Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN „ENQUÊTE” IN VERBAND MET DE PREDIKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN „ENQUÊTE” IN VERBAND MET DE PREDIKING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vanuit de vormingscursus

Op de vormingscursus 1977-1978 werd door mij het onderwerp „De prediking in de praktijk” behandeld. De titel maakt duidelijk dat het mij ging om de prediking in de praktijk van het leven. Toen ik mij op de lessen voorbereidde, leek het mij een goede zaak de cursisten zelf in te schakelen. Met toestemming van de commissie die de vormingscursus organiseert,heb ik toen enkele vragen opgesteld.

Door de antwoorden hoopte ik enig inzicht te krijgen in de waardering die er onder de cursisten voor de prediking bestond. Verder wilde ik graag nagaan hoe er onder de cursisten over de prediking gedacht werd. Dat was zowel reëel als ideëel bedoeld. Wat verwacht ieder van de prediking en wat meent hij van de prediking te mogen verwachten. De hele opzet was eenvoudig. Er was geen sprake van een wetenschappelijk verantwoorde aanpak. De naam enquête die eraan gegeven werd, moet dan ook tussen aanhalingstekens geplaatst worden. Bij de bespreking van de resultaten heb ik de uitdrukking steekproef gebruikt. Met de cursisten werd over de urtkomst van gedachten gewisseld. In dat gesprek heb ik ook beloofd ergens iets van dit gesprek te publiceren. Dat gebeult dan hierbij. Naar mijn mening hebben ambtsdragers het meest aan een bespreking van enkele punten uit dit onderzoek.

Er wordt wat van de prediking verwacht

Het is niet mijn bedoeling van de hele opzet een overzicht te geven. In het algemeen kan gesteld worden, dat de meeste cursisten bereid waren geheel vrijwillig het formulier in te vullen; overigens zonder vermelding van naam of van woonplaats. De vragen waren zo gesteld dat er geen enkele herkenning van plaatselijke situaties mogelijk was. Mij trof een grote mate van welwillendheid van de ondervraagden jegens predikanten. Of het nu mensen uit een vacante gemeente betraf dan wel mensen die in hun gemeente een eigen predikant hebben, op dit punt was er praktisch geen verschil van mening. Verder viel het mij op dat de mensen echt (nog) iets van de preek verwachten. Dat mag trouwens van heel de kerkdienst gezegd worden - gelukkig. Er wordt wel eens negatief gesproken over de houding van kerkmensen jegens de kerkdienst: sleur, traditie, vormelijkheid en dergelijke. Mij trof de grote mate van verwachting waarmee men de kerkdienst tegemoet gaat. Dienovereenkomstig ook een grote teleurstelling, als de dienst „niets deed of niets zei”.

Dit feit lijkt mij een sterke Stimulans voor hen die elke zondag in de gemeenten mogen voorgaan. Er wordt op hen gewacht en er wordt wat van hen verwacht; niet van hun vindingrijkheid, diepzinnigheid of welke andere kwaliteit ook. Wel van hun bezig zijn met het Woord van God; van hun ernst en ijver om dat Woord uit te leggen en voor de situatie te concretiseren.

Verlangen om over de preek na te praten

Bij alle verscheidenheid in wensen was er een grote mate van overeenstemming op dit ene punt: De mensen verlangen naar een gesprek over de preek. Op de vraag of men ook middelen of wegen zag om de prediking meer tot haar recht te doen komen, werd door velen het verlangen geuit over de preek te kunnen napraten. Sommigen vonden het samenzijn van (een deel van) de gemeente direct na de kerkdienst daarvoor een geschikte gelegenheid. Anderen hielden het op een ontmoeting op een doordeweekse avond. Er waren er ook die graag vóór de zondag een gesprek met de predikant wilden hebben over de tekst die aan de orde zal komen. Deze laatste wens kwam minder vaak naar voren dan het verlangen om in elk geval over de preek te kunnen praten. Sommigen vonden de aanwezigheid van de predikant daarbij onontbeerlijk. Anderen meenden dat zijn aanwezigheid niet beslist noodzakelijk was.

Dit verlangen heeft op mij een diepe indruk gemaakt. Er zitten blijkbaar veel mensen in de kerk(dienst) met het verlangen om over wat zij hoorden te kunnen doorpraten. Ik voeg er direct aan toe dat dit verlangen niet voortkomt uit de wens allerlei kritiek te kunnen spuien. Integendeel. Men ziet er naar uit om het Woord van God als een concrete boodschap voor eigen leven te mogen ontvangen.

Het is onmogelijk dat een predikant op alle vragen van zijn gemeenteleden ingaat. I n de cursus heb ik dat heel duidelijk gesteld. Men denke zich in dat een predikant voor een middelgrote gemeente van 300 kerkgangers tot die taak geroepen zou worden. Hij kwam met zijn preek niet aan een eind. Bovendien zou hem dan toch weer het verwijt gemaakt worden dat hij dit of dat over het hoofd gezien heeft. Neen, de concretiseringen moeten fundamenteel zijn, in die zin dat de mensen zelf ermee verder kunnen. Als het om echt bijzondere toespitsingen gaat, dragen deze een illustratief karakter. Met deze Stelling neem ik een standpunt in tussen hen die zeggen: De mensen moeten zelf maar de toepassing maken, èn hen die zeggen: een predikant moet alles tot in het alierkleinste op de preekstoel aan de orde stellen. Het laatste is onmogelijk. Het eerste maakt de preek levensvreemd en houdt de prediking ver van de mensen.

Huiswerk

Een goede preek geeft een stuk huiswerk mee. Ik bedoel hiermee: wat de predikant niet kan concretiseren, moet door de mensen zelf toegepast worden. De kerkgangers moeten dan wel weten welk huiswerk gemaakt moet worden. Het grote verlangen naar een gesprek over de prediking zie ik als een vraag om geholpen te worden hoe het huiswerk te maken. Bij dat hoe moet hulp geboden worden. Kerkeraden dienen zich erop te bezinnen hoe ze aan dit verlangen tegemoet kunnen komen. Het is niet slechts een wens; het is een wezenlijke behoefte. Misschien zijn er onder de ambtsdragers die wat seeptisch tegen mijn verhaal aan kijken. Zij denken: U kunt het mooi op papier zetten, maar er komt in de praktijk toch niets van terecht. De mensen kunnen zulke dingen wel in een enquête vragen, in de praktijk zijn ze er toch niet voor te vinden. Er komt niets van terecht. Ik ben realist genoeg om dit bezwaar serieus te nemen. Anderzijds mag ik toch zeggen: U hebt het recht niet zo te praten, als u het niet eerst geprobeerd hebt. Mocht in de praktijk blijken dat het mooie wensen zijn, zonder dat de mensen zich voor de verwezenlijking ervan willen inzetten, dan hebt u recht om er seeptisch over te spreken. Als u het niet geprobeerd hebt, moet u met de gemeente overleggen hoe dit te verwerkelijken is. Naar mijn mening dient de predikant hierbij - voorzover mogelijk - aanwezig te zijn. Hij zou aan het bijwonen van zulke gesprekken zelfs voorrang moeten geven boven ander werk in de gemeente.

Dringende behoefte aan pastoraat

Dit schrijf ik vanuit een tweede punt dat mij is opgevallen bij de beantwoording van de vragen. Ik vermeldde reeds de grote mate van welwillendheid jegens predikanten die uit de antwoorden sprak. Daarom was het opvallend dat een groot aantal van de deelnemers - ik meen van tweederde - van mening was dat de predikanten de mensen in hun dagelijkse noden en zorgen niet kennen. Blijkbaar voelen de mensen zich in hun vragen en problemen, in hun worstelingen en dagelijkse bezigheden door de predikanten niet gekend.

Dat is geen kleinigheid. Ik zeg dit vooral omdat de opmerkingen niet gemaakt werden uit een negatieve instelling. Het tegendeel was juist het geval. De instelling van de ondervraagden kwam bij mij als zeer positief over.

Naar mijn mening raken we met dit punt het pastoraat. Vanuit het pastoraat moet de predikant de gemeente leren kennen. Nu is het pastoraat in onze tijd veel ingewikkelder en tijdrovender dan een 25 jaar geleden. Komt een predikant eenmaal een „moeilijk geval” op het spoor, dan kost hem dit soms net zoveel tijd als vóór de oorlog aan het bezoeken van zes tot tien gezinnen besteed kon worden. De moeiten in gezinnen, tussen gehuwden, in de samenleving zijn veel ingewikkelder en indringender dan in het verleden. Daarom kan ook een predikant die in zijn pastoraat heel trouw is, veel minder doen dan vroeger. Dat dienen gemeenteleden, en zeker ook kerkeraden, te bedenken.

Niettemin blijft de noodzaak bestaan om zeer intensief met de gemeente bezig te zijn als pastor. Voor een dee! - zo leerde prof. Van der Meiden ons - haalt een predikant daar zijn preekstof vandaan. Men begrijpt de bedoeling. De predikant moet zijn preek niet vullen met allerlei verhaaltjes die hij door de week onderweg opdoet. De concretisering en toespitsing van zijn boodschap voor deze, zijn eigen gemeente is echter ondenkbaar zonder intensief contact met hen, voor wie hij elke zondag preekt.

In de opmerking over het onbekend zijn met de noden van de mensen hoor ik dan ook een groot verlangen naar pastorale zorg. Natuurlijk moet men op dit punt niet overdrijven. Een predikant kan zijn uiterste best doen om de gemeente te bezoeken, terwijl er dan toch nog opmerkingen over onbekendheid met de gemeente gemaakt worden. Begrijpelijk is dan zijn reactie: het is ook nooit goed.

Punt van bespreking op de kerkeraadsvergadering

Met name dit punt zou regelmatig op kerkeraadsvergaderingen aan de orde moeten komen. Ik wijs dan op twee invalshoeken. In de eerste plaats: is de prediking inderdaad gericht op de praktijk van het leven van déze gemeente?

Predikanten - zo wordt het ook in colleges homiletiek naar voren gebracht - moeten deze vraag niet schuwen. Ze moeten er eerlijk met de kerkeraad over willen praten. Ambtsdragers zijn er om elkaar te helpen. Die hulp behoeft niet alleen van de kant van de predikant te komen. Hij heeft op zijn beurt ook hulp van ouderlingen en diakenen nodig. Vandaar dat het gewenst is dat minstens eens per drie maanden een eerlijk gesprek over de prediking wordt gevoerd op de kerkeraadsvergadering.

Ik wijs op nog een andere invalshoek. De kerkeraad heeft de vraag te overwegen of de ambtsdragers zelf de gemeente voldoende kennen. Is er misschien een methode denkbaar die het werken vergemakkelijkt? Het is niet onmogelijk dat de predikant van bepaalde „moeilijke gevallen” ontheven wordt. Twee ouderlingen zouden zich met die zorg kunnen belasten, terwijl de predikant dan ook wat minder problematische gezinnen kan bezoeken. Ik acht het goed denkbaar dat in bepaalde gemeenten nog andere regels gevolgd worden.

Ambtelijk Contact zou ook op dit punt onderlinge informatie kunnen bieden.

Dit artikel werd geschreven vanuit het verlangen om elkaar te stimuleren. De gemeente heeft hulp nodig. Ze verwacht wat van de prediking. Laten alle mogelijkheden onderzocht worden om aan dat verlangen zo goed mogelijk te voldoen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

EEN „ENQUÊTE” IN VERBAND MET DE PREDIKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's