Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

7. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

7. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze samenleving is zo gecompliceerd, dat er op veel terreinen door deskundigen hulp verleend moet worden. Bekend is in dit opzicht vooral het maatschappelijk werk. Deze werksoort wordt wel gekenmerkt als het oudste beroep binnen het kader van de geprofessionaliseerde hulpverlening. De methoden, die binnen deze tak van dienst worden gehanteerd, gelden in grote lijnen ook voor alle diensten náást die van het algemeen maatschappelijk werk. We kennen in dit verband vele soorten van hulpverleningsorganisaties zoals:

A. ONTWIKKELINGEN

Wanneer we een moment willen terugblikken naar het ontstaan van dit werk, valt er enerzijds historisch wel het een en ander te verhalen. Anderzijds is dit werk zoals het de laatste jaren functioneert een vrij jong beroep. Vanaf het begin van de wereldgeschiedenis zien wij iets van hulpverlening ontstaan. De ene mens helpt de ander. Ook de bijbel laat in dit opzicht duidelijk van zich horen. In het Oude Testament via de verbondswetgeving, waardoor niemand mocht tekort komen. Deze lijn wordt in het Nieuwe Testament voortgezet via de onderlinge dienst binnen de christelijke gemeente en zo doorwerkend in de gehele samenleving.

Omstreeks het begin van de twintigste eeuw lag de hulpverlening binnen onze samenleving vooral op materieel terrein en in de sfeer van de spontane hulp. Anders is dit met het huidige maatschappelijk werk.

De geschiedenis daarvan is uiteraard jonger en de ontwikkeling komt pas goed op gang na de tweede wereldoorlog.

Er moet in dit verband gesproken worden van een stormachtige ontwikkeling. De hulpverlener is uitgegroeid tot een opgeleide vakman, die vanuit bepaalde principes zijn werk verricht. Deze ontwikkeling - van vrijwilliger tot gespecialiseerde kracht - heeft uiteraard alles te maken met de ontwikkelingen, die onze maatschappij de laatste dertig jaar heeft doorgemaakt. Een herrijzend Nederland werd een welvarend land, waar zich ogenschijnlijk in materieel opzicht geen problemen meer voordeden.

Tegelijk werd echter duidelijk dat welzijn in een welvaartsperiode - wat voor betekenis men er ook aan geeft - heel iets anders is. Naast de raakvlakken tussen deze twee begrippen zijn er ook verschillen te constateren. Vooral dit laatste kwam steeds meer naar voren, omdat bleek dat ook in een welvaartsstaat sociale nood blijft bestaan, ja in zekere zin toeneemt.

Herbezinning op de hulpverlening was en is derhalve geboden. We zien deze herbezinning ook duidelijk op gang komen.

B. METHODEN EN TECHNIEKEN

De professionele benadering nam toe. Bij de ontwikkeling ervan maakte men veelvuldig gebruik van de ervaringen die met name in de Verenigde Staten waren opgedaan. Daar werden de methoden en technieken voor de hulpverlening ontwikkeld, die later werden toegepast binnen de opleidingen en door de hulpverleners in ons land.

Nu is het hanteren van bepaalde methoden zodra men professioneel gaat werken vanzelfsprekend en op zichzelf genomen niet te veroordelen. Ook is duidelijk dat hierbij gebruik gemaakt werd van bepaalde inzichten van de moderne psychologie en psychiatrie. We moeten echter wel vaststellen, dat bij gebruik van welke methodiek ook er altijd sprake is van een basisformule, die er aan ten grondslag ligt. Daarbij is vooral het mensbeeld van belang, dat als inspiratiebron wordt gebruikt.

Onderzoek naar deze anthropologische achtergrondsvragen is daarom in eerste instantie gewenst en is vooral ook de laatste tijd verricht. Verschillende studies zijn gemaakt binnen het protestants-christelijk veld. Evident is daarbij gebleken, dat het in de methodiek van het maatschappelijk werk gehanteerde mensbeeld door en door humanistisch is. Het menselijk geluk wordt gezocht in optimale vrijheid (niet maximaal, omdat anders conflicten met anderen worden opgeroepen, door a-sociaal gedrag).

De methodiek is erop gericht stoornissen in de verhouding met anderen op te heffen. Vanuit deze grondgedachten worden bepaald:

a. de doelstelling, die samen met de cliënt wordt gezocht;

b. de alternatieven, die worden gezocht;

c. de norm, die niet buiten, maar in de mens, in zijn geweten, ligt (en daarbij mede door de situatie wordt bepaald).

Hoewel vanuit een bijbels mensbeeld de benadering van de cliënt en de gevolgde methodiek anders zou moeten worden opgebouwd, is ook in het christelijk maatschappelijk werk en aan de confessionele sociale academies tot nu toe geen wezenlijke afstand van de ideeën van Carl Rogers c.s. genomen.

Het is dan ook niet eenvoudig iets nieuws te ontwikkelen, dat werkelijk bruikbaar is. De noodzaak van een principieel alternatief wordt gelukkig nu wel onderkend.

C. NOG MEER ASPECTEN

Wij willen in dit verband nog op twee belangrijke aspecten wijzen, die verband houden met het bovenstaande.

Essentieel in het hulpverleningsproces is de persoonlijke relatie, die tussen hulpverlener en cliënt wordt opgebouwd. Daarbij is niet te ontkomen aan het feit, dat men daarbij gedragsbeïnvloedend bezig is. De hulpverlener geeft mede de kleur aan van het gedragspatroon, dat hij samen met zijn cliënt nastreeft. Dit alles is mede bepaald door de sociotherapie, alsmede door het mensbeeld dat door de werker zelf binnen het werkveld toegepast wordt. Daarom is het niet denkbeeldig, dat ook, of misschien wel juist, het verrichten van het maatschappelijk werk ondermijning van de christelijke levensstijl en het christelijk denken tot gevolg heeft, indien men alleen te werk gaat met de humanistische methodieken.

Naast het werken met individuen worden hoe langer hoe meer ook methoden toegepast met een groep van personen. Immers de mens staat altijd in relatie tot anderen. Dit kan zijn het gezin, de school, de werksituatie etc.

De groepsdynamische methoden, die hierbij gebruikt worden, hebben als basisprincipes in wezen hetzelfde voor ogen als hetgeen wij zagen bij de methoden binnen het individueel maatschappelijk werk. Het terrein waarin men de groepsmethoden toepast is echter veel breder dan dat van de hulpverlening.

D. EEN EERSTE CONCLUSIE

Uit het bovenstaande blijkt, dat in het algemeen de hulpverlening wel als noodzakelijk moet worden gezien, maar dat de huidige professionele methodische benadering principieel feitelijk in zijn geheel moet worden afgewezen, vanwege de humanistische oorsprong en verwerking.

Deze eerste globale conclusie is nogal negatief. Dit hangt samen met het feit, dat het mensbeeld dat daarbij wordt toegepast niet kan worden geaccepteerd. Al dit huidige materiaal roept om een alternatief, om een hulpverlening, waarvan de methoden gebaseerd zijn op een bijbels-confessioneel mensbeeld.

E. ALTERNATIEVEN

De bijbel geeft bouwstenen voor een juist mensbeeld. Wij willen daarbij nauwlettend aansluiten bij hetgeen in de geloofsbelijdenis daarover is gesteld. De val van de mens in het paradijs is daarbij van grote betekenis, omdat die de gebrokenheid van mens en schepping duidelijk aangeeft.

Daarnaast wordt ook veelvuldig gewerkt met het anthropologische gegeven, dat de mens in relatie staat tot God, medemens en natuur. De vraag is, in hoeverre het mogelijk is, met inachtneming van deze gegevens gebruik te maken van de huidige technieken binnen de maatschappelijke dienstverlening. In elk geval staat ons voor ogen een methodiek/techniek die een eenheid vormt met het uitgangspunt en met het doel dat wordt gesteld.

Zo zal de veel gehanteerde doelstelling „de cliënt helpen zichzelf te helpen” bepaald en beperkt moeten worden door het feit, dat hij zich aan een instantie buiten zichzelf heeft te onderwerpen. Het gebod van de liefde moet hierin zeker een rol hebben, zoals het in de tien geboden is toegespitst.

In het algemeen is er binnen het maatschappelijk werk sprake van „gedragsbeïnvloe-dend” bezig zijn, namelijk door de cliënt te helpen uit zijn isolement te treden en hem inzicht te geven in de mogelijkheden daartoe. Vanuit het Woord van God zal dit beïnvloedend werken niet anders gericht kunnen zijn dan op het aanreiken van de bijbelse normen. Daarbij zal oog moeten zijn voor de noodzaak van het werk dat God doet aan een mens door Woord en Geest.

Nu reeds willen we beklemtonen, dat verder onderzoek van mensbeeld en methodiek een van de belangrijkste opdrachten binnen de gereformeerde gezindte behoort te zijn. Uiteraard zal het een en ander moeten geschieden in nauwe samenwerking met wat ten aanzien van de andere menswetenschappen, waaronder psychologie en psychiatrie, nodig is. Er wordt op dit terrein reeds intensief gezocht.

F. DE ORGANISATIE

Ogenschijnlijk gaat het nu over een geheel andere zaak binnen het veld van de maatschappelijke dienstverlening. Het is echter onze overtuiging dat de situatie zoals die zich momenteel voordoet, mede is ontstaan doordat men weinig of geen verschil wenste te aanvaarden binnen de methodieken. De verschillende levensbeschouwelijke disciplines waren voor velen niet van belang. De humanistische ondertoon bracht ook duidelijk mee, dat men bij de zogenaamde schaalvergroting binnen het brede protes-tants-christelijke erf niet meer wenste te komen tot grotere protestants-christelijke levensbeschouwelijke organisaties.

Gezien de inhoudelijke opstelling binnen het werkveld een begrijpelijke situatie; voor degenen die het anders zagen vaak een teleurstellende ervaring.

Onze generale synode van 1971 – 1972 hield zich bezig met deze materie en sprak uit: „Bij de kerken aan te dringen op protestants-christelijk maatschappelijk werk, zonodig door regionale samenwerking van protestants-christelijke stichtingen”. In sommige gevallen is dit advies met succes opgevolgd.

De periode van de schaalvergroting is nu achter de rug. In sommige gevallen kon men nog komen tot een protestants-christelijke concentratie, in andere gevallen werd gekozen voor de zogenaamde gevulde algemeenheid.

Globaal gesproken zijn dit nog de twee mogelijkheden voor wat betreft de organisatievorm. De situatie zoals deze zich de laatste jaren organisatorisch heeft afgetekend zullen we moeten aanvaarden. Wij zullen daarbij onder ogen moeten zien dat de tijd van eigen organisaties binnen de gereformeerde gezindte voorbij is. En thans dient zich een nieuw aspect in de organisatievorm aan, namelijk de decentralisatie. Daarbij is de plaatselijke bevolking en overheid geroepen het welzijnswerk te vormen en te subsidiëren.

G. DIVERSE VRAGEN

Gezien de achterliggende periode met de inhoudelijke ontwikkelingen binnen het werkveld is het duidelijk dat de vragen van methodiek en mensbeeld zowel binnen de protestants-christelijke organisatie als ook binnen de zogenaamde gevulde algemeenheid ter sprake komen. Dat is begrijpelijk, omdat opnieuwde vraag aan de orde is, of niet elke methodische benadering gevuld is met een levensbeschouwelijke anthropologic Er is iets waar te nemen van een bevestiging van deze stelling. Het zal de duidelijkheid ten goede kunnen komen.

Als deze wezenlijke vraagstelling doordringt binnen de diverse organisaties (protestant-christelijke of algemene), zullen ook andere, specifieke vragen aan de orde komen. Zo zal binnen de protestants-christelijke instellingen intensief gediscussieerd dienen te worden of men elkaar aanvaardt vanuit een breed oecumenisch opstellen, of dat men zich wil laten leiden door een schriftuurlijk-confessioneel uitgangspunt. Het is duidelijk dat vanuit onze kerken naar dit laatste wordt gestreefd. Wenst men te werken vanuit een brede opstelling, waarin het zogenaamde inclusieve denken is verdisconteerd, dan kan principieel de vraag worden gesteld of een dergelijke vorm niet gevaarlijker is dan de zogenaamde gevulde algemeenheid.

Binnen de gevulde algemeenheid zal inderdaad moeten worden nagegaan of er voldoende ruimte is en wordt gelaten voor een eigen benadering van het werk. Duidelijk zal zijn dat, indien men binnen de algemene organisatie alle levens- en wereldbeschouwingen op één lijn zet en zich daarbij onthoudt van een keuze, hier geen sprake is van de ruimte die formeel en praktisch statutair aanwezig moet zijn.

Op al deze punten is nog geen antwoord gegeven. De oorzaak hiervan is opnieuw gelegen in het feit, dat men niet toe is aan de inhoudelijke vragen van de hulpverlening zelf.

H. WERKERS EN VRIJWILLIGERS

Twee afzonderlijke groeperingen, verenigd binnen één organisatie. Vaak zo, dat de vrijwilliger optreedt als bevoegd gezag, gezien zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid. Zoals de zaken thans zijn, ontvangen beide groepen op dit moment bepaalde opdrachten. De huidige werkers en de toekomstige dienen zich intensief en concreet bezig te houden met de vragen rondom de methodische/technische aspecten.

Diverse ontwikkelingen wijzen gelukkig in die richting. Daarbij zullen de bijbels-con-fessionele opleidingen, die het gereformeerde volksdeel thans rijk is, initiatieven moeten nemen. Verwacht mag worden dat vooral om tot een integratie te komen met de andere menswetenschappen wordt gestudeerd en dat de resultaten daarvan met de werkers worden doorgesproken. Alle spontaneiïteit ten spijt zal het een en ander in organisatorische kaders moeten worden getrokken.

Wie en wat is de vrijwilliger?

Het is vooral de bestuurder, soms rechtstreeks afgevaardigd door de kerkeraad/diaconie, die betrokken is bij de huidige ontwikkelingen. Zijn inbreng kan en behoeft niet in eerste instantie te liggen bij de doordenking van de inhoudelijke vraagpunten. Hij of zij moet ze wel kunnen onderkennen. Pas dàn is de vrijwilliger in staat te participeren in het proces van heroriëntatie, dat op tal van punten zeer binnenkort tot stand moet komen.

Zoals binnen elke organisatie is het benoemingsbeleid van essentiële betekenis. Een toekomstige werker kan en behoeft niet op elke vraag van levensbeschouwelijke aard een pasklaar antwoord te hebben. Hij moet ze wel onderkennen en dat is slechts mogelijk als tijdens de toelatingsprocedure ook iets wordt gevonden van de vreze des Heren, die het beginsel van alle wijsheid is.

Uit het vorenstaande kwam reeds uit dat vooral binnen het maatschappelijk werk nog sprake is van kerkelijke/ambtelijke deelname. De vraag is reeds meerdere malen gesteld, en soms ook al duidelijk beantwoord, of er gezien het hele terrein van de dienstverlening nog sprake kan zijn van directe kerkelijke deelname. Ligt hier niet vooral een taak voor de christen vanuit het algemene ambt der gelovigen?

Resumerend komen we tot de volgende conclusies c.q. feiten:

- de huidige gehanteerde methodieken binnen het maatschappelijk werk zijn humanistisch van oorsprong en derhalve voor de uitvoering van christelijk maatschappelijk werk onbruikbaar.

- zo spoedig mogelijk zal intensief studie moeten worden gemaakt van (andere) op de bijbel gefundeerde methodieken en technieken, waarbij de confessioneel bepaalde opleidingen een belangrijke rol zullen moeten vervullen.

- vragen als bovenstaand zijn mede van belang bij het functioneren van de organisaties. Werkers en bestuurders dienen opnieuw te zoeken naar de identiteit van het christelijk maatschappelijk werk.

Gespreksvragen:

1. Wat is het verschil tussen de hulpverlening die binnen de maatschappelijke dienstverlening wordt beoefend en die welke tot stand komt in het pastoraat?

2. Indien beide takken van hulpverlening legitiem zijn, in welke opzichten moeten dan de uitgangspunten gelijk zijn?

3. Is het wenselijk, dat - gezien de veelheid van methoden en technieken van de hulpverleners en de verschillende ideologische uitgangspunten daarin - de hulpvrager vooraf zich op de hoogte stelt van de levensbeschouwelijke visie van de hulpverlener?

4. Heeft het diaconaat nog iets met de maatschappelijke dienstverlening te maken? En zo ja, is dit dan meer dan alleen bestuurlijk?

5. Via bepaalde inspraakprocedures is het niet onmogelijk dat het toekomstig beleid van de overheid mede bepaald wordt door de bevolking c.q. bevolkingsgroepen in de plaats waar u woont.

Hoe zou je je daartegenover moeten opstellen? En op welke wijze er eventueel gebruik van maken?

Enige literatuur voor verdere studie:

M. Kamphuis, G.C. van Niftrik e.a., Helpen als ambacht. Studies over maatschappelijk werk. Baarn, z.j.

Proef op de professie. Verslag van de vijftigste jaarlijkse conferentie van de Centraal Bond voor Inwendige Zending. Amsterdam, 1970.

Mens en ontmoeting. Enige facetten van het protestants-christelijk maatschappelijk werk. Delft, 1961.

J. van der Graaf, red. Met het oog op ons welzijn, aspecten van het maatschappelijk leven in bijbels licht. Kampen, 1977.

T. Brienen en W. Huizer, Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk. Inhoud en organisatie in een nieuwe fase. Kampen, 1980.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

Ambtelijk Contact | 64 Pagina's

7. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

Ambtelijk Contact | 64 Pagina's