OPENINGSWOORD ter gelegenheid van de conferentie van ambtsdragers in de Christelijke Gereformeerde Kerken, gehouden te Amersfoort op 19 april 1980
Het doel van deze conferentie broeders, is u in de toegezonden uitnodiging duidelijk gemaakt. Onze besprekingen zullen vandaag handelen over:
Na drie conferenties te hebben gewijd aan onze eigen gemeentebeschouwing, waar genoeg over is gezegd en geschreven plus een diaconale conferentie komt nu deze vergadering die wij wensen te richten op het centrale thema: „De preek”.
Ik zou me kunnen voorstellen dat u zou denken of zeggen:
Blijven we niet teveel om ons zelf en ons eigen kerkverband bezig? Gebeuren er in de wereld geen belangrijker dingen en zaken, die meer nodig besproken dienen te worden? Hoe staat het met onze verantwoordelijkheid als kerk van Christus ten opzichte van de kloof tussen rijke en arme landen? Moet de kerk ook spreken op politiek en sociaal terrein? Of naar aanleiding van de kernbewapening?
We zouden deze vragen kunnen vermenigvuldigen.
In verband met deze vragen wil ik u wijzen op het voorlaatste verschenen nummer van „Ambtelijk Contact”. Deputaten voor kerk en samenleving hebben daarin met de publikatie van „Bijbelse lijnen” naar mijn bescheiden oordeel een voortreffelijk stukje werk geleverd, dat ons als ambtsdragers zeer ten dienste kan zijn bij ons ambtelijke werk.
Broeders, ik wilde dit toch graag even onderstrepen. Deputaten hebben hiermede stof gegeven en materiaal aangedragen tot discussie en bezinning. Kort en bondig hebben zij in hun „Bijbelse lijnen” tien onderwerpen behandeld die ons een handvat geven om over deze problemen mee te denken en onze verantwoordelijkheid te beleven.
Het comité heeft, gevolg gevend aan diverse vragen gesteld met betrekking tot de prediking op vorige conferenties, gemeend het toezicht van de kerkeraad op de prediking aan de orde te moeten stellen op één onzer conferenties.
Naar ons oordeel is dit onderwerp belangrijk en actueel.
Vervolgens heeft het toezicht van de kerkeraad alles te maken met het ideaal van de Reformatorische kerk. Het ideaal van de kerk van de Reformatie was de prediking van het evangelie. De preek is het hart van de zaak. De preek geeft de meeste kansen op ontmoeting en benadering. Het aloude evangelie moet in de preek tot uitdrukking en tot werkelijkheid komen.
De kracht van de reformatie was gelegen in het „Sola Scriptura”. Wij zullen ons zeer bewust moeten richten op dat Goddelijk Woord.
De prediking dient hedendaags overeenkomstig te worden gebracht en toegepast.
Het comité is van mening dat een zekere richtlijn over „Hoe de preek moet zijn” en „Hoe wij de preek moeten en/of kunnen beoordelen” gewenst is.
Wij zullen bij de besprekingen van vandaag - en dat moet altijd - eerlijk met elkaar moeten handelen en omgaan naar een zuivere maatstaf, naar de zin en mening van de Heilige Geest, zeg maar met een heilige kritiek.
Prof. dr. W. van ’t Spijker schreef vorig jaar in „Ambtelijk Contact”: „Laat de kerk het evangelie prediken en zo vanuit haar roeping de leden der gemeente wijzen op de hunne. Zo is het evangelie zijn loop begonnen. Zo moet het ook geschieden in de dagen, waarin het einde der eeuwen zich aankondigt”.
Onze voorzitter, br. Koole, belicht zijn onderwerp: „Dominee, mag ik u eens vragen….?” vanuit het gezichtspunt van de gemeente en de ambtsdragers. Ds. K.J. Velema zal dit vanuit de gezichtshoek van de predikers behandelen. Hij was op onze vorige conferentie de slotwoordspreker. Ds. P.A. de Genestet heeft onder andere een gedicht geschreven, waaruit blijkt dat de aansluiting van de predikant met zijn toehoorders zeer belangrijk, doch niet altijd aanwezig is. Het gedicht is 130 à 140 jaar geleden geschreven en kan gezien worden als een hartekreet van een toehoorder die vanuit de leerredenen en de leerregels niet gevoed werd met brood voor het hart. Ik zal het u voorlezen. De titel luidt: „Een kind der eeuw onder preekstoel”.
Gij Prediker, daar in de lucht,
Hebt gij dan geen woordje voor mij?
Uw rede, als een galmend gerucht,
Rolt ledig mijn ziele voorbij.
Verborgenheün, vreemd aan ’t gemoed,
Van hoger mysteries vervuld,
Door kennis en twijfel gevoed,
Verkondt gij mijn zoekend geduld.
„Gij scheldt, wie het woord niet geloofd,
Bezegeld, door wond’ren, met kracht,
En vroom buigen allen het hoofd.
Wee d’arme, die bidt en versmacht!
Het ongeloof velt gij ter neer:
„Geloof of verga!” is ’t betoog.
„De twijfel is hoogmoed, niets meer!”
Klinkt troostend mij toe van omhoog.
Ach hoogmoed! Maar is dan de gaard,
Is de akker, versmachtend van dorst,
Hoogmoedig? - mij, strijder op aard,
Aldus ook versmacht mij de borst.
Gij Prediker, daar in de lucht,
Hebt gij dan geen woord voor mijn hart?
En weet gij dan niet wat ik zucht?
En voelt gij dan niets van mijn smart?
Tot slot broeders, gaarne nog een enkele opmerking naar aanleiding van het gelezen schriftgedeelte over „De prediking der verzoening”.
Paulus stelt in dit gedeelte mensen voor het oordeel, roept hen tot bekering en probeert de mensen zó als middel in Gods hand te brengen tot het geloof. En God geeft zegen op die prediking in Corinthe.
Paulus heeft met zijn preken geen bijbedoelingen ten behoeve van zichzelf, maar wil slechts Christus prediken. Ook als hij spreekt aanleiding te geven om te roemen over ons. Dit roemen kan worden verstaan als een prijzen van God over de geschonken genade. Dat moet dan zijn een roemen met het hart, een roemen naar waarheid in het binnenste.
Vervolgens spreekt Paulus over de manier waarop hij zijn ambt vervult. Niet door het zoeken van zijn eigen eer, maar als een zoeken van Gods eer en het heil van de gemeente. Waarom doet Paulus dat? Omdat de liefde van Christus hem drijft.
Die liefde houdt Paulus gevangen en neemt hem geheel in beslag. Als dat het geval is wordt het doel van ons leven niet meer gezocht in onszelf, maar in Christus.
Daarna is er sprake van de personen van Paulus en zijn medewerkers in hun ambtsvervulling. Paulus verklaart niemand te kennen naar het vlees, maar in Christus te zijn ingelijfd. God is de bron van alle goed en God werkt door het werk van de apostelen. Paulus is een gezant, door Christus gezonden en moet dan de verzoening preken.
Als er staat dat God in Christus de wereld met zichzelf was verzoenende ziet dat op het werk van Christus van de geboorte tot aan de hemelvaart. Het gaat daarbij om het werk van Christus tot zaligheid van zondaren.
Van harte wens ik u naar het voorbeeld van Paulus een goede ambtsvervulling toe.
Hiermee verklaar ik deze conferentie voor geopend.
Laten we zingen Psalm 75, de verzen 1, 2 en 6.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980
Ambtelijk Contact | 24 Pagina's