Het christelijk geloof temidden van de wereldgodsdiensten
Aktualiteit van het onderwerp.
Waarschijnlijk is het nog niet eerder voorgekomen, dat een onderwerp als dit stond op de agenda van uw ouderlingen-en diakenconferenties. Dat dit thans geschiedt heeft een begrijpelijke reden. Nog nooit zijn mensen hier in het westen zó dicht in aanraking gekomen met de andere grote godsdiensten der wereld dan het Christendom als in onze tijd.
Wat wist men vroeger af van hindoes en boeddhisten? We weten dat Luther wel enige kennis heeft gehad van de Islam, maar de naam van Boeddha zou noch aan hem noch aan Calvijn bekend geweest zijn, hoewel er ook toen reeds vele miljoenen aanhangers van Boeddha de wereld bevolkten. Maar de wereld was toen nog klein. Voor de mensen hier in Europa was de wereld weinig groter dan hun eigen werelddeel.
Azië en Afrika waren voor de meesten witte vlekken op de wereldkaart. Men had hier in Europa ook genoeg met zichzelf te stellen. En dat is eigenlijk eeuwenlang zo gebleven. Ongeveer pas in het midden van de vorige eeuw is een aanvang gemaakt met de studie van de andere godsdiensten in de wereld dan het Christendom. Maar die studie en de kennis van die godsdiensten bleef beperkt tot een kleine groep van geleerden. Tot de gewone man drong het niet door en die had er ook geen belangstelling voor. Ook in de Scholen werd in het onderwijs aan de grote godsdiensten der wereld weinig aandacht gegeven. Wij ouderen leerden in onze jeugd op school van het toen zo genoemde Nederlands Oost-Indië wel namen van plaatsen en rivieren daar, maar dat het overgrote deel van de „Indische” bevolking tot de godsdienst van de Islam behoorde, daaraan werd vrijwel voorbijgegaan.
Zelfs in het theologisch onderwijs anders dan aan de rijksuniversiteiten kwamen de godsdiensten nauwelijks aan bod. En van de zending wisten we slechts, dat daardoor het evangelie werd gebracht aan de „arme, blinde heidenen”. Dat was dan ook het enige wat van de andere godsdiensten kon worden gezegd. Zij waren duisternis, dwaling en hun aanhangers verblind.
Daarin is thans grondige verandering gekomen. De wereld is kleiner geworden. Met het grootste gemak reist men thans de hele wereld door. Een reis naar Tokio of Bangkok is voor velen geen zeldzaamheid. Mensen uit Europa komen in aanraking met andere volken, met hun culturen, levensgewoonten en godsdiensten. En zij, die niet door reizen met de andere volken in aanraking komen, worden wel op de hoogte gebracht door de moderne communicatie-middelen. We zien op de t.v. Moslems hun bedevaart naar Mekka maken, Hindoes zich wassen in de Ganges en boeddhistische monniken in meditatie verzonken. We lezen in de Krant van feile tegenstellingen tussen Hindoes in India en Moslems in Pakistan. We horen voor de radio van gevechten tussen Christenen en Islamieten in Libanon. Teleac geeft cursussen over de grote godsdiensten der wereld en door de rubriek „Zienswijze” voor de televisie worden we bekend gemaakt met allerlei vormen van oosterse mystiek.
Bovendien gaat ook van de godsdiensten zelf in onze tijd een sterke propagandistische kracht uit. De drie grote godsdiensten, het Hindoei’sme, het Boeddhisme en de Islam, zijn allerminst dode religies. Ze oefenen in onze tijd een enorme kracht en invloed uit en blijken springlevend te zijn. Het opkomend nationalisme in de oosterse landen en de dekolonisatie geven aan deze godsdiensten een nieuwe injektie. Men wil in alles zichzelf zijn, ook in de beleving van eigen eeuwenoude religies. Lang genoeg is men aan het westen onderworpen geweest en het Christendom wordt beschouwd als een westerse godsdienst, waarmee men niet van doen meent te hebben. In India schijnen hele dorpen, die christelijk waren, weer in het Hindoeiṡme te zijn teruggevallen. En werd er vroeger zending en missie vanuit het westen onder hen bedreven, thans zenden zij zelf hun Propagandisten uit naar het westen om ook daar aanhangers voor hun godsdiensten te Winnen.
Ook ons land wordt overspoeld door allerlei religieuze groepen van oosterse afkomst, zoals Hare-Krishna-beweging, Zen-Boeddhisme en Soefi. En daar schijnt goede voedingsbodem voor te zijn. Terwijl velen in het westen van het Christendom zijn vervreemd geraakt, gaat op hen van de oosterse religies een aantrekkingskracht uit. Velen worden getrokken door allerlei vormen van oosterse mystiek, zoals yoga en transcendente meditatie. Ook- of moeten we zeggen juist - in een vertechniseerde en vermaterialiseerde maatschappij blijkt de mens aan meer behoefte te hebben dan alleen aan geld verdienen en sex. De mens die vervreemd is van de kerk en elke vorm van christelijke godsdienst, blijkt toch uiteindelijk niet zonder godsdienst te kunnen en zoekt bevrediging voor zijn diepste religieuze gevoelens, die ieder mens eigen zijn, en meent die in de oosterse religies gevonden te hebben.
En daarbij komst ook nog dat duizenden gastarbeiders, afkomstig uit Turkije, Marokko en Tunesië, hun mohammedaanse godsdienst onder ons brengen en vaderlanders, die tevoren nauwelijks iets wisten over Mohammed en zijn miljoenen aanhangers, komen nu op hun werk dagelijks in aanraking met Moslems, die hun geloof niet onder stoelen en banken steken, maar gelegenheid en ruimte vragen voor de uitoefening van hun religieuze plichten. En tot de Surinamers onder ons behoren ook vele Moslems en Hindoes.
Dit alles brengt ons in aanraking met de oude, maar nog levende godsdiensten uit het oosten op een wijze als nooit tevoren en de vraag komt bij velen op naar de zin van deze oude religies en of het Christendom wel zo uniek is als steeds is voorgesteld en of andere godsdiensten zelfs niet beter zijn of dat daardoor langs een andere weg hetzelfde wordt bereikt als door het christelijk geloof. Ook aan onze jonge mensen gaan deze vragen niet voorbij. Ze worden gesteld op de catechisatie en ambtsdragers kunnen er op huisbezoek voor komen te staan. En in de boekhandels verschijnt daarover een zee van literatuur en er is veel vraag naar. Meer dan ooit staat het christelijk geloof in de confrontatie met de wereldgodsdiensten. Hoe moeten we als christenen er tegenover staan? Wat hebben de oude wereldgodsdiensten ons te zeggen? Hoe moeten we ze beschouwen? Heeft de boodschap van het evangelie van onze Heiland Jezus Christus daartegenover nog zin? De kerk kan er niet aan voorbij. Het Tweede Vaticaans Concilie en de Conferentie van de Wereldraad van Kerken in Nairobi hebben er aandacht aan gegeven. En daarom is het goed dat vandaag het onderwerp ook onder ons aan de orde wordt gesteld: het christelijk geloof temidden van de wereldgodsdiensten.
Het christelijke geloof
Met opzet spreken we van het christelijk geloof en niet van het Christendom, zoals meestal geschiedt in verband met de andere wereldgodsdiensten.
Het Christendom is een godsdienst-historisch verschijnsel, dat ontstaan is uit de verkondiging van de bijbelse boodschap, maar aan welks gestalte vele andere invloeden hebben meegewerkt, zoals het griekse en romeinse denken. Bronnen van het Christendom zijn naast Jeruzalem ook Athene en Rome geweest, terwijl hier in het noorden ook de germaanse volksaard zich niet onbetuigd gelaten heeft en bovendien allerlei latere wijsgerige en geestelijke stromingen bepalend zijn geweest. Het Christendom heeft daardoor en specifiek westerse kleur gekregen en wordt ook door de aanhangers van andere godsdiensten in de andere werelddelen als zodanig beschoud en daarom wel voor Europa, maar niet voor elders geschikt geacht. Daaraan hebben de kerken, ondanks hun zendingsijver uit liefde voor de Heiland tot behoud van de medemens, waarvoor nooit genoeg waardering kan worden opgebracht en wat door God ook niet ongezegend is gelaten, toch mede schuld. Teveel zijn vaak de bijbelse boodschap en de westerse vorm van het Christendom zozeer met elkaar vereenzelvigd, dat met de boodschap van de bijbel ook een stuk westerse cultuur werd overgebracht, zodat men in het oosten wel moest denken dat het Christendom een westerse aangelegenheid is, waarvan men zich met elke andere invloed uit het westen moet ontdoen, in plaats dat de bijbelse boodschap gelegenheid kreeg in de oosterse cultuurwereld haar eigen gestalte te krijgen.
Bovendien is het Christendom een zo complex verschijnsel van allerlei geloven en kerken, dat men haast niet weet waaraan men bij het Christendom moet denken. De Oosters-Orthodoxe en de Rooms-Katholieke kerken staan tegenover elkaar en trekken gescheiden op. Daarnaast en ook weer tegenover elkaar zijn in het westen de protestantse kerken tot ontwikkeling gekomen, die echter onderling ook weer hopeloos verdeeld zijn. We hoeven alleen maar te denken aan kerken van lutherse en van gereformeerde signatuur, waarvan de laatsten op hun beurt weer in allerlei kerken en kerkjes zijn uiteengevallen, die met elkaar strijden om het brevet van rechtzinnigheid. HET Christendom bestaat gewoonweg niet.
En hoe zou dat verdeelde Christendom, dat in veel opzichten ook totaal verwereldlijkt is, de kracht hebben om een geestelijke strijd met de wereldgodsdiensten aan te binden. Men kan zelfs vragen of dat Christendom nog wel werkelijk een boodschap heeft of dat het niet zo vermolmd en innnerlijk verzwakt is dat men moet vrezen dat het vroeg of laat door de godsdiensten uit het oosten verdrongen wordt. Welke boodschap zou het Christendom aan de wereld van het oosten hebben? Kan de mens in het oosten aan het Christendom hier in het westen aflezen wat de kracht van het evangelie is? Heeft het Christendom getoond wat naar de eis van het evangelie liefde, gerechtigheid en zelfverloochening is? Wat moet de mens in het oosten denken van de verschrikkelijke oorlogen, die in het westen door christenen gestreden zijn? Wat van het materialisme, de handelspraktijken, de expansiedrift, de machtsuitoefening en de onderdrukking, die de mens in het oosten van de christenen in het westen ervaren heeft? Zou het Christendom nog met enige pretentie kunnen komen?
Het enige wat kracht heeft in de confrontatie met de grote godsdiensten der wereld is het christelijk geloof, zoals dat gewerkt en gevoed wordt door en leeft uit en naar het evangelie. De ontmoeting van godsdiensten haalt niets uit. Het gaat om de ontmoeting van mensen, waarbij christenen moeten laten zien wat het christelijk geloof in hun leven betekent. Het zal in de ontmoeting met aanhangers van andere godsdiensten gaan om woord en daad. Het is het geloof in God, de Vader, en in Jezus Christus, zijn Zoon, onze Heer en Heiland, en in de Heilige Geest, die door het evangelie vernieuwend werkt. Op dit vernieuwend werk van de Heilige Geest komt het aan. Wat de wereld overwint is niet het Christendom. Wat de wereld overwint is naar het woord van de apostel Johannes het geloof (1 Joh. 5:4). En dat niet omdat het geloof een kracht in zichzelf zou zijn. Maar dat geloof is een kracht, omdat het geloof is in de levende God, de Vader, en in Jezus Christus, die door zijn kracht de wereld overwonnen heeft en nog overwint. We kunnen de strijd met de wereld en de godsdiensten der wereld aan alleen door zijn kracht en omdat het evangelie zijn evangelie is. De kracht ligt niet in het beter zijn van het Christendom boven alle andere godsdiensten, of omdat christenen beter zijn. De kracht ligt alleen in de boodschap van het evangelie, die Gods boodschap is, en in Jezus Christus, die tot de zijnen spreekt: Heb goede moed, Ik heb de wereld overwonnen (Joh. 16:33).
En als Hij zijn discipelen uitzendt om zijn boodschap aan alle volken te brengen voegt Hij daaraan toe: Zie, Ik ben met u, al de dagen, tot de voleinding der wereld. (Matth. 28:20).
Alleen daaraan is de kracht te ontlenen voor de ontmoeting met de andere religies.
De wereldgodsdiensten.
Wanneer wij spreken over de wereldgodsdiensten denken we vooral aan de drie grote niet-christelijke godsdiensten met elk honderden miljoenen aanhangers: het Hindoeiṡme, het Boeddhisme en de Islam. We laten het jodendom buiten beschouwing, omdat dat vanuit het Christendom dat uit het jodendom ontstaan is en met het jodendom 2/3 van de bijbel gemeen heeft, een eigen benadering vereist. Daarom mag ook het jodendom met de andere godsdiensten niet op één lijn geplaatst worden.
We zullen proberen van genoemde godsdiensten een korte karakteristiek te geven, hoewel dat eigenlijk onmogelijk is. Even onmogelijk als wanneer wij in vijf minuten een karakteristiek zouden moeten geven van het Christendom met zijn geschiedenis van bijna 2000 jaar en met zijn vele kerken, secten en bewegingen. Maar een paar dingen Vallen wel te noemen.
Het Hindoeiṡme.
Van de drie godsdiensten is het Hindoeiṡme de oudste.
Het dankt zijn ontstaan aan de Ariërs, die ongeveer 1500 v. Chr. (d.i. zo ongeveer de tijd, dat de Israelieten uit Egypte naar Kanaän trokken) zich vestigden langs de rivier de Indus in wat wij India noemen. Die Ariërs waren verwant aan de germanen, zodat we nog altijd spreken van de indo-germaanse volkerengemeenschap en van indo-germaanse talen. Er is verwantschap tussen de germaanse, romaanse en indische talen. Ze gaan alle terug op een gemeenschappelijke moedertaal, het sanskriet. Nog altijd telt India de meeste hindoes, meer dan 300 miljoen. De naam Hindoeiṡme hangt samen met de naam van de rivier, de Indus. Het is dus eigenlijk de godsdienst in het gebied van de rivier de Indus, India.
Het oudste heilige geschrift van de Hindoes is de Rig-Veda. Het woord Veda is verwant met ons woord „weten”. Het is het boek van de heilige kennis. Het is een verzameling van meer dan duizend hymnen, lofprijzingen op de goden, die gebruikt werden by het brengen van offers. Aanvankelijk werden ze mondeling van geslacht op geslacht overgeleverd en pas later op schrift gesteld.
In een nog latere periode, ongeveer 600 v. Chr., kwamen de Oepanishaden tot stand. Hierin liggen de uitgangspunten voor de latere indische leer aangaande wereldbeschouwing en verlossingsstreven. De individuele ziel van elk individueel mens,de Atman (verwant met ons woord adem), is één met en maakt deel uit van de onpersoonlijke wereld-ziel (Brahman), die ten grondslag ligt aan de hele kosmos en deze geheel en al doordringt. Men kan zeggen dat het Hindoeiṡme een pantheiṡtische trek heeft als men daarbij maar niet denkt aan een persoonlijke godheid. De brahman is de onpersoonlijke of bovenpersoonlijke oergrond van alle bestaan, de onzichtbare werkelijkheid achter de zichtbare wereld, die slechts schijn is.
Men kan daarom misschien beter zeggen dat het Hindoeiṡme monistisch is. Het gaat om de eenheid van mensenziel en wereldziel, het opgaan in het onpersoonlijke Al. Verlossing is deze eenheid te bereiken. Dat betekent bevrijding van de hchamelijke en aardse werkelijkheid. Die is maja, schijn, onwerkelijkheid. Geheel hiermee samen hangt het centrale dogma van het Hindoeiṡme, namelijk de leer van karma en reihcarnatie. De mens is gebonden in de samsara, de kringloop van wedergeboorten. Stelden oude teksten dat de mensenziel bij het sterven opgaat in de wereldziel, daarna treedt de gedachte naar voren, dat elk mens na zijn sterven is gedoemd tot een wedergeboorte, een opnieuw geboren worden. Dus niet in de zin, waarin Jezus daarover sprak met Nicodemus (Joh.3:3), maar in de letterlijke zin, dat een mens na zijn geboorte opnieuw geboren wordt.
Deze nieuwe geboorte wordt bepaald door het karma.Karma is het totaal van het doen en laten van de mens, heel zijn moreel gedrag, dat zijn lot na de dood bepaalt. Het zedelijk gedrag van de mens bepaalt hoe hij na zijn sterven opnieuw geboren wordt. Heeft men goed geleefd, dan wordt men na zijn sterven wedergeboren in een betere situatie, heeft men siecht geleefd, dan wordt men in een nieuw leven gedegradeerd. Het karma, het gedrag van de mens, dat dit nieuwe leven bepaalt, kan men zien als een soort vergeldingsleer, maar het werkt automatisch, naar een ijzeren wetmatigheid en daar komt geen god aan te pas. Karma dwingt de mens in de kringloop van nieuwe geboorten. Karma is als een klok die afloopt, maar ook zichzelf weer opwindt. Zo wordt de mens als op een rad alsmaar rondgedraaid. Hij zou er af willen, maar hij kan niet. Indische theologen hebben soms een hele lijst van oorzaken en gevolgen samengesteld. Als je dit doet, word je dat. En als je dat doet, word je dit.
Van hieruit moet ook het kastenstelsel in India worden beschouwd. De indische maatschappij kent vele klassen van mensen, maar er zijn vier hoofdklassen:
1. de brahmanen (priesters), die de offers verzorgen, die nodig zijn tot instandhouding van de wereld;
2. de adel en de militairen;
3. de landbouwers, handwerklieden en handelsmensen;
4. de arbeiders, de sjoedra’s, oorspronkelijk de slaven.
En dan is er nog een grote kategorie van mensen, die tot geen enkele klasse worden gerekend, de uitgestotenen, de paria’s.
Dit hele klassenstelsel is onlosmakelijk met de indiase religie verbonden en daarin zal, ondanks b.v. pogingen van Ghandi om ook de paria’s als gewone mensen te beschouwen, niet gemakkelijk iets veranderd worden. Immers de wet van karma en reihcarnatie (wedergeboorte) bepaalt hoe een mens en in welke klasse hij geboren wordt. Is men in dit leven lid van een lage kaste, dan is dat eigen schuld. Men heeft het er in zijn vorig bestaan naar gemaakt. Wie daarom raakt aan het kastenstelsel, raakt aan het eeuwig bestcl der dingen.
Verlossing is voor de hindoe bevrijd te worden uit deze eeuwige kringloop van wedergeboorten.
Middelen daartoe zijn o.a. zelfbeheersing, afstand doen van hchamelijke en materiële lusten, sexuele onthouding, mijding van alcoholgebruik, waarachtigheid, eerbied voor menselijk en dierlijk leven. Vooral de koe wordt heilig geacht. Een hindoe zal geen koe doden, rundvlees eten is hem een gruwel. Ongestoord scharrelen in India de koeien door dorpen en Steden.
Natuurlijk zn’n er velen in India, die zich aan deze regels niet storen en zelfs een stuk rundvlees niet versmaden, maar dat moeten ze dan na hun dood in een nieuw leven bezuren. Zij, die zich wel aan de regels houden, kunnen daardoor hun positie na dit leven verbeteren.
Het gaat de vrome hindoe er om om van de wedergeboorten en het lichaam los te komen. Verlossing is niet meer in enig lichamelijk bestaan te hoeven terug te keren. Een bijzonder middel daartoe is ook de ascese en de meditatie. Tot het eerste behoren bepaalde lichaamsbewegingen en - houdingen, ademhalingsriten, zich door concentratie ongevoelig maken voor pijn door b.v. te gaan liggen op gloeiende as of een spijkerbed. Een bekende vorm van meditatie is yoga. Door bepaalde concentratiemethoden tracht men tot hogere bewustzijnstoestanden te komen om zo het eigen ik in het ik van de godheid te doen opgaan. Op de achtergrond ligt een dualisme tussen stof en geest. De geest moet zich door ascese en meditatie losmaken van de stof, het wereldse en het lichamelijke. Het Hindoeiṡme kent vele goden en toch spelen de goden bij vele hindoes weinig een rol. In het volksgeloof hebben de goden een funktie en de mensen roepen ze aan in nood en lijden. Maar bij de upper-ten in het Hindoeiṡme is er het streven om zelfs van de goden los te komen en geheel en al door zichzelf op te gaan in de grote Al-god, de wereldziel, de brahman,of hoe men het noemen wil. Toch springen er twee goden bij de hindoes bijzonder uit, Visjnoe en Sjiva. En voor de een is Visjnoe de hoofdgod en voor de ander Sjiva en voor nog weer anderen zijn Visjnoe en Sjiva twee namen voor één en dezelfde god.
In een vurige liefdevolle overgave aan één van deze beide goden wordt naast ascese en meditatie een derde weg gevonden om bevrijd te worden van het lijden in deze wereld. Deze liefdevolle overgave wordt bhakti genoemd.
Bhakti is het streven om met heel de menselijk persoonlijkheid gemeenschap met God te bereiken. Zij leidt tot mystieke eenwording met de godheid. Hij die zich zó aan de godheid overgeeft krijgt genade en onsterfelijkheid. Men heeft wel eens gedacht dat het Hindoeiṡme dit bhakti-geloof heeft ontleend aan het Christendom. Feit is in elk geval, dat het Hindoeiṡme gemakkelijk allerlei elementen uit andere religies in zich opneemt. Het gaat uit van de grondregel dat in wezen alle religies één zijn, waarom een hindoe gelooft dat een alle godsdiensten zullen uitmonden in de aanvaarding van de universele leer van het Hindoeiṡme.
Ghandi was, hoewel hij een gelovig hindoe was, diep onder de indruk van de figuur van Jezus en voelde zich sterk aangetrokken tot de leer van de bergrede.
Het Boeddhisme.
Dit is uit het Hindoeiṡme ontstaan en telt ook minstens een half miljard aanhangers in Zuid-Oost Azië tot Japan toe Volgens récente opgaven zijn er in Europa ook reeds een kwart miljoen Boeddhisten. Zoals reeds eerder gezegd, de opmars van de Indische godsdiensten in Europa is gaande.
In onderscheiding van het Hindoeiṡme, dat eigenlijk geen godsdiensstichter heeft, gaat het Boeddhisme terug op de persoon van Siddharta Gautama Boeddha. Hiervan is Siddharta eigennaam, Gautama familienaam en Boeddha betekent „verlichte”.
Boeddha heeft het licht naar de ware verlossing gevonden en predikte dat aan anderen.
Boeddha leefde ongeveer 500 v. Chr. in het huidige Nepal. Hij was een rijke prins, maar toen hij een enige malen het paleis verliet kwam hij in aanraking met de eilende van het leven, met lijden, armoede, ziekte en dood. Dit greep hem zozeer aan, dat hij besloot asceet te worden en al zijn bezittingen te vertaten.
De leer van Boeddha kan ongeveer als volgt worden weergegeven.
Nog sterker dan in het Indoeiṡme speelt in het Boeddhisme de samsara, het rad der wedergeboorten, een rol van betekenis. Het hoogste doel voor de mens is zich losmaken van alle begeerte. De begeerte trekt de mens steeds weer naar beneden en houdt hem gevangen in de eeuwige kringloop. Wie zich kan losmaken van elke begeerte en van alles wat de zintuigen waarnemen, is waarlijk vrij. Het Boeddhisme kent vier waarheden, die tot de verlossing leiden. De eerste is: alle leven is lijden; de tweede: de oorzaak van dit lijden is de begeerte; de derde: het lijden kan slechts worden opgeheven door alle begeerte los te laten; de Vierde waarheid is: dit kan bereikt worden via het „Achtvoetige Pad”: het juiste inzicht, het juiste voornemen, het juiste woord, het juiste handelen, de juiste wijze van levensonderhoud, de juiste inspanning, de juiste opmerkzaamheid en de juiste meditatie.
Het Boeddhisme kent geen goden en is dus geen godsdienst in de strikte zin van het woord, maar allerlei godsdienstige vormen zoals meditatie, ascese, kloosterideaal e.a. kent het wel en het is geheel gericht op de verlossing van de mens. Die verlossing is de bevrijding van alle lijden en daar het leven lijden is, van het leven zelf. Doel is het opgaan in het nirvana. Nirvana is de vernietiging van de begeerte en het niet meer worden teruggebracht in de kringloop der geboorten. Het is het zalig niets. De vonk, die langzaam verdwijnt, langzaam dooft. Door dit ideaal kent het boeddhisme vele kloosters, waarin de monikken zich terugtrekken. Maar niet ieder kan in een klooster gaan. Toch plegen ook leken, die niet een leven van volledige onthouding kunnen volgen, vaak geruime tijd en meer dan één maal in hun leven in het klooster te gaan om zich zo van al te wereldse invloeden te reinigen.
Er zijn twee hoofdstromingen in het Boeddhisme. Het Hinayana in het zuiden en het Mahayana in het noorden (China en Japan). Het Hinayana, dat „kleine voertuig” betekent, legt de nadruk op persoonlijke vroomheid en op ascese tot verlossing van persoonlijk leven. Het Mahayana, „grote voertuig”, verkondigt verlossing door goede werken en barmhartigheid ook voor anderen. Men heeft het wel vergeleken met een brandend huis. De Hinayana legt de nadruk op zelfverlossing, Mahayana probeert ook anderen uit de brand te redden.
De leer van het kastenstelsel als van het Hindoeiṡme kent het Boeddhisme nergens. Maar evenmin was Boeddha een sociaal hervormer. Begrippen als sociaal onrecht en sociale gerechtigheid kent het Boeddhisme niet. Een siecht bestaan op aarde is eigen schuld, gevolg van eigen karma. Grondkenmerk van Boeddha’s leer is een diep besef van de vergankelijkheid van al het aardse en het streven om daarvan voorgoed verlost te worden.
De Islam
De Islam telt meer dan 600 miljoen aanhangers in de wereld, vooral in Azië en Afrika. Wat Azië betreff moet worden gedacht aan heel de arabische wereld, gedeelten van India en Indonésie. Deze godsdienst is van een geheel andere aard dan de twee eerst genoemde. Worden deze gekenmerkt door ascese en een opgaan van het menselijke in het goddelijke, de Islam legt sterk de nadruk op de hoogheid van Allah en de kleinheid en nietigheid van de mens. „Allah is groot” is de grondregel van de Islamietische belijdenis en van de mens wordt deemoed, onderwerping en gehoorzaamheid gevraagd. Dat is ook de betekenis van het woord islam en de moslim is de gelovige, die zich onderwerpt. Wij spreken nog wel eens van Mohammedanen, waardoor wij de moslems aanduiden als volgelingen van Mohammed, maar zelf zullen ze zich nimmer zo noemen.
Mohammed is voor hen een groot profeet, de grootste profeet, die Allah ooit naar deze wereld gezonden heeft. Maar ook Mohammed blijft mens. Van een vergoddelijking van Mohammed is nooit sprake geweest. Eén van de grootste grieven van de moslems tegen de christenen is, dat deze van Jezus, die ook voor de moslems een groot profeet is, belijden dat Hij de zoon van God is.
De Islam is de jongste van alle grote godsdiensten. De moslems beginnen de geschiedenis van de Islam en van de islamietische jaartelling met de Hidjra, de vlucht van Mohammed uit Mekka in het jaar 622 van onze jaartelling. Mekka, gelegen in het westen van het Arabisch Schiereiland, niet ver van de Rode Zee, was de geboortestad van Mohammed. Daar begon hij als een oudtestamentisch profeet het gericht van Allah over de zonden en het bijgeloof van zijn arabische volksgenoten te verkondigen. Hij werd hier waarschijnlijk toe geihspireerd door gesprekken met joden en christenen in zijn omgeving. Slechts een klein groepje van getrouwen wist hij rondom zich te verzamelen, bij de overgrote meerderheid van zijn stadgenoten wekte hij de vijandschap op, waarom men hem uit de stad verdreef.
ongeveer 400 km. noordelijker gelegen Jathrib, dat voortaan Medina (de stad van de profeet) zou worden genoemd.
In Medina werd hij als een godsgezant ontvangen en kreeg hij gelegenheid zijn boodschap nader te ontwikkelen en bij velen in praktijk te brengen. Joden en christenen trachtte hij op zijn hand te krijgen door te verkondigen, dat tot de grootste profeten, die Allah in deze wereld gezonden heeft, ook Mozes en Jezus behoren. Maar toen joden en christenen zich van hem distantiëerden, verkondigde hij dat dezen de leer van Allah hadden verbasterd en dat Allah nu opnieuw aan hem de ware leer had geopenbaard. Die leer was ook dezelfde als die God eens eerder had geopenbaard aan Abraham en Ismaël, de stamvaders van de arabieren. Zijn de joden afstammelingen van Abrahams zoon Izaäk, de arabieren gaan er prat op afstammelingen te zijn van Abrahams zoon Ismaël. Abraham en Ismaël waren de eerste moslems. Zij bouwden ook het heiligdom in Mekka, de Kaäba. In werkelijkheid is de Kaäba in Mekka een meteoorsteen, die eens uit de lucht is komen vallen en reeds lang vóór Mohammed door de arabieren afgodisch werd vereerd. Het woord Kaäba is ons woord kubus en wordt zo genoemd vanwege de vorm, die het stuk zwarte steen heeft. Toen de profeet in Medina veel succes had met zijn prediking, richtte hij zijn aandacht weer op Mekka. Daar wilde hij opnieuw zijn invloed beproeven en werd de Kaäba tot een heiligdom verklaard, waarvan de moslems zich moesten meester maken. Zo verklaarde Mohammed de heilige oorlog tegen Mekka en daar nooit oorlogen fanatieker worden gestreden dan heilige oorlogen riehtten Mohammeds aanhangers verbeten hun strijd tegen Mekka, welke stad in het jaar 630 in hun handen viel en sindsdien ds heilige stad der Moslems is met het voornaamste heiligdom, de Kaäba, waarheen elke moslem minstens eenmaal in zijn leven een bedevaart moet maken.
Het tweede grote heiligdom van de islamieten in rangorde is de El Aksa moskee in Jeruzalem, op de plaats waar eens de tempel van het joodse volk stond. Maar Mekka Staat bovenaan. Een vrome moslem bidt ook altijd met zijn gezicht in de richting van Mekka.
De gedachte van de heilige oorlog is de moslem bijgebleven. Zijn opdracht is niet alleen Mekka, maar de hele wereld voor Allah te Winnen en te zuiveren van afgoderij en valse godsdienst.
Daaruit moet ook verklaard worden dat al zo spoedig na de dood van Mohammed in 632 de enorme expansie van de Islam plaats had. Bij de dood van de profeet was reeds heel het Arabische Schiereiland voor zijn leer gewonnen. Maar de opmars ging stormenderhand door. In de eerste eeuw na de dood van de profeet vielen grote stukken van Azië, zoals Syrië, Palestina, Egypte, Klein-Azië en zelfs tot in India toe in moslemse handen. In de elfde eeuw volgde Indonesië, met Sumatra, Java en Celebes. Nu nog is de bevolking daar voor 75-90 procent islamietisch en drie eeuwen overheersing van christelijk Nederland heeft daarin geen wijziging gebracht. Ook al heel spoedig werden Noord-Afrika en Egypte door de islamietische opmars onder de voet gelopen. Waar eens bloeiende christelijke gemeente waren zoals in Noord-Afrika, het woongebied van verschillende kerkvaders, o.a. Augustinus, en in Klein-Azië met zijn zeven gemeenten in het boek Openbaring, werd elke christelijke herinnering weggevaagd en voorgoed de vaan van de Islam geplant. In Egypte wist zich slechts een kleine, maar hardnekkige groep van christelijke kopten tot op de dag van vandaag te handhaven.
Een enkele maal heeft het er op geleken dat ook ons werelddeel Europa voor de Islam zou gewonnen worden. Vanuit Noord-Afrika staken de moslemse légers de Middellanse Zee over, landden in Gibraltar en maakten zich van grote delen van Spanje meester. Daarna stak men de Pyreneeën over en wisten de moslems door te dringen tot in midden-Frankrijk toe, waar ze in 732 (dus honderd jaar na de dood van Mohammed) door Karel Martel in een beslissende slag tot staan werden gebracht en teruggedrongen tot in Zuid-Spanje, waar ze in Granada, dat nog altijd de herinneringen aan deze moslemse periode bewaart, een laatste bolwerk in Europa behielden, tot ook dit in 1492 viel. De slag van Karel Martel is een van de meest beslissende veldslagen in de wereldgeschiedenis geweest. Anders was misschien ook Europa een islamietisch werelddeel geworden. Toch hebben de moslems ook later nog hun krachten op Europa beproefd. Zowel in 1529 als in 1683 stonden de islamietische Turken voor de poorten van Wenen, maar werden teruggeslagen.
Door de kruistochten vanuit Europa is nog een poging gewaagd om stukken van Azië, en inzonderheid Palestina, op de moslems voor de christenen te Winnen, maar dit is op een fatale mislukking uitgelopen. De Islam is een geweidige macht in de wereld. Eerst militair, later ook cultureel en wetenschappelijk. De eerste moslemse universiteit werd in 972 in Caiṙo gesticht, de volgende bijna een eeuw later in Bagdad. Vele theologen, maar ook allerlei andere geleerden hebben hun wetenschap vanuit het islamietisch geloof gestalte gegeven en hebben zo de verbreiding van de Islam op elk gebied van cultuur en wetenschap bevorderd. Men moet daar niet gering over denken. Dezelfde Problemen als waarmee wij worstelen, als het gaat om de uitleg van de bijbel en de verhouding van godsdienst en wetenschap, zijn ook in de Islam aan te wijzen. Evenmin als het Christendom is ook de Islam een eenheid. Er zijn ook daar vele richtingen en stromingen, waar op we nu niet kunnen ingaan. Het gaat thans slechts om een enkele karakteristiek. En die valt dan nog als volgt samen te vatten.
De Islam kent vijf geloofsregels en vijf voorschriften, waaraan elke moslim zich moet houden. De vijf voorschriften worden ook wel genoemd de vijf zuilen van de Islam. De geloofsregels zijn:
1. Het geloof in één God.
2. Het geloof in het bestaan van engelen.
3. Het geloof in de goddelijkheid van de Koran, de islamietische bijbel.
4. Het geloof in de opstanding en een leven hiernamaals.
5. Het geloof in de wetmatigheid van de schepping.
De vijf voorschriften zijn:
1. De belijdenis, die iedere moslim met mond en hart moet uitspreken: Er is maar één God en dat is Allah en Mohammed is zijn profeet;
2. Het gebed (salát). Vijf maal per dag moet een moslim zijn gebed doen met de daarbij voorgeschreven lichaams-houdingen, kort na zonsopgang, ’s middags om twaalf uur, aan het eind van de middag, direkt na zonsondergang en vlak voor de nacht. Het gezicht is daarbij gericht naar Mekka. Een moslim kan overal bidden, maar inzonderheid is de moskee de gebedsplaats. Alle miljoenen moslems bidden op éénzelfde tijd.
3. Vasten, inzonderheid in de maand Ramadan, de heilige maand, waarin Mohammed zijn eerste openbaring ontving. Tussen zonsopgang en zonsondergang mag de moslim niets eten of drinken. Slechts in bepaalde gevallen is dispensatie te verkrijgen.
4. Het geven van aalmoezen, ter ondersteuning van armen en hulpbehoevenden. De mens is slechts rentmeerster van Allah.
5. Eens in het leven een bedevaart naar Mekka.
Het zich niet houden aan deze voorschriften is grote zonde en wordt met het eeuwig oordeel gestraft. Wie zich aan de voorschriften houdt wordt zalig en komt bij de opstanding in het paradijs. Een verlosser kent de Islam niet. De mens verlost zichzelf van het eeuwig oordeel door aan de voorschriften te voldoen.
De Koran is het heilige boek van de Islam Het woor Koran betekend „om te lezen”. Hij omvat 6200 verzen en is kleiner dan ons Nieuwe Testament. Vele moslems reciteren hele stukken uit het hoofd in het arabisch. Ook daarin zit iets verdienstelijks. De inhoud van de Koran beloopt 23 jaar uit het leven van de profeet. Er wordt van geloofd, dat hij letterlijk door Allah is geihspireerd, waarom er ook niet aan veranderd of aan toegevoegd mag worden.
Waardering
Hoe moeten wij vanuit het christelijk geloof deze godsdiensten waarderen? We raken hier aan een vraagstuk, waarover christenen de eeuwen door hebben nagedacht en vaak met tegenovergesteld resultaat. Men heeft alle niet-christelijke religies zonder meer verklaard als eigen werk van de duivel, die daarom wel „ de aap van God” werd genoemd en alle godsdienststichters, zoals Mohammed, werden eenvoudigweg beschouwd als pure bedriegers. Geheel daartegenover Staat de mening, dat alle religies vrucht van Gods openbaring zijn en daarom even waar. Zij wijzen alle, zij het langs verschillende wegen, de weg naar God. Het gaat in alle religies wezenlijk om hetzelfde doel. De dialoog, het gesprek met elkaar, dient alleen om van elkaar te leren en zo tot een gemeenschappelijke eenheid te komen.
Bekend is het verhaal van de wijsgeer Lessing in diens drama „Nathan de wijze” Een vader heeft een kostbare ring en hij moet die bij zijn dood geven aan de meest geliefde van zijn drie zonen. Maar zijn zonen zijn hem allen even lief. Daarom wil hij tegen het einde van zijn leven geen van zijn zonen teleurstellen en laat hij naar het model van de echte ring nog twee andere maken. Na zijn dood denkt iedere zoon de echte ring te bezitten. Maar wie heeft de echte ring? De rechter weet het ook niet en bepaalt dat wie het meest liefheeft de echte ring bezit. Wie heeft de echte godsdienst?, vraagt Lessing als conclusie. Niemand kan het weten. Het komt aan op de liefde. Het doet er niet toe of men jood, christen, moslim of wat dan ook is. De leer is niet belangrijk, het gaat om het leven. Het is dan ook onjuist dat de ene religie zich verheft boven de ander. Alle zijn ze even waar. Of men kan de waarheid toch niet kennen.
In het boekje van Kuitert „Zonder geloof vaart niemand wel”, waarin hij het Christendom probeert te tekenen in het grote raam van godsdienst en godsdiensten, blijft er ook van het eigenlijke van het christelijke geloof weinig of niets over. Waarheidscriterium voor het geloof is of men er wél bij vaart.
Hiet staan twee standpunten tegenover elkaar, die beide zijn af te wijzen. De gedachte dat alle niet-christelijke godsdiensten zonder meer uitvindingen zijn van de duivel in eigen persoon is onhoudbaar. En godsdienststichters als Boeddha en Mohammed zijn voor zichzelf persoonlijk overtuigd geweest van de echtheid van hun roeping en opdracht.
Trouwens ook Paulus weet in zijn rede tot de Grieken in Athene wel iets meer waardering voor hun religie op te brengen, hoewel hij de dwaling daarin opmerkt, dan dat hij daarin alleen maar bedrog signaleert. In hun religie, hoewel de ware niet, erkent hij toch een zoeken en tasten om de ware God, die hij hun predikt, te mogen kennen. En als hun dichters zeggen, dat wij allen in God leven, ons bewegen en zijn, neemt hij daarin een kern van waarheid waar (Hand. 17:27v.).
Maar tegelijk ligt in de aanpak en de toespraak van Paulus opgesloten dat voor hem niet alle religies even waar zijn en dat het niet onverschillig is wat men gelooft. Voor Paulus is er maar één weg tot behoud en dat is het geloof is de opgestane Heiland Jezus Christus, die tegelijk Rechter en Heiland der wereld is.
De bewering, dat alle godsdiensten even waar zijn en naar hetzelfde doel leiden, wordt weerlegd, wanneer men de verschillende godsdiensten met hun onderling tegenstrijdige waarheden en bedoelingen naast elkaar vergelijkt. Het gaat in het Boeddhisme en in het christelijk geloof beide om verlossing, maar daarmee houdt dan ook elke overeenstemming op. Het gaat in beide om twee totaal verschillende verlossingen. Bij de één gaat het om de verlossing van het bestaan als zodanig, bij de ander om verlossing van de zonde. En beide kan niet tegelijk waar zijn.
Men spreekt tegenwoordig ook wel van de kosmische betekenis van Christus en beroept zich dan op het woord, waarin Hij zich het licht der wereld noemt. Men ziet Christus werkzaam in allerlei sociale vernieuwingen, in de strijd tegen rassendiscriminatie, in democratische ontwikkelingen en in de huidige herleving van de niet-christelijke religies. En zonder te beweren, dat Christus niets met vernieuwingen te maken heeft, is dit toch een misbruik maken van het woord dat Hij gesproken heeft. Het gaat bij zijn licht om de ware verlossing en dat is een verlossing van zonde, houdt in wedergeboorte en vernieuwing van het leven en bekering tot de alleen ware God, Zijn Vader, die ook onze Vader wil zijn. Christus noemt zichzelf de enige weg tot de Vader.
„Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Joh. 14:16).
Er is maar één weg tot de kennis van de ware God, en die weg is Jezus Christus. Maar daarmee is het laatste woord over de niet-christelijke religies niet gezegd. We zagen reeds dat Paulus ook in deniet-christelijke godsdiensten een tasten en zoeken naar de ware God ontdekt. En in Rom. 1:18vv. spreekt Paulus zelfs van een openbaring van de waarheid door God aan de heidenen. Maar deze hebben die openbaring in ongerechtigheid ten onder gehouden. Door hun zonde en afval van de ware God konden ze tot de waarheid niet komen, hoewel hun die was geopenbaard. Daarom zijn ze ook niet te verontschuldigen (vs. 20). En als we dan vragen hoe God aan hen de waarheid heeft geopenbaard, zegt de apostel dat Gods eeuwige kracht en goddelijkheid sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand te doorzien is. Heel de schepping is een openbaring van Gods macht en heerlijkheid. De dichter van Ps. 8 zegt: hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde. En in Ps. 19 lezen we, dat de hemel Gods eer vertelt en die prediking gaat uit over de ganse aarde, al wordt geen stem vernomen. God openbaart zich in heel zijn schepping. En de mens zou daarin inzicht hebben ware zijn denken niet door zonde verduisterd. En toch is er bij de mens een zoeken en tasten naar God. En dat zoeken en tasten heeft iets te maken met Gods openbaring. De mens is op zoek naar God, omdat God tot de mens spreekt en hem zoekt. Daarin komt ook nog iets openbaar van het feit, dat God de mens heeft geschapen naar zijn beeld. Maar de mens kan God niet vinden, tenzij deze zich opnieuw door zijn Woord openbaart.
Men heeft daarom wel onderscheid gern aakt tussen Gods algemene en zijn bijzondere openbaring. Onder Gods algemene openbaring verstaat men dan zijn openbaring in de schepping, maar ook in zijn trouwe zorg, die Hij steeds aan zijn schepselen bewijst.
Paulus zegt, dat God zich ook aan de heidenen niet onbetuigd gelaten heeft door wel te doen, door van de hemel te laten regenen en vruchtbare tijden te geven en overvloed van spijs en vrolijkheid (Hand. 14:17). In dat alles is Gods hand. Hij openbaart zich daarin. Maar evenzeer openbaart God zich in de wijsheid en het inzicht, dat ook bij andere volken voorkomt, en in recht en eerlijkheid, zoals die ook onder de Volkeren buiten Gods bijzondere openbaring gevonden worden. In Spr. 8:15, zegt God dat de koningen regeren door Zijn wijsheid en daardoor de machthebbers recht verordenen. Terecht hebben kerkvaders dan ook wel gezegd, dat alle wijsheid en alle waarheid, die ook bij niet-christe-lijke volken te vinden is, uit God zijn. Men heeft gesproken van een algemene werking van Gods Geest. Zo zegt Bavinck, dat niet alleen in wetenschap en kunst, in moraal en recht, maar ook in de godsdiensten een werking van Gods Geest aanwezig is. Maar deze algemene openbaring moet worden onderscheiden van de bijzondere openbaring door het Woord, zoals dat tot ons komt in de bijbel en vlees geworden is in Jezus Christus. Slechts hierdoor kunnen wij God en de ware religie werkelijk kennen. Er is geen ware kennis van de mens uit. Calvijn sprak van het zaad der religie (semen religionis) en van een gevoel voor het goddelijke (sensus divinitatis), dat in elk mens aanwezig is. Hij merkt op, dat de overtuiging dat er een God is, van nature bij allen is ingeboren en diep is ingehecht als het ware in merg en been. Maar nooit kan de mens uit dit besef van zichzelf uit tot de ware religie komen. Wel moet alle godsdienst - want geen volk is zonder godsdienst - uit dit besef voor het goddelijke worden verklaard, maar zonder Gods bijzondere openbaring kan men Hem en zijn goedgunstigheid jegens de mens niet kennen. Hetzelfde gevoelen treffen we aan in onze Dordtse Leerregeis, III, IV, 4. Daar wordt gezegd, dat na de val van de mens nog „enig licht der natuur” is overgebleven, „waardoor hij behoudt enige kennis van God”. Maar verworpen wordt de gedachte, „dat de mens door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis van God”. Het is dan ook totaal onbijbels en onconfessioneel, wanneer in de oude berijming van Ps. 14 en 53 wordt gedieht en de gemeente op de lippen gelegd!: „De trotse dwaas zegt in zijn boos gemoed: Er is geen God. Zij doven het licht der rede”.
Alsof, wanneer men het licht der rede niet dooft, men bij dat licht der rede God zou kunnen vinden en kennen. Dit is het reinste rationalisme en remonstrantisme.
We kunnen daarom zeggen, dat hoeveel adels en schoons we ook in andere religies ontmoeten - en we kunnen daarbij o.a. denken aan de overgave en de ascetische strengheid van de hindoe, de levensernst van de boeddhist, de eerbied van de moslem - en we daarin vrucht mogen zien van Gods openbaring en in alle godsdienstige uiting een zoeken en tasten naar de waarheid, we nochthans geloven dat we in de geschiedenis van het volk Israël en in de persoon en het werk van onze Heer Jezus Christus die bijzondere openbaring van God ontvangen hebben, waardoor we Hem mogen kennen en dienen als „de levende en waarachtige God”, die ons zijn Zoon Jezus Christus gegeven heeft en eenmaal geven zal, door wie wjj de ware en volkomen verlossing ontvangen en eenmaal ontvangen zullen (1 Thess. 1:10).
Het verschil
Over het verschil tussen het christelijk geloof en de niet-christelijke godsdiensten moet ik kort zijn. Ik zou heel de rijkdom van ons christelijk geloof, zoals dat is uitgedrukt in onze belijdenisgeschriften en formulieren, ter sprake moeten brengen. Maar laat ik slechts een paar dingen mogen noemen.
Het gaat in alle religies om verlossing.
En dat is ook wel te begrijpen. De mens wil verlost worden. Ieder mens ervaart dat de wereld, waarin hij leeft, en zijn eigen menselijk bestaan niet de ideale zijn. Maar er is groot verschil in wat men onder verlossing verstaat. In de indische religies gaat het om de verlossing uit de kringloop der geboorten, ten diepst om verlossing uit het menselijk bestaan zelf. De geest wil verlost worden uit het stof. Er is duidelijk een tegenstelling tussen stof en geest, ziel en lichaam. Alle ascese en meditatie is daarop gericht. In de Islam gaat het om de verlossing van het laatste oordeel en de ingang in het hemels paradijs, dat als de ideale wereld wordt gezien. Maar nergens kent men als in het christelijk geloof de verlossing van de zonde en van ons zondig bestaan. Het gaat in het christelijk geloof om de verzoende gemeenschap met God en de vernieuwing van het leven. Daarom zijn wedergeboorte en bekering in het christelijk geloof centrale gedachten. Het gaat niet om de verlossing van de ziel alleen. Ook het lichaam is in de verlossing begrepen. De belijdenis van de wederopstanding des vleses is een wezenlijk christelijke belijdenis. En het gaat om meer dan om de verlossing van het oordeel en de ingang in de hemel, al staan die er niet buiten. Het gaat om de gemeenschap met God en het eeuwige leven in die gemeenschap en de hoop gaat uit naar de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. Dat woord gerechtigheid is een specifiek bijbels en christelijk woord. Daar gaat het zelfs in deze wereld om. De christen wordt ook in deze wereld geroepen om gerechtigheid te beoefenen. Bovendien kennen alle niet-christelijke religies slechts zelfverlossing. Geen enkele religie kent als het christelijk geloof een Verlosser. Boeddha en Mohammed zijn geen verlossers. Zij zeggen slechts hoe de mens moet doen. De mens moet het zelf doen, hetzij door meditatie, ascese of overgave, hetzij als in de Islam door het houden van de islamietische verplichtingen. En in het christelijk geloof valt het doen er niet buiten. Paulus zegt ook: werkt uw zelfs zaligheid met vreze en beving. Maar hij voegt er terstond aan toe: want het is God die in u werkt beide het willen en het doen (Fil. 2:12v.). Het doen is geen voorwaarde voor de verlossing, maar vrucht. Het is vrucht van het verlossingswerk van Jezus Christus en het werk van zijn Geest. Daardoor wordt de mens vernieuwd en wordt hij geroepen in Gods wegen te wandelen.
In het christelijk geloof staan Gods daden centraal. Het christelijk geloof kent een geschiedenis van Gods heilsdaden, die hun hoogtepunt vinden in wat God in Jezus Christus heeft gedaan en nog doet. In geen enkele religie staan goddelijke heilsdaden centraal. Juist uit de daden Gods kunnen wij in het christelijk geloof God kennen. Het christelijk geloof kent daarom ook een toekomst, waarop de christelijke hoop gericht mag zijn. Wij verwachten een nieuwe hemel en nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. Wij mogen uitzien naar de wederkomst van onze Heiland, want Gods heilsgeschiedenis heeft nog haar voltooiing niet gevonden, maar werkt naar het einddoel toe.
Wezenlijk in het christelijk geloof is ook, dat God zijn verbond sluit met de mens. Hij spreekt: Ik ben de HERE, uw God. God zoekt de mens, niet om hem te veroordelen, maar om hem te behouden. Daarin komt Gods oneindige genade en barmhartigheid uit. Het christelijk geloof inruilen voor de niet-christelijke religies is daarom een dwaze en Godonterende verarming. Het is daarom zo jammer, dat in onze tijd velen, die het christelijk geloof de rug hebben toegekeerd, maar blijkbaar toch niet kunnen zonder enige vorm van religie, in allerlei vormen van niet-christelijk geloof hun heil zoeken. Reeds noemde ik vormen als yoga en transcendente meditatie. Dit schijnen slechts lichaams- en ademhahngstechnieken te zijn, maar zijn ten diepste religie en hangen samen met heel de hindoese levens- en wereldbeschouwing en hebben ook het doel daarheen de mensen te leiden. De bedoeling van deze technieken is dat de ziel van de mens loskomt om op te gaan in de wereldziel. Maar dan kent het christelijk geloof zinvollere vormen van gebed en meditatie. Hierop is vaak in het verleden helaas te weinig gewezen. Een grote fout is dat het christelijk geloof veelal is opgegaan in de leer en het dogma. Een afschuwelijk rationalisme heeft zich vaak van het christelijk geloof meester gemaakt en we zijn maar al te veel vergeten, dat naar het woord van Christus de boze geesten, en daar horen ook dogmatisme, rationalisme, dode orthodoxie, liefdeloosheid en verdeeldheid bij, alleen door vasten en bidden kunnen worden uitgeworpen. De ontmoeting met de oosterse religies kan ons ook als christenen nog wel een en ander leren en zeker tot bezinning roepen op wat Christus ons geboden heeft.
De ontmoeting.
De ontmoeting tussen christelijk geloof en niet-christelijke godsdiensten zal in de toekomst steeds meer aktueel worden. De grote godsdiensten der wereld zijn geen verre verschijnselen meer, die we alleen uit de boeken kennen, maar komen dichtbij en reeds hier en daar zijn ze buren geworden. Hindoes en Boeddhisten zijn onder ons. Moskeeën zijn reeds gebouwd en worden gebouwd. Hoe zullen wij de mensen van de andere religies tegemoet treden? Want we staan niet als godsdiensten tegenover elkaar, maar als mensen.
Tegenwoordig gebruikt men graag het woord dialoog. Het woord dialoog betekent gesprek, maar niet ieder verstaat er hetzelfde onder. In de laastste conferentie van de Wereldraad van Kerken in Nairobi is de dialoog tussen de verschillende godsdiensten der wereld weer ter sprake gekomen. En verschil van mening is duidelijk gebleken. Voor de één is de dialoog het gesprek met mensen van een ander geloof om te komen tot beter begrip van de ander. Men wil niet alleen praten, maar vooral ook luisteren. En luisteren naar de ander en beter begrip krijgen voor de ander is inderdaad de eerste voorwaarde voor een goede communicatie en het leggen van een brug waarlangs de boodschap tot de ander werkelijk kan overkomen. Die zelf niet luistert kan niet verwachten dat de ander naar hem luistert.
Anderen zien echter in de dialoog meer en willen daarin zoveel respekt opbrengen voor de ander dat men die ander geheel in zijn overtuiging laten wil. Men ziet dan in de dialoog slechts een vorm van samenwerking op elk terrein waar dat mogelijk is. En deze gedachte wordt nog versterkt wanneer men van mening is dat Christus in alle religies aanwezig is. Welk recht zou dan een christen hebben om voor zijn overtuiging de ander te Winnen. Het doet denken aan het verhaal van Lessing. Niemand kan de waarheid kennen. Het gaat er slechts om als christen en moslem, als hindoe en boeddhist samen te werken aan de vernieuwing van de wereld. Men kan zelfs van elkaar leren en zo elkaar onderling beihvloeden, Het is duidelijk dat er dan ook van zending geen sprake meer is. De woorden zending en missie zijn bij velen belaste woorden geworden. Maar de kerk kan nooit uit onder het woord van haar Heiland: Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb (Matt. 28:19).
De dialoog van de één met de ander is onmisbaar. Die dialoog moet zijn een open staan voor de ander, luisteren, begrijpen, eigen fouten en tekortkomingen erkennen. Maar wie als christen met de boodschap van Jezus Christus en zijn evangelie brengt, in het vaste geloof dat we in Hem de enige weg tot behoudenis bezitten, verzaakt zijn roeping.
Prof. Verkuyl, die als weinig anderen de ontmoeting met de niet-christelijke religies kent, zegt ergens, dat wanneer dat getuigenis in de dialoog ontbreekt, men de dialoog misbruikt en de Zoon des mensen verraadt met een kus. „Wie in de dialoog het EVANGELIE niet vertolkt, maakt van de dialoog een oppervlakkige conversatie die geen nut heeft. Het gaat erom, dat wij in onze dialoog samen met onze partner betrokken raken in Gods dialoog met ons, waarin Hij spreekt en ons en deze partner tot luisteren en tot antwoorden beweegt”.
Zó de dialoog te voeren houdt ook in, dat wij ons als christenen niet in hoogheid of zelfverzekerdheid boven de ander verheffen. Trouwens welke pretentie zullen wij voeren? Hebben wij zelf altijd uit het christelijk geloof geleefd, zodat anderen de betekenis en de kracht van dat evangelie aan ons kunnen zien? De andersgezinde wil de kracht en de betekenis van het christelijk geloof zien aan hen, die het belijden. En daar heeft men recht op. Zegt ook Christus niet tot ons, dat wij zó ons licht moeten laten schijnen voor de mensen, opdat zij onze goede werken zien en de hemelse Vader verheerlijken (Matth. 5:16)?
De ontmoeting met anderen moet ons ook zelf telkens tot vernieuwing nopen en kan zelfs betekenen, dat wij ons op sommige formuleringen van het christelijk geloof opnieuw moeten bezinnen.
Prof. Honig zegt ergens, dat ieder, die het gesprek met anders-gelovigen uit ervaring kent, weet dat men nooit uit de dialoog tevoorschijn komt zoals men er is ingegaan.
De belijders van andere godsdiensten zijn thans vlak bij ons. Zien de gastarbeiders onder ons aan ons van hoeveel waarde het christelijk geloof is? Wat ze van christenen vaak waarnemen zal hen tot het christelijk geloof weinig trekken, ja misschien wel afstoten. Wat wij zelf in de ontmoeting met anderen nodig hebben is bekering van ons zelf. Mogen christenen en de christelijke kerk hun roeping verstaan. Onze opdracht is niet eenvoudig. Maar dit mag ons troosten, dat dezelfde Heiland die ons heen zendt om voor Hem discipelen te maken, ons ook zijn belofte heeft meegegeven: En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. (Matth. 18:20). De ontmoeting met de ander kan een lange weg zijn. En we zullen nooit kunnen dwingen of forceren. Maar als wij de opdracht van Christus getrouw zijn, mogen we van zijn belofte zeker zijn. We staan met zijn opdracht nooit alleen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1977
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1977
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's