Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GELDSCHULDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GELDSCHULDEN

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij christelijk-gereformeerden gaan door voor nogal degelijk. In dat beeld past de veronderstelling dat onze kerkleden zich niet gauw in geldschulden zullen steken. Ik doel hierbij niet op zakenschulden, maar op zg. consumptieve kredieten. Tegenover die veronderstelling staat echter het feit dat er in Nederland eind 1978 niet minder dan 1,6 miljoen van dat soort kredieten liepen en dat de Vereniging voor Volkskredietwezen het aantal Nederlanders die met hun kredietverplichtingen in de problemen raken, op 150,000 per jaar schat. Statistisch gezien betekent dit dat jaarlijks 750 christelijk-gereformeerden met zulke problemen te kampen hebben. Nu zal de realiteit o.a. vanwege de deugd der degelijkheid wel wat minder onrustbarend zijn, maar toch moet dat aantal van 750 onze diakenen tot nadenken stemmen.

Consumptief krediet

In tegenstelling tot produktief krediet, dat gebruikt wordt om er zaken mee te drijven en winst te behalen, dient het consumptief krediet uitsluitend om het te verbruiken, d.w.z. het te verteren, het te besteden voor levensonderhoud in de allerruimste zin. In de regel wordt het aangewend voor de aanschaffing van duurzame gebruiksgoederen, zoals b.v. een bankstel, een t.v.-toestel, een hele woninginrichting, een auto, een zeilboot, een caravan, woningonderhoud. Maar ook zaken als b.v. een vakantiereis, een sportuitrusting, kleding, een hoge doktersrekening of dringende schulden (!) kunnen ermee betaald worden. Het gaat dus om een hele scala van nodige, minder nodige en onnodige dingen.

Ergens las ik deze fraaie omschrijving van het consumptief krediet: het stelt de particulier in staat zijn leven op een eerder tijdstip te veraangenamen door de aankoop van duurzame consumptiegoederen of het afnemen van diensten, respectievelijk het op termijn stellen van kortlopende verplichtingen. Eerder dan wanneer? Wel, eerder dan bij de meestal gevolgde weg: eerst sparen en pas daarna met het spaargeld iets aanschaffen. Het consumptief krediet is eigenlijk het omgekeerde: eerst kopen en daarna ervoor gaan „sparen”, d.w.z. het krediet geleidelijk aflossen. Een ander verschil is dat spaargeld de spaarder rente oplevert, maar dat het consumptief krediet de kredietnemer rente kòst en niet zo’n beetje ook. Dat kan best zo rond de 20 procent op jaarbasis zijn.

Het consumptief krediet komt voor in verschillende vormen en wordt ook door verschillende soorten van instellingen verleend. We kennen:

- persoonlijke lening;

- doorlopende leningen;

- kredieten op salarisrekeningen;

- afbetalings-/huurkoopkredieten.

Het pandkrediet (de lommerd!) en het betaalzegelkrediet behoren er ook toe, maar hebben nog maar weinig te betekenen. Het afbetalings- of huurkoopkrediet houdt direct verband met de aanschaffing van een bepaald goed. Dit behoeft niet het geval te zijn met de andere kredietvormen. De persoonlijke lening is een eenmalig verstrekt krediet van een bepaald bedrag en berust op persoonlijke kredietwaardigheid. Dit laatste geldt ook voor het doorlopend krediet. Tot een zeker plafond kan men daarvan, telkens als de behoefte zich voordoet, gebruik maken. Men lost het af met een overeengekomen minimumbedrag per periode of, als men dat wil, met meer. Krediet op een salarisrekening wordt beschikbaar gesteld in afwachting van de ontvangst van het door de werkgever op die rekening uit te betalen salaris.

De kredietverleners zijn:

- handelsbanken, boerenleenbanken en spaarbanken;

- financieringsmaatschappijen;

- particuliere geldschietbanken;

- gemeentelijke kredietbanken.

Aanvankelijk heeft het consumptief krediet in een minder gunstig daglicht gestaan. Sparen deed je vooraf en niet achteraf. Maar met de stijging van de welvaart en de ontwikkeling tot onze tegenwoordige consumptiemaatschappij werd het steeds meer als een verantwoorde vorm van financieren geaccepteerd. Het feit dat bona fide instellingen in de behoefte aan dit soort krediet een markt gingen zien en daar als kredietverstrekkers gingen optreden, heeft daaraan zeker bijgedragen.

Het aantal afnemers van consumptieve kredieten is sterk toegenomen. Tegelijk is ook de samenstelling van het afnemersbestand geheel anders geworden. Het gaat niet meer zo zeer om die sociaal zwakkeren die vroeger door middel van het oude pandkrediet in de allernoodzakelijkste levensbehoeften trachtten te voorzien. De sociale wetgeving, met als sluitstuk de Algemene Bijstandswet, heeft dat verschijnsel praktisch uitgebannen. Nee, het gaat om de vervulling van andere dan de eerste levensbehoeften door - zeker - ook sociaal zwakkeren, maar vooral ook middengroepen en zelfs ook wel hogere inkomensgroepen. De animo voor het consumptief krediet bij deze groepen is nog aangewakkerd door de al maar voortdurende geldontwaarding. Wat je nú koopt, hèb je alvast. Volgend jaar zijn de prijzen weer hoger en dan betaal je het nu nog goedkoop verkregen goed af uit je intussen weer gestegen inkomen. Bovendien mag je van de belastingdienst de voor het krediet betaalde rente nog van je inkomen aftrekken ook.

Over de wijze van besteding van het consumptief krediet zijn geen volledige en betrouwbare gegevens voorhanden. Slechts bekend is dat ongeveer 30 procent van alle kredieten bestemd wordt voor auto’s, woninginrichting en -onderhoud en verbetering van eigen woning. In de overige 70 procent zitten o.a. de andere reeds eerder door mij genoemde voorbeelden en wellicht toch ook nog de financiering van gewone, lopende uitgaven (niet tot die voor de àllereerste levensbehoeften behorende).

In ons land heeft het consumptief krediet nog niet die vlucht genomen als in sommige andere landen. In de U.S.A. wordt ongeveer een vijfde deel van alle gezinsuitgaven met dit krediet gefinancierd. Bij ons was dat in 1978 nog maar 5,5 procent. Maar toch betekent dit een enorm bedrag: f. 8,8 miljard. Daarmee werd in dat jaar 20 procent van de in Nederland aangeschafte duurzame goederen gefinancierd. In een op de vijf gevallen worden de grote(re) aankopen dus betaald met geleend geld.

In 1979 is de groei van het consumptief krediet voor het eerst enigszins afgenomen. Er werd „slechts” f. 8,4 miljard verstrekt. Het totaal uitstaande krediet werd echter, als gevolg van langere looptijden, hoger dan ooit: f. 12,4 miljard. Er stond op 31 december jl. 800.000 geldleningen uit met een gemiddeld bedrag van f. 7.800, 670.000 doorlopende kredieten met een gemiddeld bedrag van f. 6.650, en 208.000 huurkoop- en afbetalingskredieten van gemiddeld f. 6.200, terwijl 250.000 salarisrekeningen een negatief saldo van gemiddeld f. 1.700 hadden. Uit deze en andere beschikbare cijfers valt te concluderen dat ruwweg zeker twee van de vijf gezinnen in Nederland gebruik maken - zij het niet jaarlijks - van enige vorm van consumptief krediet.

Na lezing van al deze bijzonderheden over het consumptief krediet moge de lezer eens te meer de overtuiging hebben gekregen dat gebruikmaking van zulk krediet ook onder onze leden moet voorkomen. Met alle problemen die daaraan verbonden kunnen zijn.

Bescherming door de overheid

Vanouds is het consumptief krediet gepaard gegaan met asociale, ja onmenselijke bijverschijnselen. Reeds eeuwen geleden kwamen er schandalige woekerpraktijken voor, waarvan mensen-in-nood nog eens extra de dupe werden. Als zulke mensen zich om hulp tot beroepsgeldschieters wendden, werden zij vaak onbarmhartig door die lieden uitgebeend. De voorwaarden waaronder betrekkelijk kleine geldbedragen werden uitgeleend, waren dikwijls erg belastend: renten van vele tientallen procenten per jaar en zware boetes als niet stipt op tijd werd afgelost. Die vroegere geldschieters lieten de wurgende greep op hun slachtoffers niet gauw verslappen. Toch hebben zij nooit gebrek aan cliënten gehad. De vroegere sociaal-economische toestanden maakten dat aan mensen die geen brood meer op de plank hadden, vaak geen andere keus overbleef dan de lommerd of een andere geldschieter. Een bijstandswet was er niet, terwijl diaconieen en andere met de zorg voor armen belaste instanties ook niet altijd hun plicht verstonden. Nog in 1946 ontmoette ik een al bejaarde secretaris-penningmeester van het burgerlijk armbestuur in een plattelandsgmeente, die zich erop beroemde dat hij in zijn lange loopbaan aan de armen nooit meer dan f. 2,50 per keer had uitbetaald. Zo goed beheerde hij de kas.

In Nederland konden de geldschieters tot 1932 ongehinderd hun gang gaan. Toen kwam de wetgever namelijk - voor het eerst - met een wet die de misstanden beteugelde, de Geldschieterswet 1932. Het voornaamste doel ervan was de bestrijding van woeker bij kleine consumptieve kredieten. Maar tevens schiep deze wet de basis voor de ontwikkeling van een volkskredietwezen zoals wij dat tegenwoordig kennen. In 1972 werd deze wet vervangen door de Wet op het consumptief geldkrediet. Deze wet richt zich duidelijk op het moderne volkskredietwezen zoals dit zich ontwikkeld hééft, zonder de woekerbestrijding echter uit het oog te verliezen.

Evenals de oude wet heeft de nieuwe een sterk sociale inslag. Zij bevat tal van straffe bepalingen, die erop gericht zijn de afnemer van consumptief krediet tegen kredietnemers èn tegen zichzelf te beschermen. Het zou te ver voeren al die bepalingen hier weer te geven. Daarom beperk ik mij tot de hoofdzaken.

Het is verboden zonder vergunning van de Minister van C.R.M. kredieten te verlenen van f. 40.000 of minder. Deze grens is met opzet hoog, zodat geldschieters die zich op „de kleine man” willen werpen, daar zéker onder vallen. Gemeentelijke kredietbanken hebben geen vergunning nodig. Ook diaconieën mogen, omdat zij kerkelijke instellingen van weldadigheid zijn in de zin van de Rompwet Instellingen van Weldadigheid, zonder vergunning geldleningen verstrekken. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een kredietverlener voldoen aan bepaalde eisen van financiële soliditeit en van persoonlijke betrouwbaarheid en gedrag. Een vergunninghouder die later niet meer aan die eisen voldoet of de mensen regelmatig veel te hoge kredieten geeft die zij slechts met bloed, zweet en tranen kunnen terugbetalen, raakt zijn vergunning kwijt. Wie zonder vergunning toch als kredietverlener optreedt, riskeert gevangenisstraf.

Kredietbemiddelaars, die als tussenpersoon diensten verlenen bij de totstandkoming van een kredietovereenkomst, zijn strafbaar als zij zich als kredietverlener voordoen, b.v. in advertenties. Dit neemt niet weg dat die advertenties toch nog wel veel te verleidelijk van toon kunnen zijn. Daarin mogen zij zich echter in elk geval niet voordoen als de geldschieter zelf en evenmin mogen zij aan gegadigden bemiddelingskosten vragen. Die mogen zij alleen aan de kredietverlener in rekening brengen. Hiermee is een halt toegeroepen aan adverterende bedriegers die reflectanten meteen de bemiddelingskosten bij vooruitbetaling aan hen lieten voldoen om vervolgens weinig of niets meer van zich te laten horen. Kredietcolportage (leuren met kredieten) is overigens óók verboden, in de Colportagewet.

De geldschieters met vergunning zijn wat het aanbieden van kredieten betreft, zelf ook aan voorschriften gebonden. Zij moeten niet alleen de voorschriften naleven waaronder de vergunning werd verstrekt, maar ook voldoen aan algemene regels voor het opstellen van een prospectus of andere vormen van reclame en van het kredietcontract. Aspiranten moeten daarin precies kunnen lezen waar zij aan toe zijn (o.a. het bedrag dat zij in handen krijgen; hoe, wat en wanneer en hoe vaak terugbetaald moet worden; de vertragingsvergoeding die bij te late terugbetaling verschuldigd is. Het vermelden van het rentepercentage per jaar - u weet wel, die 20 procent bijvoorbeeld - is tot nu toe niet verplicht.

De kredietverlener mag de kredietnemer er niet toe brengen diens recht op salaris of pensioen bij akte geheel of gedeeltelijk aan hen over te dragen (zo’n overdracht noemt men een cessie), zodat hij op die manier de aflossingen binnenkrijgt. Wel is toegestaan een volmacht tot het in ontvangst nemen - namens de loon- of pensioentrekker - van dat salaris of pensioen. Maar zo’n volmacht kan, in tegenstelling tot een cessie, elke dag weer ingetrokken worden. Vaak weten de mensen dat echter niet, waardoor zij onnodig in acute geldnood kunnen raken.

Verder is het de kredietgever niet toegestaan bij de kredietovereenkomst een zg. zekerheid te bedingen. Behalve wanneer het een auto, caravan of pleziervaartuig betreft. Die kan hij zich dus toeëigenen en ten eigen bate verkopen als de kredietnemer in het terugbetalen nalatig zou blijken. In geval van een caravan of plezierboot is dat in het algemeen voor de betrokkenen niet zo’n ramp. Het „afpakken” van een personenauto kan hem in sommige gevallen wèl in narigheid brengen, namelijk als zo’n voertuig om de een of andere reden eigenlijk onmisbaar is.

Overigens moet de kredietgever zich, in de regel eenmaal per jaar, ook nog onderwerpen aan door het rijk ingestelde controles op zijn beheer en bedrijfsuitoefening.

Het laatste nieuws op dit terrein is dat aan de Tweede Kamer een voorstel tot wetswijziging is aangeboden. Als die wijziging doorgaat, kan de provisie die kredietbemiddelaars van kredietverleners ontvangen, gereglementeerd worden, in het belang van de cliënt. Het is tot nu toe namelijk zo, dat de grootte van de provisie afhangt van de grootte van het krediet. De bemiddelaar, die natuurlijk zo veel mogelijk provisie wil ontvangen, is dus gebaat bij de verstrekking van zo hoog mogelijke kredieten. Maar die kunnen de cliënt nu juist in moeilijkheden brengen. Reglementering van de provisie kan inhouden dat deze afhankelijk wordt van het tijdstip en de grootte van de werkelijke aflossingen van het krediet.

Voorts houdt die wetswijziging een verbod van schuldbemiddeling in. Schuldbemiddeling (iets anders dan kredietbemiddeling) wil zeggen het oplossen van schuldsituaties door tussen schuldenaar en schuldeisers zó te bemiddelen, dat deze laatsten òf gedeeltelijke kwijtschelding geven òf een gemakkelijker aflossingsregeling toestaan. Schuldbemiddeling bij wijze van bedrijfsuitoefening en tegen betaling (door de tòch al naar financiële adem happende cliënt) zal niet meer mogen. Gemeenten en gemeentelijke kredietbanken worden hiervan nadrukkelijk uitgezonderd. Diaconieën vallen niet onder het verbod, want zij zijn geen bedrijven en vragen, omdat zij immers pro Deo werken, voor schuldbemiddeling geen vergoeding. Ook behoeven diaconieën zich niet bij de Minister van C.R.M. aan te melden, wat gratis bemiddelende bedrijven wel zullen moeten doen. Op schuldbemiddeling kom ik hierna nog terug.

Betrokkenheid van de diaconieën

Waarom nu al dat geschrijf in een blad voor ambtsdragers over dit soort „grofstoffelijke” zaken? Wij zijn meer gewend dat in dit blad geestelijke, pastorale, kerkrechtelijke onderwerpen behandeld worden. En wat speciaal op het diakenambt gerichte artikelen betreft zijn we meer vertrouwd met beschouwingen over b.v. het begrip barmhartigheid in de bijbel en met andere bezinningsartikelen dan met de praktijk van de barmhartigheid, al ontbreekt dit laatste niet geheel.

Hoewel ik graag wil erkennen dat bezinning bepaald noodzakelijk is, wil ik er tevens op wijzen dat bezinning nog geen werk van barmhartigheid is. De handen moeten niet alleen uit de mouwen om voor en met in narigheid zittende broeders en zusters te bidden, maar ook om voor hen te werken.

Verder denk ik dat een diaken die zelfs geen flauw begrip heeft van wat er op het gebied van geldschulden allemaal om kan gaan, het minder gauw in de gaten zal krijgen als zich een desbetreffend probleemgeval onder de aan zijn zorgen toevertrouwde gemeenteleden voordoet. Nòg minder zal hij met de betrokkene daarover een niet alleen open maar ook doelmatig gesprek kunnen voeren. En nòg minder zal hij in staat zijn de problemen tot een daadwerkelijke oplossing te helpen brengen.

Die problemen zijn niet louter financieel. Geldschulden kunnen veel leed veroorzaken. Slapeloosheid, zenuwinzinkingen, spanningen en ruzie in het gezin, elkaar de schuld geven. Ja, het komt zelfs voor dat geldschulden op echtscheiding uitlopen. En dat zijn toch echt situaties waarop hulp van buiten, b.v. van een diaken, een grote weldaad kan zijn. Maar, hoor ik iemand zeggen, moet dat nu wel? Die schulden hebben ze toch vrijwillig en misschien wel geheel onnodig aangegaan? Ze hebben zichzelf in de nesten gewerkt, laten ze er nu ook maar zelf uit zien te komen. Een voor een christen verwerpelijke gedachte. Er is er Een die niet anders doet dan mensen die zichzelf in de schuld gewerkt hebben, de reddende hand toesteken: Jezus Christus. Hem na te volgen is onze roeping.

Niet ontkend behoeft te worden dat men geldschulden vrijwillig aangaat en zelfs niet dat het doel waarvoor men een krediet besteed heeft, in veel gevallen helemaal niet noodzakelijk was. De begeerte maakt veel slachtoffers. De vrees niet voor vol aangezien te zullen worden eveneens. De buurvrouw heeft een nieuw bankstel van wengé hout, dat moet ik ook hebben. Mijn broer heeft een caravan en hij moet vooral niet denken dat ik daar niet aan weet te komen. Juist in dit soort gevallen is er reden om te helpen en niet alleen financieel. Gevreesd moet immers worden dat het kan gaan om mensen „die het woord horen, maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar”.

Dit geestelijke aspect krijgt geen aandacht als een kerklid „immateriële” hulp krijgt van de gemeentelijke sociale dienst of van een andere instelling, hoe goed die hulp in een schuldsituatie op zichzelf ook mag zijn. Zelfs een bij een algemene instelling werkzame christelijke maatschappelijk werker zal dat aspect, naar ik vermoed, meestal liever overlaten aan de kerkelijke ambtsdragers. Maar dezen moeten zo’n geval dan wel kennen en dat aspect ònderkennen.

Wat de financiële kant van de zaak betreft is het goed te weten dat een kredietgever - uit eigen belang - best bereid kan zijn de cliënt bij moeilijkheden enigszins tegemoet te komen. Maar dat gebeurt niet altijd en geeft, als het wel gebeurt, ook niet altijd voldoende financiële lucht. Dit kan met name het geval zijn als de kredietgever bij de kredietverstrekking veel te gemakkelijk is geweest of de financiële mogelijkheden van zijn cliënt volkomen verkeerd beoordeeld heeft. In het bijzonder postorderbedrijven (die als afbetalingsfinanciers in feite tegelijk particuliere geldschieter zijn), autofinancieringsmaatschappijen en opdringerig adverterende kredietbemiddelaars kunnen nogal eens veel te licht over de financiële spankracht van cliënten heen lopen. Vooral wanneer er een opeenstapeling van verschillende schulden is, waarvan de kredietgever bij de kredietverstrekking niet afwist of die later zijn ontstaan, zal een soepele regeling van de kredietgever niet altijd voldoende soelaas bieden. Dit geldt nog te meer als er intussen een ingrijpende daling in inkomen is opgetreden, b.v. door werkloosheid. Denk ook maar eens aan een jong, werkend echtpaar dat zich op grond van zijn dubbele inkomen met krediet in de spullen gezet heeft, maar waarvan de vrouw wegens daarna ingetreden zwangerschap haar werk moet opgeven.

Hoe dan ook, ondanks de beschermende hand van de overheid en ondanks bereidheid van een kredietgever tot consideratie kan de schuldenaar in zware financiële moeilijkheden komen, die hem boven het hoofd kunnen groeien. De gemeentelijke sociale dienst kan hem niet uithelpen door toepassing van de Algemene Bijstandswet. Want volgens vaste jurisprudentie van de Kroon mag in het algemeen geen bijstand voor de betaling van schulden verleend worden. Daarop wordt slechts een uitzondering gemaakt als de betrokkene in de schulden raakte doordat hij al in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Maar dat zijn dan veeleer schulden bij leveranciers dan bij geldschieters. Als anderen niet kunnen helpen - ik denk in het bijzonder aan familiezal de diaconie zich moeten afvragen wat zij, ook in financieel opzicht voor de hulpbehoevende kan doen.

In de eerste plaats moeten diakenen ermee rekenen dat mensen-met-schulden niet gauw uit zichzelf naar hen toe zullen komen. Een diaken moet dus actief zijn. Een houding van „als het nodig is, komen ze wel” past hem niet. Ik geloof dat ook dat iets te maken heeft met de navolging van Christus. De diaken moet zijn benen, zijn ogen en zijn oren gebruiken (de volgorde is niet geheel willekeurig). In de gemeente verkerende en in de gezinnen komende moet hij opletten of er geen symptomen zijn die op zichzelf of in onderling verband op een daar bestaande nood kunnen wijzen. Een nood die zijn oorzaak kan vinden in geldschulden. Ontdekt hij inderdaad zo’n met echte nood gepaard gaande schuldsituatie, dan moet hij met het betrokken kerklid overleggen wat er aan gedaan zou kunnen worden. Misschien verkeert die broeder of zuster wel in een doffe, apathische ellende zonder te beseffen dat er toch wel uitwegen beproefd kunnen worden. Daarover moet de diaken dan praten. Kan hij dat niet omdat het terrein voor hemzelf onbekend is, dan moet hij zijn licht opsteken bij anderen die het wel kunnen weten.

Op twee manieren kan aan een te zware schuldsituatie iets gedaan worden: schuldbemiddeling en schuldsanering. Zoals al eerder gezegd beoogt schuldbemiddeling een gedeeltelijke kwijtschelding en/of een versoepeling in de aflossingsverplichtingen. Bij schuldsanering wordt een nieuw krediet verstrekt, waarmee een heel pakket van niet voor kwijtschelding in aanmerking komende schulden in één klap wordt afbetaald. Dan heeft de debiteur nog maar met één kredietschuld te maken, waarvan de aflossing, als het goed is, zo is geregeld dat hij voldoende financiële lucht voor zichzelf overhoudt. Schuldbemiddeling en schuldsanering kùnnen samengaan.

Wat kan de rol van de diaken daarbij nu zijn? Moet hij, moet de diaconie die schulden zelf regelen of anderen inschakelen?

Het is een gelukkige omstandigheid als ter plaatse of in de streek een gemeentelijke kredietbank werkzaam is. Die banken hebben namelijk een grote ervaring met schuldregeling en houden heel sterk het belang van de debiteur in het oog. Zij hebben een gemeenschappelijke gedragscode. Die houdt o.a. in dat een verzoek om schuldregeling (bemiddeling of sanering) altijd in behandeling genomen wordt. De bank gaat dan globaal na hoe het schuldenpakket in elkaar zit en of er een redelijke kans bestaat voor een oplossing. Op grond daarvan besluit de bank of zij wel of niet met de affaire verder gaat. Van dat besluit doet zij altijd mededeling aan de betrokkene, in het laatste geval met vermelding van de redenen waarom men niet verder gaat. In het eerste geval krijgen ook de schuldeisers bericht van de voorgenomen poging tot schuldregeling.

Bij haar werk gaat de bank wel uit van bepaalde principes. Zij verleent geen medewerking aan schuldregelingen die slechts oplossing van een déél van de schulden tot gevolg zou hebben. En de schuldregeling wordt alleen getroffen als zij binnen de tijd van drie jaar te verwezenlijken is door de inzet van al het geld dat de schuldenaar gedurende die tijd redelijkerwijs voor aflossing kan missen. In geval van schuldbemiddeling moeten de schuldeisers dus zo veel van hun vorderingen laten vallen of een zodanige versoepeling van de betalingstermijnen toestaan, dat de schuldenaar er in drie jaar af kan zijn. Lijkt een schuldsaneringskrediet een goede oplossing, dan wordt dat slechts verleend als de betrokkene dat binnen drie jaar kan terugbetalen. Kan hij dat niet, dan krijgt hij dat krediet niet. Tenzij de bank alle schuldeisers bereid vindt een voor allen gelijk percentage van hun vorderingen te laten vallen, zodat de resterende vorderingen geheel betaald kunnen worden met een saneringskrediet waarvan de grootte overeenkomt met de aflossingscapaciteit van drie jaar.

Voor een saneringskrediet brengt de bank aan de cliënt de normale kredietkosten in rekening. De kosten van schuldbemiddeling worden niet of slechts ten dele in rekening gebracht. Ook dit wijst erop dat men met een gemeentelijke kredietbank gerust in zee kan gaan. In dit verband wil ik erop attenderen dat er in Leeuwarden een semi-gemeen-telijke bank is, de Stichting Volkscredietbank. In Amersfoort is er behalve een gemeentelijke kredietbank ook nog de N.V. Onderlinge Voorzorg van 1894. Beide banken hebben dezelfde werkwijze als de gemeentelijke kredietbanken, met dien verstande dat de Amersfoortse N.V. landelijk werkt en zich vooral richt op militairen, ambtenaren en personen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en het onderwijs. De directies van beide banken vormen met de directies van de gemeentelijke kredietbanken de Nederlandse Vereniging voor Volkskredietwezen.

Als de pogingen van de bank om te bemiddelen uiteindelijk op niets uitlopen of een saneringskrediet tenslotte niet mogelijk blijkt, dan heeft dat uiteraard een bepaalde reden. Een of meer schuldeisers willen b.v. niet meewerken. Of de meeste schuldeisers vinden een zg. percentagevoorstel van de op een saneringskrediet aansturende bank tè nadelig voor hen. Of de aflossingscapaciteit van de betrokkene is in verhouding tot de hoogte van de schulden nu eenmaal veel te gering. Misschien zou de diaconie de pogingen van de bank in dergelijke gevallen nog kunnen redden door financieel mee te doen. Bijvoorbeeld door aan een onwillige schuldeiser, die mogelijk een goede reden heeft om het been stijf te houden, zijn vordering te betalen, zodat het te saneren of anderszins te regelen schuldenpakket kleiner wordt. Wellicht is het mogelijk met financiële medewerking van de diaconie aan de crediteuren een voor hen aanvaardbaarder percen-tagevoorstel te doen. Wellicht kan de diaconie zich tegenover de bank verplichten samen met de schuldenaar een stuk of stukje van de aflossingstermijnen mee te betalen, zodat de bank zich alsnog bereid kan verklaren een saneringskrediet te verstrekken.

Pasklare oplossingen kan dit artikel natuurlijk niet aanreiken. Elk geval ligt anders. Er komt veel overleg aan te pas, ook overleg dat meer het karakter draagt van handjeplak. Het behoeft geen betoog dat de diaconie, wil zij iets voor haar kerklid doen, via dat lid of - met zijn medeweten - rechtstreeks met de bank contact moet onderhouden.

Niet overal bestaat een volkskredietbank. Er zijn er in Nederland slechts 45, die plaatselijk of in de naaste omgeving werken. De vraag rijst dus of er nog andere mogelijkheden zijn als zo’n bank niet aanwezig is of voor betrokkene niets kan doen, niets kan bereiken. Soms bestaan die andere mogelijkheden inderdaad. Het komt voor dat een maatschappelijk werker van een instelling zich met een schuldaffaire bezig houdt. Als een gemeentelijke sociale dienst daarvoor geëquipeerd is, kan een ambtenaar van die dienst het karwei ter hand nemen. Of er zulk een andere mogelijkheid bestaat en welke de beste is, zal afhangen van de plaatselijke situatie. Wel moet ik zeggen dat ambtenaren van gemeentelijke sociale diensten in het algemeen meer vertrouwd zijn met financiële aangelegenheden dan maatschappelijk werkers van instellingen.

In elk geval moet de broeder of zuster die in de puree zit, niet aan zijn of haar lot overgelaten worden. Naar mijn mening moet de diaconie desnoods zelf het pad van de schuldbemiddeling opgaan, al of niet met hulp of met inschakeling van anderen die voor zoiets voldoende kennis van zaken hebben. Ook dan kan het zinvol zijn dat de diaconie de medewerking van de schuldeisers „koopt” door zelf ook in de beurs te tasten. Desnoods verstrekt de diaconie zelf een saneringslening, al of niet naast een bedrag om niet, zodat de druk van de ketel af is en het kerklid in een rustiger tempo en met kleinere bedragen zijn (resterende) schuld kan delgen.

Ik weet wel dat er diaconieën zijn die nooit leningen willen verstrekken, omdat zij uitsluitend de om niet verleende financiële hulp een de kerk waardige hulp vinden. Dat is wel een mooi standpunt, maar toch ook gedeeltelijk achterhaald. Het mag en moet m.i. opgaan in geval van broodsgebrek en van gebrek aan het allernodigste in het algemeen (maar waar doet zich dat in Nederland nog voor?). Ook in sommige andere gevallen kan het zeer wel op zijn plaats zijn. Maar juist in gevallen waarin schulden zijn gemaakt ter verkrijging van minder nodige of geheel onnodige zaken, kan een lening een zeer passend antwoord op de hulpvraag zijn. Enerzijds kan de betrokkene daardoor tòch nog enigszins zijn verantwoordelijkheid waarmaken. Anderzijds ondersteunt zo’n lening de pogingen om herhalingen te voorkomen, wat ik het curatieve element zou willen noemen.

Dit element moet beslist de aandacht van de diaconie hebben. De betrokkene moet leren financieel op een verantwoorde manier te handelen. Verantwoordelijk ten opzichte van zichzelf en zijn gezin, ten opzichte van zijn leveranciers, ten opzichte van de kerk waarvan hij lid is, ten opzichte van God. Hij of zij moet dat kunnen en willen. Wat het kunnen betreft is het waardevol als iemand hem of haar in het huishoudelijke vlak begeleidt bij het hanteren van de eigen financiële polsstok. Daarvoor kan misschien - met goedvinden van de betrokkene - een verstandig gemeentelid uitgenodigd of de medewerking van een maatschappelijk werker gevraagd worden. En wat het willen aangaat, de wil zal moeten worden gevormd. Daartoe zal een diaken de nodige serieuze gesprekken moeten voeren. Gesprekken waarbij hij dicht in de buurt kan komen van het al eerder bedoelde geestelijke aspect, dat in de gelijkenis van de zaaier wordt aangeduid met het zaad dat in de dorens valt, zodat het verstikt en onvruchtbaar wordt.

Slotopmerking

Volledig ben ik over het onderwerp „Geldschulden” niet geweest. Zo heb ik helemaal niet gesproken over hypothecair krediet, met de rente en aflossing waarvan tegenwoordig ook nogal wat mensen in moeiten komen. Ik denk maar weer aan dat jonge echtpaar met het dubbele inkomen dat door zwangerschap en/of werkloosheid sterk kan dalen. Aan schulden op onroerend goed kan een diaconie overigens ook niet veel doen, althans niet in financieel opzicht.

Toch hoop ik met dit artikel een stuk praktische voorlichting gegeven te hebben, die misschien deze of gene de ogen geopend heeft voor de problematiek die aan geldschulden kan vastzitten, maar vooral een voorlichting die onze diakenen van nut kan zijn bij het oplossen van die problematiek onder hun gemeenteleden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1980

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

GELDSCHULDEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1980

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's