EEN NIEUWE GEMEENTEBESCHOUWING
Prof. dr. P.J. Roscam Abbing publiceerde een boek dat als titel draagt: Komen als geroepen. De ondertitel luidt: Over de gemeente die haar roeping vervult en over de ker-keraad die haar daarbij helpt.
DE GEMEENTE IS SUBJECT
Dit is de hoofdstelling van het hele boek. De gemeente is subject. Wat wordt daarmee bedoeld? Niets meer of minder dan een nieuwe visie op de gemeente. Hoe langer hoe meer bekijkt een gemeentelid de gemeente als een object. Er is zoiets als een consumptiementaliteit. Hij gaat naar de kerk om er iets van mee te nemen, om kracht op te doen voor zijn leven als mens en niet voor zijn participatie in de verantwoordelijkheid van de gemeente. Als het aanbod niet in overeenstemming is met de behoefte, wordt een ander object gekozen. Niet alleen gemeenteleden doen dat, ook predikanten weerspiegelen dat.
Voor ons is de gemeente vaak een object, dat wij „bedienen in wat zij nodig heeft. Beantwoordt dat object niet aan onze verwachtingen, dan worden wij hevig gefrustreerd. Veel moeite in het gemeente-zijn is te verklaren en te verhelpen door het object-denken te verlaten en de gemeente te beleven als subject. Dit brengt een ander pastoraat met zich mee. Subject-zijn is deel uitmaken van de eenheid der gemeente en delen in het geheim van de gemeente. Wie tot geloof komt, ontwaakt als gemeentelid. Voor hem is de gemeente niet een secundaire, maar een primaire essentiële grootheid. Hij is voortaan zichzelf vanuit zijn verbondenheid met de gemeente.
De onderlinge eenheid van christenen bestaat niet slechts in het feit, dat elk een zelfde soort relatie heeft tot een zelfde grootheid, een zelfde geloof in God de Vader, in Jezus Christus de Heer, in de Heilige Geest. Zij zijn niet alleen één in geloof in de zelfde Christus, maar - en dat is nog essentiëler en fundamenteler - zij zijn één in Christus, zo, dat Christus hun eenheid, hun leven is. Zij hebben het Leven gevonden in Christus en leven nu vanuit dat Leven. De ene Vader heeft hen geschapen, de ene Heer heeft hen verlost, de ene God heeft hen bezield. Omdat zij gemeenschap hebben met de Heer, hebben zij ook gemeenschap met elkaar.
Dat is Gods bedoeling vanaf de schepping. Het wezen van de mens zit niet in zichzelf, maar in de Heer, die hij afbeeldt. Van het begin af is de mens dus bedoeld om in zichzelf niets en van God uit heel veel te zijn (pg. 111, 112).
In het geboorte-uur van de nieuwtestamentische gemeente blijkt de babylonische verdeeldheid te veranderen in een pneumatische eenheid.
Er is een gemeenschappelijke levensbron en een gemeenschappelijke levenstaak. Er is een gezamenlijke toekomst en een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daarom kan de gemeente als subject worden beschouwd en aangesproken.
Tot die gemeente als subject komt het Woord Gods met beloften en geboden. Die worden aan de gemeente aangezegd en gelden voor ieder gemeentelid. Het gemeente-zijn is zo breed, dat het het totale leven omvat. Het is de schrijver niet te doen om een verker-kelijking van het leven maar om een vergemeentelijking van de wereld.
Hier lijkt mij een nadeel van de gemeente als subject naar voren te komen. Het subject wordt zo breed, zo uitgebreid, dat de gemeente alles dreigt op te slokken. Met name blijkt dat in de positie, die de enkeling in de gemeente inneemt. Die dreigt helemaal ondergesneeuwd te raken. Natuurlijk heeft de enkeling een plaats in de gemeente, maar hij moet zich zo breed opstellen en zo ontzettend veel zelfverloochening beoefenen, dat het mij niet meer reëel lijkt.
In één regeltje wordt de persoonlijke geloofsbeleving afgedaan. En wat een mens voor zijn persoonlijk geloof ontvangt, is een afvalprodukt in het proces van het gemeentezijn. Wanneer we zo het gemeente-zijn heel breed maken en de geheiligde individualiteit van de enkele gelovige zo wegdrukken, moeten we komen tot relativeringen die er niet om liegen.
Belijdenis en tucht
Dat zijn de slachtoffers, die vallen in deze grootse, synthetische visie op de gemeente. De belijdenis van de christelijke gemeente wordt geconcentreerd en gereduceerd tot een „wachtwoord”: Christus is de Heer. Wie dat maar belijdt, is erin. In de gemeente. Wie zelfs dat nog niet kan, moet òf zelf uit de gemeente gaan òf tot het uiterste verdragen worden.
Met judiciële of justitiële tucht is weinig aan te vangen. Dat is begrijpelijk, als men een zo grote plaats geeft aan de gemeente, waarin voor ieder plaats is. De spanning tussen katholiciteit en heiligheid is in dit boek opgelost ten gunste van de katholiciteit.
Toch is dit voor onze kerken belangrijk. Niet om het recept van dit boek op te volgen, maar om op tijd gewaarschuwd te zijn, dat wij van de weeromstuit de spanning tussen katholiciteit en heiligheid niet ten gunste van de heiligheid oplossen. Ik vermoed, dat dit punt op de huidige kerkeraadsvergaderingen het meest aan de orde is. Waar liggen de grenzen van de gemeente?
Het is verfrissend om onderwerpen, die voor ons sjibbolets zijn of verstard tot fossielen, bespreekbaar gemaakt te zien in het wijde verband van de wereldchristenheid.
Ik denk aan onderwerpen als: de viering van het Heilig Avondmaal, de inrichting van de eredienst, het pleidooi voor gedifferentieerdheid en pluriformiteit in de kerk en de gemeente, de sociaal-politieke taak van de gemeente. Men kan ruim ademhalen. Men kan zijn hart ophalen in de gemeente, daar is zoveel mogelijk en daar gebeurt zoveel, dat het een belevenis van de eerste orde is om er deel van uit te maken. Dat komt vanwege de breedheid en concreetheid van Gods roeping.
Komen als geroepen
Geroepen worden tot een taak als christen heeft in dit boek niet het drammerige moeten. Wij moeten het toch waarmaken als christen. Er vaart een weldadige ontspannenheid door het hele boek. Dat die grote en heerlijke God mij als een kleine dienstknecht wil gebruiken.
Roeping is gericht worden op een bestemming. Uitverkoren worden tot heil, tot een bepaald gedrag. Samen met alle heiligen. De weerbarstige realiteit van wereld en mens doet ons niet verkillen, maar opent een breed spectrum van wat de Here nog wil.
Dat brede blijkt in tien roepingen voor de gemeente. Dat is een hele lijst die wat vereenvoudigd wordt door te letten op het feit, dat de gemeente in drie relaties staat: tot God, tot elkaar en tot de wereld.
De relatie tot God heeft als roeping: belijden (van de naam van de Here), vieren (sacramenten en eredienst), aanbidden.
De relatie tot elkaar heeft als roeping: volharden in de gemeenschap, pastoraal zorgen. De relatie tot elkaar en de wereld heeft als roeping: biddend vragen, diaconaal dienen, sociaal-politiek ijveren, aan de toekomst werken (geboorte en produktie en milieu), apostolair bezig-zijn (evangelisatie).
De breedte van deze roepingen wordt concreet en tot in details soms beschreven.
Men zal veel vruchtbare ideeën kunnen opdoen voor het werk in de gemeente.
Ten aanzien van het sociaal politieke is vermeldenswaard de keuze voor nationalisering van de ondernemingen.
De taak van de kerk ziet de schrijver in dit verband liggen in het bevorderen van sociaal-politiek bewustzijn, het bijbrengen van historisch besef, het aankweken van het hart-hebben voor ontrechten, verdrukten, het verstrekken of toegankelijk maken van informatie over feitelijke toestanden en wetten, het scholen in visie op bijbelse grondnoties, die relevant zijn voor het benaderen van sociaal-politieke vragen, het oog doen krijgen voor het gecompliceerde van allerlei vraagstukken. De kerk is niet geroepen tot uitspraken over allerlei politieke kwesties of keuzen, die aan de gemeenten moeten worden opgelegd of voorgehouden.
Hoewel dit deel van het boek interessant is, ligt daar toch niet het hoofdaccent op. Alle tien roepingen worden met gelijk gewicht gewogen. Het streven ligt op het omvattende. Niet op het exclusieve, maar het inclusieve. Elke roeping wordt in de Schrift gefundeerd. In kort bestek wordt aangetoond hoe de betreffende roeping functioneerde in Israël of de nieuwtestamentische gemeente. Het normale overheerst soms het normerende.
Achtergrond en waardering
Wij komen tot een afsluiting.
De tendens om alles te omvatten leidt tot een vervlakking en vervloeiing van grenzen. Al uit de ondertitel van het boek blijkt dat, als we proeven hoe hier de verhouding van gemeente en kerkeraad getekend wordt. De kerkeraad wordt een soort hulpverleningsinstantie. Het bijzondere ambt vervaagt en vervloeit ten koste van het algemene bisschopsambt van alle gelovigen. Er wordt wel gesteld dat het bijzondere ambt nodig is, maar het wordt ook weer gerelativeerd. Op dat punt is verheldering nodig. Het raakt de methode van theologiseren in dit boek. Die methode is de dialectische. Het één geldt, maar ook het ander. Deze consequente dialectiek maakt dat wij ons thuisvoelen bij deze schrijver. Hij kent ook de gereformeerde traditie. Hij schrijft daar herkenbaar over. Evenzeer geldt net zo goed en net zo principieel elke andere traditie. Een traditie die bepaald wordt door het spreken over zoiets als het „Christus-gebeuren” en „de grote Vriend in de hemel met zijn kleine vriend op aarde” en een tendens om „alle mensen in principe als christen te zien, alleen de ene groep heeft dat ontdekt en de andere groep nog niet”.
Nu gaat het er ons niet om iemand in een bepaald theologisch hokje te plaatsen en zo van het lijf te houden. Mijns inziens is deze consequente dialectische methode niet sterk. Een enkele maal blijkt dat, als de schrijver het meegaan met verworvenheden van de eigen tijd van belang acht voor de vorm van het belijden. Er staat dan: Zo is b.v. een naief fundamentalistisch omgaan met eigen bijbel en een totale verwerping van de evolutieleer iets, dat hoogstens bij eenvoudigen en zwakken vooralsnog is te aanvaarden (pg. 53). Het absorptievermogen van een dialectische methode is geweldig groot, maar niet alles is te slikken.
De meeste indruk maakte op mij het hoofdstuk over het volharden in de gemeenschap. Wie, staande in eigen kerk, oog krijgt voor andere sectoren van de christelijke kerk, haalt zijn hart op aan de heerlijke uiteenzettingen van dit boek. Geen sekte-kerk, hoogstens sector-kerk, met als uitzicht de seigneurale kerk met kostelijke evangelische pluriformiteit.
Voor de praktische werkelijkheid van de gemeente in onze dagen is dit boek stimulerend, diep, ontspannend. De grondgedachte van de gemeente als subject is aantrekkelijk, maar toegepast met de dialectische methode zuigt het gemeente-zijn de wereld op en het is te vrezen dat wij ons verslikken. De gemeente kan te totalitair zijn in de minder goede zin van het woord. Ze wordt zelf te veel Rijk Gods. Ze werkt aan de toekomst, maar heeft ze ook niet nog een toekomst voor zich?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's