DE VREEMDELING
Dat wij vanavond hier bijeen zijn mag ons tot dankbaarheid stemmen. Vooral als wij bedenken waarom wij hier zijn.
Het is met name Jezus geweest die een onbegrensde en onvoorwaardelijke liefde tot de vreemdeling heeft gepredikt. Maar het is niet alleen Jezus die over de vreemdeling spreekt. Reeds in het Oude Testament horen we over hem.
Abraham vertoefde als vreemdeling in Kanaàn en Egypte. Jacob, Israël was eveneens als vreemdeling in Egypte.
Later als Israël als volk in Kanaän is, stuit het op vreemdelingen.
Bij het nagaan van de Oudtestamentische gegevens vinden we vier soorten vreemdelingen:
a. De vreemdeling die buiten Israël woonachtig is. Dat is de buitenlander in het buitenland.
b. De vreemdeling (niet-lsraëliet) die binnen de grenzen van Israël woont en die zekere rechten geniet. We lezen van deze vreemdeling in Exodus 22 : 21: „een vreemdeling zult gij niet onderdrukken, noch hem benauwen. Want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte”.
c. De vreemdeling (niet-lsraëliet) die bijzonder genoemd wordt en geen enkel recht heeft. Zo wordt in Exodus 12 : 45 gezegd van het Pascha „een vreemdeling en dagloner mogen er niet van eten”.
d. De vreemdeling (niet-lsraëliet) die zich slechts tijdelijk in het land ophoudt. Van hem wordt gezegd in Deuteronomium 14 : 21: „Gij zult geen aas eten; aan de vreemdeling die binnen uw poorten vertoeft, moogt gij het te eten geven, of gij moogt het aan een buitenlander verkopen”. Deze vreemdeling had geen rechten.
Letten we nu op de houding tegenover en de beoordeling van de vreemdeling in het Oude Testament. Samenvattend kan daarvan gezegd worden:
1. om Gods wil wordt de vreemdeling in het land barmhartigheid betoond;
2. om Gods wil wordt de vreemdeling die heiden is, verbitterd bestreden;
3. om Gods wil wordt nochtans getracht de aansluiting van de vreemdeling bij het volk Gods te bevorderen.
Opvallend is dat de verhouding tot de vreemdeling bepaald wordt door de wil van God. Dat is daarom van belang omdat de vreemdeling van oorsprong een vijand is. Het zou te ver voeren dat uit te werken maar dit is de achtergrond. Daarvan vinden we duidelijke sporen in het Oude Testament. Van de goddeloze wordt b.v. in Ps. 94 : 6 gezegd, dat zij de weduwe en de vreemdeling doden. Zij zeggen: de Here ziet het niet en de God van Jacob merkt het niet.
Opmerkingswaard is ook dat de God van Jacob het voor vreemdelingen opneemt. In Deuteronomium 10 : 17, 18 wordt gezegd: „De Here is de grote, sterke en vreselijke God, die geen partijdigheid kent noch een geschenk aanneemt; die wees en weduwe recht doet en de vreemdeling liefde bewijst door hem brood en kleding te geven. Daarom zult gij de vreemdeling liefde bewijzen, want vreemdelingen zijt gij geweest in het land Egypte”.
In Exodus 23 : 9 lezen we: „De vreemdeling zult gij niet benauwen want gij kent de gemoedsgesteldheid van de vreemdeling omdat gij vreemdeling zijt geweest in het land Egypte”.
In Leviticus 19 : 33,34 horen we: „als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult hem liefhebben als u zelf, want……”
Ook in het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel wordt de vreemdeling genoemd.
Uit al deze gegevens is duidelijk dat de Here de vreemdeling een plaats geeft. Natuurlijk houdt dat ook gevaren in zich. Daarom wordt de vreemdeling soms verbitterd bestreden namelijk dan wanneer hij de overhand krijgt. Dat was b.v. het geval ten tijde van Salomo toen er vele vreemdelingen in Israël waren. Na de ballingschap verstrakt de houding tegenover de vreemdeling. Het is voor ons van weinig belang daar nu op in te gaan. Alleen lette men erop dat ondanks die verstrakking in Nehemia 10 : 29 gezegd wordt: „Toch werden de in Israël woonachtige mensen die in Israëls’ God geloofden, als volksgenoten behandeld”.
Bij de grote profeten vinden we het zendingsmotief b.v. in Jesaja 42 : 6: „Ik heb u gesteld tot een licht der natiën”. Te wijzen valt in dit verband ook op Ezechiël 47 : 22 en 23. En voorts denke men aan de geschiedenis van de weerstrevige Jona om het woord Gods in Ninevé te prediken.
In het Nieuwe Testament wordt de lijn van het Oude Testament doorgetrokken. Vanzelfsprekend wordt door velen direct heengewezen naar Mattheüs 25 : 31–46. In dat gedeelte staan o.m. de bekende woorden: „Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest” (vers 35). Het is duidelijk dat het sterkste motief om de vreemdeling op alle mogelijke wijzen op te vangen dan is dat de Here Jezus Zelf vreemdeling geweest is. Uitlegkundig staat het echter lang niet vast dat we onder de mensen, die genoemd worden in dit gedeelte moeten verstaan de gelovigen of de ongelovigen. Prof. H. Ridderbos zegt m.i. terecht dat hier gelovigen bedoeld worden. Wel kunnen we zeggen dat het ook hier ten diepste gaat om de band aan Jezus en om de barmhartigheid die om Zijnentwil geschiedt.
Aanknopend bij deze gedachte komen we bij de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10 : 30–37). Aan het slot van deze gelijkenis vraagt Jezus: „Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo.”
We moeten hierbij bedenken dat de Samaritaan voor Joods besef een vreemdeling is in de zin van een vijand. Hier vinden we dus een doorbraak naar de vreemdeling. Voorts is er in het Lukas-Evangelie een bijzondere belangstelling voor de vreemdeling. Ook heeft Jezus telkens mensen gevonden die Hem vriendelijk opnamen. Dat is een reflex en gelijkenis van Gods opnemen van de vreemdeling. Ook in de brieven van Paulus en Petrus is er telkens het aandringen op gastvrijheid en herbergzaamheid.
Als motieven daartoe worden genoemd: de liefde (Rom. 12 : 9); de genadegave die men heeft ontvangen (1 Petrus 4 : 9v); het nabije einde (1 Petrus 4:7); het geheim aan een gast (Hebreeën 13 : 2 vgl. Genesis 18). Soms wordt ook als motief genoemd de dienst aan de verbreiding van het Evangelie (3 Johannes 5–8). Wel moet opgemerkt worden dat het in deze teksten in de brieven meestal gaat om opname van broeders, die vervolgd worden. Maar zeer duidelijk isdat we de vreemdeling die onder ons woont, liefde hebben te betonen; meer nog dat we hem lief moeten hebben om Christus’ wil. Onze houding tegenover Christus is bepalend voor onze houding tegenover de vreemdeling. Hij is onze naaste en op onze weg geplaatst.
Hoe moet die liefde zich uiten?
In de vorm van vriendelijkheid, behulpzaamheid en helpen in maatschappelijke en sociale moeilijkheden?
In bepaalde gevallen zal dat inderdaad moeten gebeuren. In de Heilige Schrift zijn Woord en Daad één. Soms ook kan alléén de daad gesteld worden. Al zullen we voorzichtig moeten zijn met conclusies te trekken uit gelijkenissen, het is wel duidelijk dat in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan de daad voorop staat. Wij kunnen ook prediken met de daad en zo de liefde van Jezus laten zien.
Maar het diepste motief in onze benadering van de vreemdeling zal voor ons als christenen moeten zijn om hem „vreemdeling” te maken hier op aarde.
In Efeze 4 : 18 lezen we dat de heiden, de mens vervreemd is van God. En tegen de Colossenzen zegt Paulus: „ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart……” (1 :21).
De mens is van nature tegenover God vreemdeling in de zin van vijand. Als het Woord vlees wordt, ervaart men Hem als een vreemd (is: vijandig) element. Hij komt tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
En het is de bedoeling dat dàt anders wordt. Dat mensen, die vervreemd waren van het burgerschap Israëls en vreemdelingen met betrekking tot de verbonden der belofte, vreemdelingen worden op aarde (Efeze 2 : 19).
Meer nog dat zij huisgenoten Gods worden. Burgers van het hemelrijk.
Wie christen wordt houdt op een vreemdeling tegenover God te zijn. Hij treedt in alle rechten van de kinderen Gods. En dat brengt weer met zich mee vreemdeling-worden in de wereld.
Dat is het doel van het werk dat wij gaan aanvatten. Dat is een hoog en een groot doel. En moeilijk te bereiken. Het Woord Gods is niet naar de mens. Ook niet naar de Moslim-mens.
De taak die de werker heeft te verrichten is zwaar. Zwaar omdat de weerstanden vele zullen zijn.
Zwaar ook omdat het Evangelie brengen aan de vreemdelingen die wij willen benaderen, een specifieke aanpak vraagt. Men kan niet zeggen: het Evangelie is het Evangelie; het doet er niet toe hoe men het brengt. Paulus werd de Jood een Jood; de Grieken een Griek. Dat zal ook hier nodig zijn. Dat wil niet zeggen dat er een aangepast Evangelie gebracht moet worden; evenmin dat er wat aangevuld moet worden bij de Moslims. Maar wel dat wij het Evangelie met verstand en wijsheid moeten brengen. Bovendien zullen groepen gemeenteleden dit werk mee moeten aanpakken en steunen. Eén van de eerste taken van de werker zal dan ook moeten zijn om de gemeente zich van haar roeping bewust te doen worden. En we zullen dit werk ook geldelijk moeten steunen.
Maar dit werk is wel werk met beloften. Reeds in het Oude Testament liggen die beloften er. Overduidelijk is het dat er bij de Here plaats is voor de vreemdeling. In Ezechiël 47 vers 22 en 23 staat dat de vreemdeling mee mag erven. Dat houdt in dat de Here Zijn zegen geeft.
Jezus zegt: zij zullen komen van Oost en West, van Noord en Zuid.
De rijkste belofte is wel deze dat Jezus vlak voor Hij naar de hemel ging, sprekend over Zijn Koninkrijk, juist met het oog op de verkondiging van het Evangelie aan al de volken zei: Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.
Op 19 januari 1979 werd drs. J. Beukema in dienst van de Stichting voor verbreiding van het Evangelie onder Moslims in Nederland ingeleid tot zijn werk onder de Moslims in ons land.
Bij deze gelegenheid werd bovenstaande Schriftstudie over de vreemdeling gegeven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's