OPENINGSWOORD OUDERLINGENCONFERENTIE zaterdag 4 april 1981 in de Ichthuskerk in Amersfoort
Geachte broeders,
Intussen blijft het wel nodig ons in ons drukke bestaan, met onze uitpuilende agenda’s, af te vragen of we geestelijk nog wel eens aan ons zelf toekomen. Voorzover we in het arbeidsproces nog actief werkzaam mogen zijn, eist onze taak in het maatschappelijk leven al een flink stuk van onze energie op. Daarbij voegt zich dan nog het kerkewerk dat evenzeer grote inzet vraagt. Voor de waarneming van onze dagelijkse taak in de samenleving is nodig dat we bij blijven, dat we kennis nemen van allerlei ontwikkelingen die voor ons functioneren in de samenleving van betekenis zijn. Hetzelfde geldt met betrekking tot ons werk als ambtsdrager in de kerk van Christus. Ook de ontwikkelingen op kerkelijk en godsdienstig terrein houden ons als het goed is bezig. Maar al die ontwikkelingen zijn voor een mens, wiens kennen en kunnen begrensd zijn, eigenlijk nauwelijks bij te houden. Op kerkelijk en godsdienstig terrein vallen dezelfde verschijnselen waar te nemen als in het bedrijfsleven en andere sectoren van de samenleving. Aan alles, tot zaken van de geringste importantie toe, worden seminars, studiedagen, palavers, oriëntatiebijeenkomsten, bezinningssamenkomsten, getuigenisdagen en conferenties belegd. Er is nauwelijks een onderwerp te bedenken waarover niet op een of andere wijze en vanuit verschillende optieken is gesproken en geschreven. En de inkt van de een is nog niet droog of de ander doopt al zijn pen in om de wereld van het tegendeel te overtuigen. De een is nog maar nauwelijks uitgesproken of de ander verheft zich om die ene zo mogelijk voor altijd het zwijgen op te leggen. Alles tuimelt over elkaar heen, in de politiek, in de kerk en er zijn maar weinig zaken die de gelegenheid krijgen in onze geest in rust tot een voldragen oordeel te rijpen. Er komt zóveel op ons af dat we geestelijk gedesoriënteerd dreigen te raken en de vastheid van geloven dreigen te verliezen.
Daarom is het goed, broeders, elkaar in een ontmoeting als deze de vraag te stellen of er nog wel eens momenten zijn waarop we met de dingen van het geloof tot ons zelf komen; momenten waarop we trachten in teruggetrokkenheid met het Woord van God meditatief bezig te zijn en zo in ons leven Gods inspraak in te wachten. Er wordt zoveel over God gesproken en geschreven dat we van de goden God niet meer zien. Dat gevaar bedreigt ons als ambtsdragers ook. Het geloofsleven binnen de kerken van gereformeerde signatuur is tot vóór en kort na de tweede wereldoorlog sterk bepaald geweest door het besef van een persoonlijke God tot wie de mens en met name de gelovige in een zeer persoonlijke relatie stond en met Wie in de weg van luisteren naar de Schriften en van persoonlijke meditatie kon worden gecommuniceerd. Wij leven in een tijd van zwevende en vage godsbegrippen, van pogingen het godsbegrip opnieuw in te vullen, van een lawine definities en interpretaties die tot doel hebben de aanwezigheid van een God in het universum voor de moderne mens op de een of andere wijze aanwijsbaar c.q. aanvaardbaar te maken. Zonder te zeggen dat alle pogingen daartoe verkeerd of bij voorbaat tot mislukking gedoemd zijn - ze zijn in de ontwikkeling der dingen wellicht onvermijdelijk -is het wel zo dat zij de onduidelijkheid en de onzekerheid eerder hebben vergroot dan verkleind. En dat gaat ook u en mij niet voorbij. Terwijl het voor ons eigen persoonlijke geloofsleven en voor een goed functioneren als ambtsdrager in de gemeente van Christus toch zo nodig is dat ons de genade ten deel valt het rechte zicht te hebben op God Die Zich in de Heilige Schrift aan ons bekend heeft willen maken.
Daarom wil ik u en mij zelf aansporen bij alle drukte waarmee wij in ons dagelijkse werk en in ons bezig zijn voor de kerk omgeven zijn, toch vooral niet na te laten de persoonlijke ontmoeting met God na te streven. Gods verborgen omgang vinden zielen waar Zijn vrees in woont, zegt de psalm in de oude berijming. Die woorden „verborgen omgang” hebben ook onder ons een wat mysticistische bijklank. Bij het horen ervan gaan sommige mensen wat ongedurig op hun stoel heen en weer schuiven. Zij roepen soms associaties op met een ziekelijkheid die zich met een gezonde geloofsbeleving niet verdraagt. Toch ben ik het een beetje eens met de uitlating van professor Quispel in het programma „niet te geloven” van enkele dagen geleden, namelijk dat de kerk in de voorbije jaren klopjacht op mystiek heeft gehouden, waarbij zij naar het andere uiterste is doorgeslagen.
Kijken we naar de kerk in het algemeen, in het bijzonder naar de christelijke gemeente waartoe wij behoren en niet te vergeten naar onze gezinnen en ons eigen persoonlijk geestelijk leven, dan lijkt de conclusie gewettigd dat we allen geestelijk zijn verarmd door een tekort aan echte spirituele ervaringen. Het zou mogelijk daardoor kunnen komen dat we elkaar vanuit onze geloofsbeleving in de regel maar zo weinig hebben te vertellen. Het zou mogelijk daardoor kunnen zijn dat kinderen soms maar zo weinig overtuigd raken van de aantrekkelijkheid van het leven met God. Hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest, is een psalmregel die in onze voorkeursliederen wat onderop is geraakt. Zou het daardoor kunnen komen broeders, dat we in onze geloofsbeleving en de uitingen daarvan naar buiten wat achterop zijn ge-raakt? Het was in mijn hart u en mij zelf aan het begin van deze conferentie aan te sporen tot renovatie van onze binnenkamer om ons in deze turbulente tijd daarin van tijd tot tijd voor de zo broodnodige geestelijke vernieuwing en verdieping terug te trekken. Ik hoop van harte dat ook de bezinning van deze dag daartoe een aanzet zal geven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1981
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's