Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het boek over de ouderling voor ouderlingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het boek over de ouderling voor ouderlingen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

1. Een belangrijke publikatie

Wie wat meer te weten wil komen over het ouderlingenambt in de kerken van de reformatie, vindt niet zoveel publikaties, die hem informatie verschaffen en stimuleren tot verdere bezinning. Binnen de kerken van gereformeerde origine en confessie denken we o.a. aan de boeken van W. Heyns: Het Ouderlingschap, Grand Rapids 1919; W. A. Wiersinga: Weid mijne schapen en Waak over mijn huis, ’s-Gravenhage 1941 en 1945; K. Dijk e.a.: Handboek voor de ouderling, Delft 1952; Ph. J. Huijser: De ouderling en de prediking, Kampen 1959 en A. N. Hendriks: Als huisverzorger Gods, Groningen 1972. Al met al is dit toch niet zoveel. Daarbij komt, dat de meeste auteurs meer uit zijn op het geven van praktische leidraden, dan wetenschappelijke doorlichting.

Doch nu komt dr. A. van Ginkel ons met een dissertatie over de ouderling verrijken. Driehonderd jaar, nadat G. Voetius, professor aan de Utrechtse Universiteit, de eerste bouwstenen aandroeg voor de studie over het ambt van ouderling in de reformatorische kerken, is Van Ginkel aan dezelfde universiteit gepromoveerd tot doctor in de theologie op een boek over de ouderling 1). We kunnen voor deze aanwinst dankbaar zijn.

Omdat met stelligheid beweerd is, dat de ouderling de pion was waarmee Calvijn de paus schaakmat heeft gezet 2) en dat rond de ouderling het vuur van de grootste calvinistische visie van het rijk Gods op aarde brandt: 3), wordt in dit boek een voor calvinistische, presbyteriale 4) kerken uiterst gewichtig onderwerp aangesneden.

Temeer ook, omdat in deze dissertatie niet over de ouderling „op zich” wordt gehandeld, maar over de ouderling zoals die functioneert binnen en bepalend is voor een bepaalde kerkregering en een eigen geaard kerkordelijk leven. Daarmee heeft Van Ginkel actuele vraagstukken aangeraakt. Hij gaat die dan ook niet uit de weg, zoals uit zijn Slotbeschouwing overduidelijk blijkt. Zijn boek zal zeker doorklinken in de huidige discussies over het ambt en de kerkorde. Dat onderstreept de belangrijkheid van zijn studie.

Het boek wint verder aan waarde, omdat het — hoewel als dissertatie geschreven, dus allereerst bestemd voor wetenschappelijk ontwikkelde theologen — toch voor het overgrootste deel leesbaar en verwerkbaar is voor wat kerkelijk en theologisch gevormde ouderlingen 5). Hier kunnen de ouderlingen zelf een proefschrift over hun positie en functie in de reformatorische kerken lezen en vooral heel veel aan de weet komen over de ontwikkeling van het ambt van ouderling in deze kerken vanaf de tijd der calvinistische reformatie. Omdat bij Rome de presbyter verdwenen is en bij Luther nergens goed uit de grondverf komt en het ouderlingenambt specifiek gereformeerd is. klemt temeer een intense kennisname van de studie van Van Ginkel, ook door onze ouderlingen.

2. Veelomvattend materiaal

Van Ginkel heeft in zijn boek over de ouderling veel materiaal op een overzichtelijke manier bijeengebracht, vooral wat historisch belangrijk is voor een goede kijk op de ontwikkeling van het ouderlingschap in de kerken van de reformatie tijdens de 16e en 17e eeuw.

Hij begint met een verzameling en overzicht van de gegevens over de „oudsten” in het O.T. en het Jodendom, in de Qumran-gemeenschap en in het N.T., waarbij hij twee lijnen onderscheidt nl. de oudsten in de joods-christelijke gemeenten en de oudsten in de helleens-christelijke gemeenten. Vervolgens geeft hij nog kort een overzicht over de functie van de presbyter in de westerse kerk der eerste eeuwen.

Hierna springt hij over naar de tijd van de reformatie. Daarmee komen we aan de hoofdmoot van zijn studie en onderzoek. Men heeft wel beweerd, dat het eerste hoofdstuk weggelaten had kunnen worden en dat bij het tweede hoofdstuk het eigenlijke begint 6). We zullen later echter horen, dat naar de opzet van de schrijver dat eerste hoofdstuk er wezenlijk bijhoort en niet gemist kan worden in de diepste intentie van Van Ginkel. In het tweede hoofdstuk nu wordt uiteengezet het ontstaan en de ontwikkeling van het ouderlingenambt in Duitsland, Zwitserland, met name te Zürich en Bazel, in Ulm en Straatsburg en tenslotte in Genève. De revue passeren de opvattingen van Luther, Zwingli en Bullinger, Oecolampadius en Bucer, en natuurlijk van Calvijn. Bij Luther kan men geen pleidooi vinden voor het ambt van ouderling. Waar het bestaat of wordt voorgesteld, kan het zijn goedkeuring wegdragen, maar hij doet zelf geen moeite om het algemeen in te voeren of te propageren. Voor hem bestaat er maar één noodzakelijk ambt, dat der verkondiging. Bij Zwingli en Bullinger wordt wel gesproken over „oudsten”, maar daar zijn ze ten diepste functionarissen van de overheid voor het toezicht op het leven van de kerkelijke burgers. Pas bij Oecolampadius horen we van een kerkelijke ouderling, door God gewild en door Christus ingesteld en met kerkelijke macht bekleed, overeenkomstig het voorbeeld van het N.T. Dit komt helemaal door bij Bucer. Het ambt van de ouderling is speciaal belast met opzicht en tucht in de gemeente. Doch steeds vonden de reformatoren de overheden en magistraten tegenover zich, daar deze telkens trachtten hun macht in kerkelijke zaken te behouden. Calvijn gelukte het in Genève te komen tot een kerkelijk college van opzicht en tucht bestaande uit predikanten én ouderlingen. Zo is het ouderlingenambt in zijn huidige vorm in wezen te herleiden tot de gedachten van Oecolampadius, Bucer en Calvijn. Betoogd wordt nu door Van Ginkel, dat het ouderlingenambt zoals het voorkomt in het gereformeerd protestantisme niet is ingesteld vanwege gevoelde schriftuurlijke noodzaak, maar vanwege de situatie van de stadstaten in Zwitserland en Zuid-Duitsland. Hier zocht men na de breuk met de roomse hiërarchie naar nieuwe vormen voor het gemeentelijk leven en naar een tegenwicht tegen de overheidsbemoeiing in de kerken. Vandaar de strijd voor een eigen instantie nl. de ouderling. De schriftuurlijke fundering werd pas achteraf aangebracht door Oecolampadius en die na hem komen.

In hoofdstuk drie wordt ons de weg naar de Nederlanden op boeiende wijze getekend. Ze loopt via de presbyteriale kerkorde der Franse kerken, de strijd van Joh. à Lasco en de Nederlandse vluchtelingengemeenten in Emden en Londen. In de Franse protestantse kerken is de ouderling op geen enkele wijze meer aan de magistraat verbunden en bekleedt hij een zuiver kerkelijk ambt. Men rieht zich in de ordening der kerk sterk naar Genève en staat geheel vrij tegenover de overheid. Bij Joh. à Lasco wordt sterk benadrukt, dat de ouderling uit de gemeente opkomt, door die gemeente verkozen wordt en van de gemeente zijn gezag ontvangt. De dienaar des Woords wordt steeds gezien als lerend ouderling en de realisering van een zo opgebouwde kerkregering vond plaats praktisch geheel vrij van overheidsbemoeiing. In de vluchtelingengemeenten heeft het ouderlingenambt een grote betekenis gehad. Ze waren erdoor in staat zichzelf te regeren en onafhankelijk van de steun van de overheid te bestaan en te functioneren. Het ouderlingenambt is helemaal het ambt der gemeente. De taak voor de ouderling is verbreed: naast de handhaving van de tucht komt de totale regering en besturing van de gemeente samen met de dienaren des Woords. Daaronder vallen ook de financiën. De ouderling staat vlak bij de predikant en is volledig bevoegd te oordelen over de leer.

Het vierde hoofdstuk neemt ons mee naar de gereformeerde kerk der Nederlanden. Het praktisch functioneren van de ouderling hier wordt duidelijk uiteengezet. Er worden heel leerzame dingen uit de geschiedenis boven water gehaald en verzameld, over de plaats en taak van de ouderling binnen de kerkeraad en de meerdere vergaderingen, over de visie binnen de Nederlandse kerken op de inhoud van der ouderlingen diensten, over de verkiezing en bevestiging, de werktermijn, de verhouding tot de predikanten, de eventuele honorering voor werkzaamheden en over de beoordeling van de ouderlingen en hun werk. De auteur concludeert dat de ouderling in de

Nederlandse kerken in de begintijd van grote betekenis is geweest, maar dat die betekenis later is afgenomen. Hij is door de dienaar des Woords teruggedrongen en duidelijk tot een tweederangspositie gedegradeerd. Hij had namelijk een paar essentiële dingen niet, zoals de bediening des Woords en der sacramenten. In de praktijk waren de ouderlingen als de levieten, die de priesters, dat zijn in dit geval de predikanten, behulpzaam moesten zijn. Vooral t.a.v. zijn functie op de meerdere vergaderingen is de inzet van dit ambt mislukt. De ouderling miste nu eenmaal gezag en deskundigheid.

Van de praktijk naar de theorie. Hoofdstuk vijf geeft ons een overzicht van wat Voetius, Van Renesse en Koelman hebben geschreven en beweerd met betrekking tot het ouderlingschap. Duidelijk wordt aangegeven, hoe zij zich ter fundering van het ouderlingenambt beroepen op de Schriften en wat de waarde daarvan is. Vervolgens horen we, hoe zij allerlei bezwaren tegen het ambt van ouderling weerleggen en hoe zij lijnen uitstippelen voor beantwoording van praktische vragen t.a.v. de verkiezing, bevestiging, terminering, honorering enz. van de ouderlingen. Hier wordt een waardevolle bijdrage geleverd in de beschrijving van de visies van Nederlandse, gereformeerde theologen op de ouderling. Dit hoofdstuk en het vorige zijn voor onze ouderlingen zonder meer te volgen.

Het geheel eindigt met een Slotbeschouwing, waarin de schrijver zijn eigen visie nader aangeeft, de grote lijnen uit zijn betoog nog eens op papier zet en zijn eigen installing verder uitbouwt. Opmerkelijk is daarbij, dat de auteur wel lijnen doortrekt naar de Hervormde kerk en de functie van de ouderling daar, maar dat hij de kerken van de Afscheiding, Doleantie, Vereniging en Vrijmaking volledig terzijde laat. Geen enkele literatuur uit deze kerken, waarvan we in het begin er enkele genoemd hebben, komt in deze dissertatie ter sprake. Waarom heeft de auteur deze buiten beschouwing gelaten? Zijn studie is o.i. teveel georiënteerd op de situatie in de Hervormde Kerken, waarbij het de vraag is of deze kerken de inzet en bedoeling van de reformatie wel juist hebben bewaard en uitgewerkt. Hangt dit soms samen met heel zijn eigen visie, welke dit boek beheerst van het begin af?!

1) De volledige titel en ondertitel luiden: De ouderling. Oorsprong en ontwikkeling van het ambt van ouderling en de functie daarvan in de gereformeerde kerk der Nederlanden in de 16e en 17e eeuw. Uitgegeven bij Ton Bolland, Amsterdam 1975, 333 blz., f 35,—.

2) Aldus O. Noordmans, zie: Van Ginkel, blz. 11.

3) Aldus A. A. van Ruler, zie: Van Ginkel. blz. 14.

4) Presbyter = oudste, ouderling.

5) We vinden het onjuist hun ambt te typeren als „lekenambt”, zoals de auteur doet, vgl. blz. 148, 260, 295, 305.

6) Gelijk prof. dr. W. van ’t Spijker schrijft in: Reform. Dagblad 11-4-1975, pag. 14.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Het boek over de ouderling voor ouderlingen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's