Woelderink over belijdenis en avondmaal
Door de verschijning van de bundel Verbond en bevinding (1974) is een van de kleinere geschriften van dr. J. G. Woelderink weer toegankelijk geworden: Belijdenis en avondmaal. Het is met het woord vooraf, waaruit blijkt dat het in de eerste plaats voor de jonge belijdende leden van de gemeente bestemd is, in de nieuwe bundel opgenomen (biz. 212-255). Er was Woelderink veel aan gelegen dat de samenhang van belijdenis en avondmaal goed gezien zou worden. Dat blijkt reeds uit de kleine studie Belijdenis doen, die in 1934 werd uitgegeven. Hij was toen predikant te Ouderkerk aan den IJssel.
De situatie die hij dan tekent, is verontrustend genoeg ! Op de ene plaats doen onder de macht der traditie alle catechisanten belijdenis; op de andere plaats nagenoeg niemand. De ene predikant vertelt zijn catechisanten, dat het bij het doen van belijdenis slechts om een uitwendige toestemming van de waarheid gaat, want hij meent toch zijn best te moeten doen om gereformeerde belijders te kweken, willen de gereformeerden niet in de minderheid komen, maar een volgende dominee wijst enkel op het grote gewicht van het belijdenis doen en drijft de meesten terug, want hij meent ook in dit opzicht getrouw te moeten zijn. Waar moeten de mensen zich nu aan houden ?
Uit verschillende passages maken wij op, dat de uiteenzetting van Woelderink een reactie is op de toestanden in hervormd-gereformeerde gemeenten. Hij wijst met grote nadruk op de belofte van het verbond of belofte van het evangelie, die in doop en avondmaal wordt verzegeld. Tussen de beide sacramenten bestaat dit verschil, dat de inwilliging van het verbond der genade bij de doop gevraagd, maar niet verondersteld wordt, terwijl zonder geloof geen avondmaal mag worden gevierd.
Belijdenis doen en ten avondmaal gaan liggen in één lijn: voor beide is een en hetzelfde geloof nodig. „Van hen, die belijdenis doen, vragen wij, dat zij het Woord des Heeren en de belofte des evangelies van harte gelooven; niet meer, maar ook niet minder”. Wie meer vraagt, doet tekort aan de eenvoud van het ware geloof, zoals Schrift en belijdenis daarvan spreken; wie minder vraagt, doet tekort aan het wezen van de christelijke kerk. De mens is verplicht om te geloven. Niet geloven is de grootste van aile zonden !”
Er is een punt waarop ik Woelderink niet kan volgen. Hij zegt op de voorlaatste bladzijde van Belijdenis doen, dat de jongeren zich beter kunnen schikken naar de eis van het geloof, al ontbreekt misschien de overgave van het hart, dan dat zij openlijk hun ongeloof en onboetvaardigheid uitroepen. Natuurlijk is dat laatste diep te betreuren. Maar is het daarom goed om belijdenis te doen zonder de overgave van het hart ? Ik dacht, dat men geen belijdenis mocht afleggen zonder dat het een keuze en een zaak van het hart was.
Als Woelderink in Belijdenis en avondmaal een gesprek voert met hen die belijdenis deden en tot het heilig avondmaal zijn toegelaten, treft ons de direct pastorale toon. Hij zegt van de twijfelzucht waarmee de duivel ons verzoekt, dat deze haar kracht verliest in de tere omgang met de levende God in de binnenkamer van het gebed en dat de voeten zo vast worden op de weg ten leven. In het eerste deel van dit geschrift krijgen wij ook een indruk van de visie die Woelderink in deze tijd (rond 1950) op de gemeente had. Hij begint met: Van God verkoren.
Hij wil zich vooral laten leiden door wat het Oude Testament van de verkiezing zegt. „Verkiezing is daar niet iets uit Gods verborgen Raad, maar het is een daad Gods in het heden der genade”. Dat God de zijnen in Christus heeft uitverkoren voor de grondlegging der wereld, komt eigenlijk niet ter sprake. Het onderscheid dat Calvijn maakte tussen een algemene verkiezing — de verkiezing van het volk Israël — en een bijzondere verkiezing, heeft volgens Woelderink meer kwaad dan goed gedaan.
Wij kunnen de bezwaren die dr. Woelderink vooral in zijn bekende Studie De uitverkiezing (1951) tegen het vooropstellen van de eeuwige verkiezing heeft ingebracht, delen zonder met hem met te gaan, als hij ons het behoren tot de gemeente des Heren als de verkiezende genade voorhoudt die wij moeten aanvaarden. Het gevaar van het verkiezingsschematisme kent Woelderink als weinigen, maar het gevaar van het idealisme moet ook niet onderschat worden! Hij had beter bij de reformatorische regel kunnen blijven, dat wij niet met de verkiezing moeten beginnen, maar van het evangelie en het geloof in het evangelie tot de verkiezing opklimmen.
In wat Woelderink over het avondmaal schrijft, zijn waardevolle dementen die uitgewerkt zouden kunnen worden.
Het is bepaald niet wettisch. Er ligt iets benauwends in, zegt hij, als wij het werk van de Heilige Geest afhankelijk maken van onze werkzaamheden. Er ligt iets bevrijdends in te geloven, dat Gods werk niet afhangt van onze werkzaamheden. We worden in het avondmaalsformulier ook niet opgewekt om te onderzoeken, of we ons wel voldoende over onze zonden verootmoedigd hebben, want wanneer zouden we kunnen zeggen, dat we ons genoeg voor God vernederd hebben? We moeten ook geen onderzoek instellen naar de mate van ons geloof. „Niet een vast, onwankelbaar geloof wordt van ons gevraagd, maar geloof in Gods vaste en onwankelbare belofte”: niet of wij de belofte van God gewisselijk geloven, maar of wij de gewisse belofte van God geloven (Avondmaalsformulier).
We bidden erom dat wij ons met waarachtig vertrouwen hoe langer hoe meer aan Christus zullen overgeven. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat een christen zich aan Christus heeft overgegeven. Hij doet het telkens opnieuw. Het gaat van overgave tot overgave.
Tenslotte wil ik melding maken van het laatste werk van dr. J. G. Woelderink, waarin de vragen die er in verband met het avondmaal zijn, aan de orde komen: Het pastoraat rond het heilig avondmaal (1952). Het is een deeltje uit de série: Practisch theologische handboek-jes. Als zodanig is het in de eerste plaats bedoeld voor hen die geestelijke leiding hebben te geven, maar het is zo geschreven dat men er geen ambtsdrager voor behoeft te zijn om er winst mee te kunnen doen.
De verdeeldheid is soms het grootst waar we de meeste eenheid zouden verwachten. De strijd gaat òf over de leer van het avondmaal (Rome-Reformatie), òf over de ritus en de liturgie òf over de vraag, wie aan het avondmaal moeten en mogen deelnemen. Hoewel dr. Woelderink in dit handboekje niet alleen de gereformeerde gezindheid op het oog heeft gehad, schemert er wel in door, dat hij met verdriet terugdenkt aan wat hij van nabij heeft meegemaakt. Het heilig avondmaal wordt soms zo heilig geacht en het wordt als zo gevaarlijk beschouwd om tot dat heilige te naderen, dat de gewone gemeente er beter aan schijnt te doen, als zij zich op een afstand houdt om geen oordeel over zich te halen. Het is maar voor een klein getal.
Rondom dit sacrament rijzen steeds weer dezelfde vragen. In sommige gemeenten leidt dat tot een wegblijven van het avondmaal. Eiders wordt het uit gehoorzaamheid gevierd, maar hoe staat het daar met de vrucht van de avondmaalsviering ? Het mag geen ledige vorm zijn — het gaat om de telkens hernieuwde gemeenschap met Christus. Als hij spreekt over de voorbereiding, de viering en de vrucht van het avondmaal, sluit Woelderink zich nauw aan bij het klassieke avondmaalsformulier. We ontmoeten de bekende problemen, zoals de vrees voor het op onwaardige wijze eten en drinken, de vraag naar de zekerheid en de verwachting van bijzondere ervaringen bij het avondmaal.
Aan het adres van hen die met aanvechtingen te kampen hebben, is een bemoedigend woord op zijn plaats, maar tegen zorgeloosheid moet ernstig gewaarschuwd worden. De zorgeloze eigent zich al de beloften toe met de gedachte: waarom zou dit wel voor anderen zijn en niet voor mij ? Waarom zouden anderen ten avondmaal gaan en ik niet ? Maar er is bij hem geen verlangen naar de verborgen gemeenschap met Christus.
Van de geschriften van dr. J. G. Woelderink is dit laatste zeker niet het minste.
Zijn theologisch standpunt is heel verschillend beoordeeld. Het themanummer van De civitate dat aan hem gewijd is, geeft daar een indruk van. Een van de beste typeringen is die van dr. A. A. Koolhaas: Woelderink was een pastoraal theoloog.
Zijn werk over het pastoraat rond het heilig avondmaal, dat zowel van theologisch inzicht als van pastorale wijsheid getuigt, moet bij de hernieuwde belangstelling voor Woelderink niet vergeten worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1975
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1975
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's