die aan hun zorgen zijn toevertrouwd.

Ten onrechte kan er bij de diakenen wel eens de indruk zijn, dat het pastorale werk alleen voor predikant en ouderlingen is.

Als het diakenwerk alleen maar sociaal of finantieel georiënteerd is, dreigen er gevaren, die het werk zullen versmallen.

Voor de diaken geldt ook, dat hij zelf telkens weer bediend wordt uit het Woord en zo ook in en door zijn werk getuige kan zijn van de barmhartige God.

Vooral bij de bejaardenzorg kan een troostrijk woord zoveel betekenen.

Echt troosten kun je als je liefde hebt tot de bejaarde broeder of zuster en ze niet met een vooroordeel tegemoetkomt in de trant van: „Nu moet ik naar de oude zeur toe, die zoveel van je tijd en geduld vraagt”.

Geduld en bewogenheid krijg je in de omgang met de grote Hogepriester Jezus Christus. Veel luisteren naar de bejaarden is allereerst nodig.

Dan heb je gelegenheid na te gaan wat er aan schort. Je kunt de diagnose trachten te stellen en daarna uit het Woord de troost bieden.

Het is zo heel belangrijk, dat de bejaarde voelt, dat je naast hem staat, weet hebt van zijn zorgen en moeiten.

En die zijn er. Vooral de eenzaamheid kan drukken.

Het uitgeschakeld zijn, het niet meer zo mee tellen, het voortdurend wegvallen van leeftijdsgenoten, het naderen van de dood, vergroten die eenzaamheid. Het verval van krachten, zo treffend getekend in Pred. 12, kan het geestelijke leven nadelig beinvloeden.

Zeer veel verdriet kunnen vroegere zonden geven, die juist op de oude dag weer gaan spreken.

Zie bijv. Psalm 25: „Gedenk niet meer aan de zonde mijner jeugd.”

Doordat karakterzonden meer gaan spreken en vroegere verkeerde handelwijzen aan gaan klagen kan er grote geestelijke donkerheid en gebrek aan zekerheid des geloofs zijn.

Zelfs bij mensen, die hun levenlang de Heere trouw gediend hebben kunnen ei aanvechtingen zijn. Aanvechtingen van: Nu heb ik het anderen aangeprezen, maar zou ik er zelf nu wel in mogen delen?”

Deze mensen hebben troost vanuit het Woord nodig.

Het is niet goed als jongere tegen deze mensen voortdurend te zeggen in een zekere Jehu-ijver: „U moet dit doen, u moet dat nalaten”.

Met geestelijke zweepslagen bereik je vaak niet meer, dan dat de bejaarde het nog moeilijker krijgt.

Het is goed om naast de bezorgde bejaarde te gaan staan in zondaarssolidariteit. En dan samen als arme zondaren te gaan luisteren naar de onwankelbare trouw van de Here.

Wat een schat van bemoediging schuilt er in de Psalmen (23;32;42;73;138). En wat denkt u van de opbeurende hoofdstukken uit Jesaja (40-66) Zie bijv. Jes. 46 : 4.

Prachtig zijn de woorden uit Deut 1:31.

Als we terug zien naar wie wij zijn geweest, dan is er slechts reden tot vrees, maar zien we Wie de Heere is geweest dan is er reden tot vaste hoop. Om te zien hoe er op hogere leeftijd een terugslag kan komen in het geestelijke leven is het goed om enkele figuren uit de Schrift te bestuderen.

Denk eens aan Izak, Jacob (voortrekken van Jozef), Eli. Salomo, Rebekka, Mirjam, Zacharias.

In de gemeente zijn ook bejaarden, die een vader of moeder in Israël zijn. Zij dragen veel vruchten. Ps 92.

In de Schrift zijn daarvan voorbeelden. Abraham, Simeon en Anna, Paulus, Johannes. In de gemeente komen er mensen zoals Simeon en Anna zijn. Bij hen op bezoek kun je veel leren en ontvangen.

Het is een rijke zegen, als er in de gemeente veel van deze mensen zijn. Zij zullen veel kunnen bijdragen tot de geestelijke bouw van de gemeente en ook tot de vorming van ambtsdragers.

Benauwend is het, als je in de gemeente verharde bejaarden tegenkomt. Je kunt over alles en nog wat praten, behalve over de verhouding tot de Heere. Ze zitten vaster dan ooit aan bepaalde zonden (geldzucht, lasterpraat, geestelijke onverschilligheid).

Je krijgt het gevoel of alle woorden uit de Schrift als op een harde muur afstuiten. Soms vraag je je af: „Hebben deze mensen de welaangename tijd van genade voorbij laten gaan?”

In dit opzicht is het nodig steeds op te roepen tot bekering en te wijzen op het heden van genade en het komende gericht Gods.

Bezield zijn van: „Wij dan wetende de schrik des Heeren bewegen de mensen tot geloof”, is nodig.

Zelfs dagelijks leven uit de komst en wederkomst van Christus zal ons er toe dringen ook bij bejaarden daarover te spreken. De Heilige Geest wil die woorden gebruiken tot zegen.

Redactieraad uitgebreid

Het Comité voor ouderlingen- en diakenenconferentie heeft in een reeds geruime tijd binnen de redactieraad van Ambtelijk Contact bestaande vakature voorzien door de benoeming van ds. M. Drayer tot lid van deze raad. Ds. M. Drayer heeft deze benoeming aanvaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1965

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Nieuwe ontwikkeling

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1965

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's