HET DIACONAAT VROEGER EN NU
Het diaconaat vroeger
In het begin van de 20e eeuw is het gekomen tot een herleving en herwaardering van het diaconaat. In 1912 werd een nieuwe armenwet uitgevaardigd, die tot 1 januari 1965 rechtskracht heeft bezeten. Nadrukkelijk werd daarin vastgelegd, dat bij de armenzorg de hulp die van kerkelijke of particuliere zijde werd geboden, steeds voorop moest gaan. De plaatselijke overheid mocht alleen dan hulp bieden als de kerkelijke en particuliere instanties die zich met de armenzorg bezighielden, dat om wat voor reden ook, niet konden of wilden doen.
De wet vroeg positieve zorg. Hulpverlening moest een opheffend karakter dragen. Als iemand zich om onderstand tot een overheidsinstantie wendde, moest hem eerst worden gevraagd of hij lid was van een kerk. Bleek dat het geval te zijn, dan mocht die instantie niet zonder meer steun verlenen. De hulpvragende persoon moest dan eerst verwezen worden naar de kerkelijke gemeenschap waartoe hij behoorde. Weigerde deze de nodige hulp te verschaffen, dan, maar ook niet eerder, mocht de burgerlijke armenzorg hulp verlenen.
Dit dwong de diaconieën zich te bezinnen op haar roeping. Deze bezinning heeft in onze kerken het roepingsbesef verlevendigd. De diaconie is kerkelijke dienst van barmhartigheid, in opdracht en in de naam van Jezus Christus.
De diakenen hebben de taak om iets te laten doorstralen van de liefdevolle zorg van Christus voor het leven der zijnen. Zij hebben zich het lot der behoeftigen aan te trekken en zo volledig mogelijk hulp te bieden.
Hierbij mag voor de rechten van betrokkenen worden opgekomen bij andere levensverbanden. Waar echter geen aanspraak op enige uitkering of voorziening op grond van bestaande algemene regelen ingevolge wet of maatregel van bestuur kan worden gemaakt, daar heeft de diaconie een eerste taak en daar mag zij zich niet onttrekken. Wegen en middelen moeten worden gezocht om in de bestaande behoeften te voorzien.
Het ideaal was alle ondersteuningsgevallen in de kring van de plaatselijke kerk voor rekening van de diaconie te nemen en desnoods een kas voor onderlinge bijstand in het leven te roepen, die het mogelijk maakte, dat diaconieën elkander konden helpen.
De praktijk dwong er echter langzamerhand toe een splitsing te maken tussen hetgeen strikt tot de taak van de diaconie behoorde en wat redelijkerwijs tot de taak van de overheid was te rekenen. Men onderscheidde daarbij armenzorg en sociale zorg. Armenzorg is individuele, persoonlijke, bijzondere zorg. Zij richt zich op het enkele geval, waarbij niet alleen financiële steun noodzakelijk is, maar ook geestelijke en morele steun. Hier heeft de diaconie een taak.
Sociale zorg geldt een bepaalde groep van personen, ten aanzien waarvan maatschappelijke organen of de overheid een taak hebben. Dit is dus meer algemene zorg, waarbij de factor geestelijke en morele zorg niet rechtstreeks in het geding is.
In de kring van ons diaconale conferentiewerk werden richtlijnen opgesteld, met het doel elementen aan te geven die in de ambtelijke praktijk niet verwaarloosd mochten worden, en tegelijk oog gaven voor het brede terrein van de diaconale praktijk. Het stuk wilde een stimulans zijn om het werk zo goed mogelijk te behartigen en tevens een dringend advies om steeds bepaalde lijnen te volgen. Anders gezegd: er werd gestreefd naar actuele positiebepaling, echter met behoud van een principiële basis.
De eerste vraag bij een zich voordoend geval was dus: heeft onze diaconie hier een taak? Uit een onderzoek bleek of hulp voor kortere of langere duur nodig was, financieel of materieel.
Er was soms een te enge opvatting van de diaconale taak. De diaconie had periodiek een aantal uitkeringen te doen. Dit ging vlot met het afleggen van een wekelijks of maandelijks bezoekje. Er was niet altijd goed contact. Geen vertrouwde sfeer, waarin niets werd achtergehouden en de diaken zich geven kon. Jammer, want het kwam erop aan de behoeftige leden met raad en daad terzijde te staan. Achtergronden moesten gekend worden, die een noodsituatie veroorzaakten. Met financiële steun alleen was men niet altijd gebaat. Ook geestelijke en morele steun was nodig. Samen moesten de moeilijkheden worden opgelost, zo nodig in samenwerking met de andere ambten.
Het diakenambt is een geestelijk ambt, evenals dat van dienaar des Woords en ouderling. Het gevaar dreigde de financiële steun als het grote doel te zien.
Diaconieën hebben ook een preventieve taak. Maatregelen zijn nodig, die kunnen leiden tot het voorkomen van armoede of nood. Er zijn uiterst moeilijke gevallen.
Van vroeger kan m.i. gezegd worden, dat heel wat diaconieën alles gedaan hebben om het ambtelijk ideaal te verwezenlijken. Sprekende voorbeelden zijn er geweest van echt liefdebetoon en barmhartigheidswerk. Andere diaconieën volstonden echter met het doen van wat het meest voor de hand lag, om het andere over te laten voor de overheid. Meerdere ambtsdragers vonden dat de instandhouding van het kerkelijk leven eigenlijk alles opeiste. Daarnaast bleven h.i. voor het diaconaat weinig mogelijkheden over. Een principiële opvatting van het diaconaat werd door hen als een niet te verwezenlijken ideaal gezien. Dat is de oude instelling, waarbij het diaconaat er wel is, maar niet functioneert zoals het moet.
Het diaconaat nu
Sinds de invoering van de Algemene Bijstandswet is alles radicaal veranderd. Volgens deze wet kreeg een behoeftige het recht om de overheid te vragen en van haar te ontvangen wat voor het levensonderhoud van hem, en eventueel van zijn gezin, noodzakelijk was. Of de steunvragende lid van een kerk was of niet, speelde geen enkele rol meer. Men vond het onjuist uit te gaan van de prioriteit van de kerk ten aanzien van de hulpverlening aan behoeftigen. De kerk mag extra steun verlenen, zij het niet al te royaal. Van de materiële bijstand scheidde men sterk de niet-materiële dienstverlening. Onder de armenwet 1912 waren die beide nauw met elkaar verbonden. De niet-materiële hulp was praktisch altijd dienstverlening uitgaande van het maatschappelijk werk.
Door de sociale voorzieningen van deze tijd en door aanmerkelijke verbetering in de economische verhoudingen zijn naar het oordeel van de meesten de problemen grotendeels weggenomen. Dat wil niet zeggen dat het diaconaat als ambtelijke dienst der barmhartigheid van de kerk is uitgeschakeld. Het diaconaat is een op het leven ingestelde dienst en moet zijn greep op het leven hebben. Daarvoor moet het zich richten op de kenmerkende noden en behoeften van deze tijd.
Nieuwe taken zijn ontdekt en de preventie kreeg een belangrijke plaats bij de diaconale hulp. Veel noden die vroeger niet als zodanig werden onderkend, krijgen thans meer aandacht. Ik denk aan maatschappelijk werk, gezinsverzorging, kinderbescherming, bejaardenzorg, recreatie, steunverlening aan allerlei instellingen, werelddiaconaat.
De eigen rechtstreekse taak is te blijven omzien naar mensen in nood. Daar gaat het om en daar moeten al onze activiteiten mee in verband staan. Onze wereld is ingewikkeld geworden. Hierdoor ontstaat het gevaar, dat wij de mens in nood uit het oog verliezen. Het werk van de diakenen dreigt dan op te gaan in alle mogelijke organisatorische en bestuurlijke taken.
Geholpen moet worden in financiële moeilijkheden. Er blijven steeds gevallen, waarin de diakenen financiële steun moeten geven. Indien nodig moet een aanvullende uitkering gegeven worden. Er zijn bijzondere situaties waaraan wij niet voorbij kunnen gaan. Of men daar voldoende oog voor heeft, kan ik niet zeggen. Feit is, dat men praktisch overal „de inzameling van gelden en goederen ter voorziening in de nood van de behoeftigen” (art. 25 K.O.) is gaan beperken. Dat zegt dat men de diaconale taak beperkt ziet. Voorheen was de opzet in elke dienst voor de diaconie te collecteren. Nu is het veelal eenmaal per maand. Evengoed deed men voorheen in speciale gevallen vrijmoedig een extra beroep op de gemeente. En niet tevergeefs.
Laat men niet afwachten wat op de diaconie afkomt, maar zelf op weg gaan. Zo moet men bedacht zijn op mensen in de gemeente, die dreigen te vereenzamen. Bejaarden. Gehandicapten en hun verzorgersters. Gezinnen waarvan iemand in de gevangenis is of in een inrichting. Chronische zieken. Middenstanders, die het in zaken erg tegenloopt. Zo nodig moeten de diakenen deskundigen te hulp roepen, b.v. een maatschappelijk werk(st)er. Deze weet meestal weer anderen in te schakelen.
In tal van plaatsen is men begonnen de diaken in zijn wijk de leden van de gemeente te laten bezoeken. Dat is geen gemakkelijk werk. Het moet biddend worden voorbereid. Laat men meteen zeggen waarvoor men komt. Dat moet namelijk geen vraag zijn en blijven. De diaken moet naast de mensen staan en goed kunnen luisteren. Blij zijn met de blijden en wenen met de wenenden. Er moet worden samengewerkt met de andere ambtsdragers.
Ook heeft men in onze tijd begrepen, dat er meer openheid moet zijn naar de kant van de gemeente. Denk aan voorlichting via wijkavonden en gemeentekringen. En zeker ook via de kerkelijke pers.
Er moet gewerkt worden aan een levende gemeenschap, waarbij men oog heeft voor elkaar. Er is echte behoefte aan dienstbetoon. Onderlinge hulp, het bezoeken van bejaarden en chronisch zieken, het opvangen van nieuwe leden, vervoersdienst, oppasdienst, zusterhulp, vrijwilligerswerk voor allerlei vormen van maatschappelijk werk.
Van overheidswege wordt dat vrijwilligerswerk graag aanbevolen, nu door bezuiniging het niet meer zo royaal kan. Het diaconaat heeft in zekere zin geen grenzen. Er moeten niet te weinig diakenen zijn. De diaconie die roeping en praktijk kent, behoeft niet naar werk te zoeken.
Het diaconaat vroeger en nu
Of wij nu verder zijn dan vroeger, vind ik moeilijk te beoordelen. Misschien wel naar de gemeente toe, zodat zij meer diaconaal denkt en dient. Laat men zich vooral richten op de levende gemeenschap in Christus, die bereid doet zijn tot offeren voor de ander in nood. De Heere zegt: Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo, want dat is de wet en de profeten (Mattheüs 7 : 12).
Nu met deputaten, classicale commissies en correspondenten, classicale vergaderingen, een diaconaal handboek en wat al niet meer, zij het diaconaat te meer dienstbaar tot eer van de Heere en de komst van Zijn rijk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1987
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1987
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's