Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ROUWVERWERKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ROUWVERWERKING

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Miskend proces

Als je daar verder over nadenkt en naar literatuur zoekt, valt het ook op, dat er wel weer veel geschreven is over allerlei rouwgebruiken, in vróegere tijd. We weten allemaal dat er in het verleden - wellicht kunnen we daar zelf nog over meepraten - vele rouw-riten waren, allerlei gebruiken rond en na het sterven van een familielid of buurt- en dorpsgenoot. Vele van die gewoonten zijn weggevallen in onze moderne tijd. Er is op dat terrein een soort vacuüm gekomen. Je zou verwachten, dat dat - ook via de bezinning in de literatuur - weer zou worden opgevuld. Maar dat blijft heel merkwaardig voorshands nog in veel opzichten uit.

Je zou het verwachten, omdat er toch wel sterke behoefte moet zijn aan niéuwe vormen en wegen tot rouwverwerking. Kunnen we soms zonder hulp - in wat voor vorm dan ook - bij een zo ingrijpend proces als dat van rouw en verdriet in de leegte en het gemis van één die ons lief was? En het klemt temeer naarmate de relatie dichter en intiemer was.

Natuurlijk zat er in vele vormen en gewoonten rond de rouw iets dwangmatigs. De omgeving, de maatschappij, de sociale controle eiste, dat je je zó en zó gedroeg gedurende een bepaalde rouwperiode: zwarte kleding of tenminste een zwarte band om de mouw, enzovoort. Velen voelden zich opgelaten, wanneer ze aan gevormde gewoonten moesten voldoen en het werd allemaal nog moeilijker, toen de tijd aanbrak, dat men er hier en daar van afstapte. De eersten, die een doorbraak aandurfden in een zo tere situatie als die van rouw, hadden veel te verduren.

Toch hadden al die rouwgewoonten ook wel degelijk een functie. Als „rites de passage”, als overgangsriten boden ze de mogelijkheid om diepe gevoelens van verdriet te uiten en - wat vooral erg belangrijk is - om de nieuwe situatie, waarin men gekomen was, één te kunnen en binnen te gaan. Huizinga zegt ergens in zijn bekende boek Herfsttij der Middeleeuwen: „Wat er ook in de rouwgebruiken aan oude taboevoorstellingen mag schuilen de levende cultuurwaarde er van is, dat zij vorm geven aan het leed.… Zij rythmiseren de smart”. Dat is een sociale kant aan de rouwverwerking, die in onze tijd veelal verdwenen is.

Onze verlegenheid

Het is er daarom niet gemakkelijker op geworden voor rouwenden. Een zekere sociale dwang tot rouwen mag in veel opzichten vervallen zijn en ieder mag zelf persoonlijk meer ruimte hebben gekregen om op eigen wijze rouw te beleven, dat neemt niet weg, dat men in het verleden - bij alle verkeerde toepassingen en houdingen ook toen - toch meer oog had voor het proces, dat nodig is tot verwerking.

Verlies van een geliefde kan immers een zo ingrijpende ervaring zijn, dat men tijd nodig heeft en aandacht om er door te kunnen komen en een nieuw leven te beginnen. En op dit punt is de verlegenheid van de omgeving - familie, vrienden, pastor, ouderling, diaken - vaak groot. Heel begrijpelijk overigens. Want wie kan dat één? Vooral wanneer je zelf met een (plotseling) verlies of ingrijpend sterfgeval zo geen ervaring hebt.

In de vorige eeuw pas is onder westerse invloed de zogenaamde weduwenverbranding in India afgeschaft - het afschuwelijke gebruik, dat een vrouw ook mee verbrand moest worden, als haar overleden man werd gecremeerd. Afschuwelijk en onmenselijk. Maar soms denk ik, wanneer ik verhalen van weduwen om me heen hoor: zijn wij menselijker?

Hoevelen van hen klagen er niet over, dat ze behalve die ene geliefde, ook zoveel vrienden en bekenden verloren hebben. En ieder weet, hoe gemakkelijk en snel dat gaat: eerst nog even een bezoekje; een man zegt tegen zijn vrouw: „ga jij maar, dat vindt ze vast wel goed, als jij alleen komt, als vrouwen praten jullie wat gemakkelijker”, maar hij heeft geen vriend meer om mee te praten en doet ook geen poging om vriend van een vriendin te zijn. Er zijn heel wat weduwen die verlangen naar een echtpáár op bezoek. En in plaats van - ja, o zo goedbedoeld, maar om er ziedend van te worden! - afgescheept te worden met: „kom maar bij ons, dan ben je niet zo alleen!” Onze verlegenheid met leegte en dood en rouw is vaak in de wortel door en door zondig-egocentrisch.

Mw. Kübier-Ross schreef haar veel gelezen en veel besproken boek: Lessen voor levenden. Gesprekken met stervenden, waarmee ze bedoelt te zeggen hoeveel levenden kunnen léren in hun omgang met stervenden. Met een variant zou je kunnen zeggen: Lessen voor „vrolijken” - gesprekken met rouwdragenden. Als we werkelijk willen luisteren, kunnen we veel leren van rouwenden, ook voor de situatie van rouw waarin we zelf eens kunnen (zullen) komen!

Heel gemakkelijk kan in onze houding tegenover wie rouw draagt, naar voren komen, dat we er zelf geen raad mee weten en dan eigenlijk dat besef verwoorden of anderszins uiten. We zien, zoals ik al opmerkte, de ander graag „flink”. We zeggen: „het leven gaat door, je moet weer verder”. Of proberen te troosten met te wijzen op het feit, dat de overledene toch „goed af” is, geborgen bij God. Maar de achtergeblevene is er soms nog niet aan toe om dat als echte troost te kunnen aanvaarden. We zijn vaak te snel met onze troost. Als bijvoorbeeld iemand herhaaldelijk zegt: „waarom.…?”, moeten we niet te goedkoop reageren met „je moet vragen: waartoe!”, want daar is de ander vaak nog helemaal niet aan toe!

Is eigenlijk onze houding niet vaak: „wees zo vriendelijk, rouwende, ons in onze gemoedsrust en „happy life” niet te storen met je verdriet, wanhoop, eenzaamheid, want wij kunnen dat niet aan”? In het contact met de rouwende is het grote probleem vaak niet de smart van de nabestaande, maar ònze verlegenheid. En daarom zijn vele uitingen pogingen tot zelf-bescherming tegen bedreigingen, die van de verdrietig-rouwende op ons leven uitgaan. Joke Forceville-van Rossum zegt in haar „dagboek van een rouwproces” Dagen van na-bestaan: „lk denk, dat ik alleen maar getroost word door degene, die samen met mij de loodzware last opneemt. Samen dragen, samen er in gaan staan. In de kern van de zaak toch: willen mee-lijden”.

Wie te maken krijgt met mensen in rouw bedenke, dat in de psalmen veel rouwkreten opklinken: „waarom……hebt Gij mij verlaten, verstoot Gij mij, slaapt Gij, Here?” Als iemand nog bezig is met „waarom…?” geve men daarvoor ruimte!

Men luistere hier scherp. Want sommigen blijven stéken in het rouwproces. Er is ook een egocentrisch rouwen. Het „waarom” kan het karakter aannemen van verbittering, die tot verharding leidt. Is men bereid - hoe moeilijk ook - gevormd te worden als een graankorrel, die in de aarde valt en sterft en zo vrucht draagt (Joh. 12)? Het kan goed zijn om iemand in rouw de vraag te stellen: „denkt u wel eens wat God u te zeggen kan hebben in dit verlies?” Als een open, eerlijke vraag: „ik weet dat ook niet en ik zoek niet naar een „verklaring”, maar wel naar een weg in wat je overkomen is en naar een nieuw perspectief”. Ik denk in dit verband aan het woord van Jezus tot zijn discipelen - Joh. 9 - naar aanleiding van de ontmoeting met de verlamde. Jezus wil niet de weg op van een voor het denken bevredigende verklaring, maar zegt: dit is geschied, opdat de werken Gods openbaar zouden worden. Bij een fixatie in het leed, een koesteren van gemis en verdriet, zal de „waartoe”-vraag, mits oprecht gesteld, wèl zin hebben om mèt de ander een weg te zoeken en te gaan naar een nieuw uitzicht, een nieuwe toekomst. Maar: moeilijk genoeg…!

Ruimte voor rouw

Graag wil ik daar nog wat concreter op ingaan. Er is terecht gezegd, dat een rouwproces vaak in dezelfde fasen verloopt als de fase, die een ongeneeslijk zieke moet afleggen naar het einde. Kübler-Ross ontdekte in nauwlettend luisteren naar mensen in hun laatste levensfase bepaalde perioden: eerst die van ontkenning, vervolgens van woede, ten derde van marchanderen, waarna een fase volgt van depressie, die bij goed verwer ken kan overgaan in aanvaarding. Wie goed luisterend pastorale zorg geeft, zal deze fasering vaak - het is overigens geen wetmatigheid! - ontdekken.

Welnu, een dergelijk proces voltrekt zich menigmaal ook in het leven van rouwenden. Vooral bij plotselinge verliezen is de schok zo hevig, dat de eerste reactie is: dit kan niet waar zijn. Of men raakt geisoleerd, geblokkeerd. We herkennen deze ontkenning ook in de schrik, die een vrouw kan hebben kort na het overlijden van haar man; ze hoort een portier van een auto dichtklappen en denkt: „daar is hij! o nee, natuurlijk niet, want hij is er immers niet meer.…”. Er volgt op deze eerste ervaringen vaak een periode van prikkelbaarheid, rusteloosheid, opstandigheid: waaraan heb ik dat verdiend? waarom móest dit nu? De dokter moet het soms ontgelden, familieleden, de pastor, God. Bekend zijn de verwijten tegen familie en vrienden: „jullie denken ook niet meer aan me”. Dat gaat soms fel toe. Het is moeilijk om als omgeving niet tot verdediging en verweer over te gaan, maar het over zich te laten komen, zoals God het over zich laat komen, wanneer psalmisten Hem soms afschreeuwen van de hemel. Het marchanderen kan zich vervolgens melden. Zelfverwijten: „als ik nu dat of dat gedaan had, dan was het wellicht zover niet gekomen. Ben ik wel goed genoeg voor hem/haar geweest?” Men fantaseert in zichzelf situaties, die het sterven hadden kunnen voorkomen. Tot niets meer helpt en het harde feit in al zijn rauwe realiteit doordringt en men depressief wordt, als in een moeras van wanhoop en verslagenheid valt.

Hoe ga je daar nu mee om als ouderling, als pastor? Ik geef één advies: ontneem niemand de gelegenheid om rouw te beleven en te uiten in al die verschillende stadia. Want de rouwende heeft het nodig zo het verdriet te verwerken. Wij hebben vaak de neiging om ertegenin te gaan, of in elk geval met „toch”-zinnetjes te gaan reageren: „maar je hebt toch nog je kinderen!” Of: „maar jullie zijn toch nog jong genoeg om weer een kind te krijgen!” Of: „maar zij is nu toch in de hemel! Vaak maken - hoe goed bedoeld ook - zulke zinnen nóg depressiever.

Ik denk, dat we in zulke rouwsituaties veel moeten denken aan de veelzeggendheid - in alle eenvoudigheid juist - van de namen van God. Bijvoorbeeld: Ik ben de HERE, Jahweh, dat wil zeggen: Ik ben (er). En Jezus, dat is: die ruimte maakt. Echte troost is: weten dat er iemand is die om je geeft. Juist omdat God HERE is, kan van Hem gezegd worden, dat Hij „meer dan een moeder troost”, nòg méér is dan wie zegt en toont: ik ben er. Let maar eens op: mensen zeggen van anderen, dat ze hen zo getroost hebben, juist wanneer die anderen er waren en standhielden en incasseerden wat de beproefden kwijt moesten aan verzet, boosheid, verwijten, enzovoort. Het is niet vreemd, dat zich hier en daar rouwgroepen vormden van mensen, die elkaar ’t leed vertellen en gehoor vinden. Wat zou dat juist in het kader van een christelijke gemeente, waarin immers de Ruimte-maker beleden wordt, goed kunnen functioneren.

Schuldgevoelens

Ik wil ook ingaan op veel voorkomende schuldgevoelens bij rouwdragenden. Ik denk bijvoorbeeld aan de opmerking, die je nogal eens hoort van een weduwe of weduwnaar: „ik was tijdens de begrafenis zo flink en nu - mijn geloof moest me toch tot steun zijn, maar ik heb er niets aan!” In het licht van wat we in de psalmen lezen, is het goed om tot mensen in zo’n rouwfase te zeggen: juist hij kon wel eens echt geloven, die het zichzelf durft toe te staan ook òngelovig te zijn. En: is het geloof iets, dat je zo maar ter beschikking hebt? Is uw levenssituatie niet zó grondig veranderd door dit verlies, dat het geen wonder is, dat u, die in heel ándere levensomstandigheden gewend was te leven en te geloven, voor deze nieuwe situatie niet toegerust blijkt en hiervoor opnieuw moet léren geloven? Je mág verdriet hebben; je mág het niet meer weten. Juist door dat toe te laten, komt er echt weer ruimte tot overgave en vertrouwen.

Ik denk ook aan het schuldgevoel, waarin sommigen zich het verwijt maken, dat ze te weinig verdriet en rouwgevoelens nebben. Ook dat komt voor. Vooral wanneer aan het verlies een langdurige ziekte van echtgenoot of kind is voorafgegaan. Het is begrijpelijk, dat het rouwproces dan sneller verloopt en minder diep. Het verdriet is immers al in belangrijke mate verwerkt.

Ik wijs nog op een derde uiting van zelfverwijt: het verschijnsel, dat de overlevende zichzelf verwijt een zeker gevoel van vrijheid te hebben, soms zelfs van opluchting en ruimte. „Maar dat mag toch niet?” Soms voegt zich bij dat schuldgevoel nog het verwijt, dat men van de omgéving bespeurt: „begrijp jij nou, dat zij zó snel over het verlies van haar man heen is? Het lijkt wel of ze hem helemaal niet mist!” Men voelt zich schuldig vanwege een zekere opfleuring en vanwege een gevoel van een herwonnen vrijheid. Het is een bekend verschijnsel: weduwen, die na de dood van hun man meer ontspannen zijn dan ooit.

Toch hoeft dat niet zo vreemd te zijn noch schuldig te maken. Vaak onbewust heeft de vrouw in de schaduw van haar man geleefd. Hij domineerde en had de leiding. Zij kreeg gewoon minder kansen zichzelf te ontplooien en zichzelf te zijn. Nu, na de dood van de man, blijkt de vrouw wel degelijk haar mogelijkheden te kunnen ontwikkelen. Maar het lijkt dan alsof ze niet of minder om hem geeft. In werkelijkheid kan het gevoel van eigenwaarde wel degelijk wettig zijn en juist helpen om in de nieuwe situatie zelfstandig verder te kunnen. We herkennen deze situatie ook in het verschijnsel, waarbij iedereen van de nabestaande dacht: hoe komt die er door! En dan blijkt opeens dat dat wel degelijk lukt. De vrouw bleek meer te kunnen dan ze in haar huwelijk kon (mocht?). Dat zelfde geldt soms ook van de man na de dood van zijn vrouw.

Om niet meer te noemen: het zelfverwijt te weinig liefde te hebben getoond. Of een snijdend scherp zelfverwijt - vaak bij plotselinge verliezen - kort voor de dood niet optimaal in de liefde te hebben geleefd. Of met kleine strubbelingetjes of spanningen - „jij bent ook alleen maar getrouwd met je werk; nu ga je al wéér voor je zaken op pad; ik kan mooi op huis en kinderen passen” - uit elkaar gegaan te zijn. En dan komt opeens het doodsbericht…… Ik geloof, dat wie hier hulp biedt, de situatie tot de volle

realiteit moet terugbrengen! Geen enkele verhouding in deze wereld is volmaakt, maar daarom kan ondanks rimpelingen in de vijver van de liefde, de onderstroom van de verbondenheid toch wel trouw en liefdevol geweest zijn. Is, omdat geen mens ooit optimaal kan liefhebben, het mindere en gebrekkige liefhebben dññrom reden tot zelfverwijt?

Literatuur

Natuurlijk is er veel meer te zeggen over rouwverwerking. Zijn er bijbelse wijzen van rouwverwerking? Ik denk van wel. Ik wijs op Abraham na de dood van Sara, op David, na de dood van een kind. Ik denk ook dat juist zij de pijn van de rouw kennen, - te vergelijken met iemand die pijn kan voelen aan een been dat afgezet is, pijn aan het niets, aan de leegte, aan wie er niet meer is - dat zij juist ons kunnen zeggen hoe onzegbaar heerlijk dat moet zijn, dat er eens „geen rouw” meer zal zijn.……

Ik zou ook nog kunnen wijzen op heel speciale rouw, vàn een kind of òm een kind. Of ook rouw vàn en òm een bejaarde. Te gemakkelijk denken we in dit laatste geval, dat die rouwverwerking toch wel minder pijnlijk is. Immers: oude mensen „moeten” toch sterven? Men vergete echter niet dat bij bewust oudworden de erváring met de ander al zo lang is geworden. En hij/zij is er nu na zoveel jaren, niet meer… Dàt geeft Pijn…!

Maar ik moet mij beperken.

Graag geef ik nog enige literatuur door:

H. Faber e.a., IMa bestaan, Over de psycho-hygiëne van de rouw. Nijkerk.

J. Forceville-van Rossum, Dagen van na-bestaan, Dagboek van een rouwproces. Baarn 1978.

Liliane Guidice, Zonder mijn man, Ervaringen van een weduwe. ’s-Gravenhage 1971.

P. Sporken, Heb jij aanvaard dat ik sterven moet? Stervenden en hun helpers. Baarn 1981.

Jörg Zink, Hoop die leven doet, Gedachten over de grenzen van het leven. Hilversum 1974.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

ROUWVERWERKING

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's