Naar een christelijke ascese?
De kerkeraad van Groningen belegt eenmaal in de drie of vier jaar een bezinnings-ontmoetingsdag voor de ambtsdragers van de gemeente en hun vrouwen. In november van het afgelopen jaar waren we met z’n allen, bijna honderd mannen en vrouwen, in Norg bijeen waar wij samen in een goede, stimulerende ontmoeting bezig zijn geweest. En we hebben er bijna allemaal erg van genoten.
Op de eerstvolgende kerkeraadsvergadering lag een brief waarin aan ons als kerkeraad enkele zeer kritische vragen werden gesteld over deze dag. In noem u er een paar: waarom kwam de kerkeraad bijeen in een gebouw buiten de stad, terwijl we twee kerkgebouwen hebben die die dag leegstonden? Waarom ging u met zoveel auto’s naar Norg? Is dat geen verkwisting en tasten we daarmee niet het milieu aan? Waarom werd er die dag een verzorgde broodmaaltijd gegeven en nam niet ieder zelf een lunchpakket mee? Zou er daardoor niet geld zijn overgebleven voor andere, belangrijker doeleinden?
De kerkeraad van Groningen kreeg door deze brief wel heel concreet te maken met de vragen waar wij vandaag mee bezig zijn. Mij is gevraagd om in twintig minuten iets te zeggen over wat de Bijbel zegt over het omgaan met bezit en om aan te geven wat de taak van de kerk is. U begrijpt in ieder geval dat dit niet uitgebreid kan, maar mij is gevraagd om na het referaat van prof. Goudzwaard enkele lijnen te trekken.
Wanneer wij ons met elkaar willen bezinnen over onze opdracht in deze wereld, dan zullen we elkaar steeds opnieuw de vraag moeten stellen: hoe hebben wij eigenlijk de wereld te beoordelen? Wat was en wat is Gods bedoeling met deze wereld? Wanneer je in de Bijbel in het scheppingsverhaal leest dat God na elke scheppingsdag Zijn werk bekijkt, dan lees je telkens weer: en „zie, het was goed”. God schiep deze wereld als Zijn wereld en Hij schiep die wereld als een wereld in volstrekte harmonie. Van die harmonie vind je nu niet veel meer terug, maar zo was en zo is het Gods bedoeling niet. In Jesaja 45 :18 zegt de Here: „zo zegt de Here, die deze aarde geformeerd en haar gemaakt heeft. Hij heeft haar gegrondvest. Niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd”. In heel de Bijbel lees je dat de Here God ook na de zondeval Zijn handen niet van deze wereld heeft afgetrokken. Hij laat nog Zijn eigendomsrecht gelden over deze aarde. Hij eist deze aarde geheel voor Zich op. In Psalm 24 bezingt David het zo: „des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen”. Dat deze wereld Gods wereld is, dat betekent voor ons concreet dat we deze wereld niet mogen afschrijven als God haar niet afschrijft, en dat wij deze aarde ook niet mogen beschouwen als onze wereld waarmee wij maar kunnen doen wat we willen. Dat is pure diefstal. We eigenen ons dan Gods bezit toe. In de Israelitische wetgeving werd die gedachte heel duidelijk uitgewerkt: dat het eigendom heilig is, omdat het Gods eigendom is. Ik noem in dit verband bijvoorbeeld de instelling van de tienden en de roeping om al het eerstgeborene te lossen. Deze wetten bedoelden niet alleen te voorzien in het onderhoud van de priesters, maar deze wetten wilden vooral duidelijk maken dat alles wat de Israëliet bezat, ten diepste niet van hem was, maar eigendom van de Here, zijn God, waar hij met vreugde en verantwoordelijkheid mee om moest gaan. Heel duidelijk spreekt de Here dit ook uit ten opzichte van het bezit van het land. In Leviticus 25 : 23 wordt met betrekking tot het land Kanaän uitgesproken dat het van de Here is. Hij beslist aan wie het wordt toevertrouwd. Eigendom is geen recht dat de mens van nature bezit, maar het is een door God verleend recht. Wat wij bezitten is ons toevertrouwd, om het te beheren in verantwoordelijkheid jegens God en de naaste. Op grond van deze bijbelse gegevens spreek ik dan ook liever niet van ascese - ik hoef niet te herhalen wat prof. Goudzwaard heeft gezegd - maar veel liever, hoewel dat ook een geijkt woord dreigt te worden, van rentmeesterschap. Ascese legt zo gemakkelijk de nadruk op wereldmijding, maar rentmeesterschap betekent dat we zorg dragen voor deze wereld als het bezit van een ander, als het bezit van de Ander.
Wanneer we het vandaag over omgang met geld en bezit hebben, dan is het denk ik, vooral als het woord ascese valt, goed om elkaar erop te wijzen dat de Bijbel rijkdom en bezit op zichzelf niet veroordeelt. De aartsvaders, Job, Arnos bijvoorbeeld waren vermogende mensen, en dat wordt niet negatief beoordeeld. In de Bijbel wordt rijkdom als een zegen van God gezien. Maar tegelijk als een opdracht om de naaste te dienen.
Dat wordt bijvoorbeeld uitgewerkt in de wetten inzake het sabbatsjaar, het jubeljaar, en het verbod om bij leningen rente te berekenen. In het sabbatsjaar, één keer in de zeven jaar, moest alle land braak liggen en de toevallige opbrengst werd onder de armen verdeeld. Alle schulden werden kwijtgescholden en alle slaven vrijgelaten. Het jubeljaar, dat eens in de 49 jaar gevierd werd, was nog radicaler. Alle bezittingen vielen dan namelijk weer terug aan de vroegere eigenaars of hun erfgenamen. Nu wordt vaak gezegd dat deze wetten in Israël eigenlijk nooit hebben gewerkt en dat het niet meer is geweest dan een dode letter, en dat wij er daarom vandaag ook niets aan hebben. Maar ik wil vanmorgen zeggen dat de schuld daarvan niet moet worden gezocht in de wetten, maar in het volk dat niet wilde luisteren naar Gods regels en niet wilde leven in het verbond met God. Dat zie je heel duidelijk bij de profeten die hevig protesteren tegen sociaal onrecht en als oorzaak geven die profeten steeds opnieuw aan dat het volk ontrouw was aan de God van het verbond en dat zij Zijn geboden met voeten traden. De profeten waren heel concreet in het aanwijzen van zonden op sociaal terrein waar de armen de dupe van werden. Ze deden dat, aldus de profeten, omdat ze verkeerd omgingen met wat ze als rentmeester van God in beheer hadden gekregen.
In het Nieuwe Testament laat Jezus ons ten volle Gods bedoelingen zien inzake dienst en rentmeesterschap. Jezus wijst bepaald niet de weg van de ascese. Jezus was ook stellig zelf geen asceet. Jezus kon genieten van de gaven van God. Hij bezocht een bruiloft. Hij at met de welgestelden. Bezit veroordeelde Hij niet. Enkelen van zijn discipelen bezaten huizen. Maar Jezus heeft wèl gewezen op de grote gevaren van het rijkzijn. Rijkdom en jagen naar bezit maakt een mens gemakkelijker doof voor de stem van wet en profeten. Dat laat Jezus onder andere horen in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester. Prof. Goudzwaard vroeg me in een voorgesprek om daar vanmorgen wat van te zeggen. Daar kun je een apart verhaal over houden. Ik verwijs hem en u allen naar wat prof. Versteeg daarover schrijft in zijn boekje „Hoger onderwijs”. Laat ik er in het kort dit van mogen zeggen: die rentmeester uit dat verhaal van de Here Jezus had tegen de wet van Mozes in rente berekend over geleende goederen. En die rentmeester liet, toen hij wist dat hij ter verantwoording werd geroepen, de rente vallen. Wat die rentmeester dus deed was terugkeren tot de wet van Mozes en tot wat die wet gebood. Daar valt in die gelijkenis alle nadruk op en daarom wordt hij ook door zijn heer geprezen. Dat is nu wat de Bijbel met overleg, met wijsheid handelen noemt. Jezus sprak die gelijkenis met het oog op de Farizeeën, omdat ze geldzuchtig waren. Ze wekten de indruk godsdienstig te zijn, maar als het om hun geld ging namen ze het met de geboden niet zo nauw. In die gelijkenis laat Jezus zien wat God ons echt wil doen zijn: rentmeesters van Hem. Rentmeesters die niet eigenmachtig omgaan met wat God ons toevertrouwt, maar die naar Gods geboden God en de naaste willen dienen.
De gemeente van de Here Jezus Christus, waarvan we lezen in Handelingen 2 en 4, heeft in het beheer van de goederen willen leven uit de gezindheid van haar Heer en Heiland. Men zegt wel eens dat de eerste christenen de eerste communisten waren. Dat is een misverstand. Er waren in de christelijke gemeente wel degelijk rijke mensen. Alleen, ze wisten dat ze slechts rentmeesters waren van het bezit van God. Het is goed om te lezen wat er in Handelingen 4: 32 nu precies staat. Daar staat: „en ook niet een zeide dat iets van hetgeen hij bezat - hij bezat wel wat - z’n persoonlijk eigendom was, doch ze hadden alles gemeenschappelijk”. Het leven uit de Geest van Pinksteren leidt tot beoefening van de gemeenschap, waarin men zich samen verantwoordelijk moet weten voor elkaar en waarin de zorg voor de arme concrete gestalte krijgt. En dat vind je ook terug in de brieven van Paulus. Als leden van het lichaam van Christus zijn de gemeenteleden op elkaar aangewezen. Paulus veroordeelt heel scherp de toestand in de gemeente van Korinthe, waar een diepe kloof lag tussen rijken en armen, die zelfs aan het Avondmaal openbaar kwam (1 Kor. 11:17–34). In 2 Korinthe 8 en 9 laat Paulus zien, wanneer hij de gemeente oproept om te offeren, dat ons offeren voortvloeit - en dat vind ik een belangrijk gegeven, ook voor ons onderwerp - uit een dankbaar leven van Gods genade en dan verwijst Paulus naar het vrijwillige offer, de vrijwillige armoede van Christus. Dan worden we, denk ik, geen activisten met geitewollen sokken, maar dan laten we in ons leven zien dat we menen wat we zingen: „om dat te doen uit dankbaarheid”.
De kerk van de Reformatie heeft in haar belijdenis, bijvoorbeeld de Heidelberger Catechismus, Zondag 42, waar het gaat over het gebod: gij zult niet stelen, op grond van het Woord van God het zo beleden: „dieven zijn ook gierige mensen en verkwisters, en ook zij die het belang van hun naaste niet bevorderen”. Wij zeggen vaak: zij die hun naaste benadelen, dat zijn dieven. Onze belijdenis zegt, als we ons best niet doen om het geluk van de naaste te bevorderen, zijn we dieven, en dieven, zo zegt Zondag 42, zijn voor God ook zij die zich niet trouw inspannen om de behoeftigen te kunnen bijstaan. Verdienen en dienen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De Schrift wijst ons een totaal andere weg dan de twee grote politieke stromingen ons vandaag wijzen: het liberalisme en het socialisme. De Bijbel roept ons niet op tot ascese, tot een zich terugtrekken uit deze wereld. Integendeel, als christenen hebben we middenin deze wereld te leven. De Bijbel leert ons dienend om te gaan met Gods gave, als rentmeesters in deze wereld, opdat Gods aarde bewoonbaar is en bewoonbaar blijft, zolang die ons ter bewoning gegeven is. Dat betekent, heel concreet, dat ieder mens in deze wereld een eigen verantwoordelijkheid heeft. Als christenen dienen we te bevorderen dat de mens die eigen verantwoordelijkheid kan ontplooien. Daarvoor is nodig een goede, sociale wetgeving en een gezonde ontwikkelingssamenwerking. We zullen moeten blijven vechten tegen elk totalitair streven dat alle macht aan zich trekt, waarbij de eigen verantwoordelijkheid volkomen wordt uitgehold. Wat wij hier bezitten is ons toevertrouwd door de God van deze wereld, opdat wij het niet alleen voor onszelf aanwenden, maar om er God en naaste mee te dienen. Christen zijn in deze wereld vraagt elke keer opnieuw van ons dat we vooraan staan als het gaat om antwoorden en oplossingen te zoeken op vragen die in onze tijd op ons afkomen. Het is, meen ik, Martin Luther King geweest die eens gezegd heeft dat veel christenen meer lijken op een thermometer dan op een thermostaat. Het beeld is duidelijk. Een thermometer geeft de temperatuur aan. Verder gebeurt er niets. Een thermostaat reageert ook op die temperatuur. Als de kamertemperatuur te hoog of te laag is, dan gebeurt er wat. Een thermostaat legt zich niet bij het feit neer, maar verandert de te hoge of lage temperatuur. Welnu, de Here vraagt van ons dat we als een thermostaat reageren op de temperatuur van de samenleving.
Wat is nu de taak van de kerk in dit opzicht? Wat vraagt de Here van ons als ambtsdragers? Laat me daarover nog enkele korte opmerkingen mogen maken. We kunnen daar dan in de bespreking op terugkomen. Aan de kerk, dat is mijn eerste opmerking, is de opdracht gegeven om het Woord van God in deze wereld te verkondigen. En het Woord van God heeft niet alleen een boodschap voor het persoonlijk heil maar ook een boodschap voor ons samenleven in de maatschappij. De kerk moet laten zien dat het vandaag ook de moeite waard is om te leven naar Gods geboden. Dat het de samenleving ten goede komt wanneer het Evangelie zijn stempel zet op de maatschappij.
Een tweede opmerking: de kerk zal haar leden moeten stimuleren in de politiek actief te zijn. Zij zal in prediking, catechese en pastoraat aandacht moeten geven aan de vragen die vandaag aan de orde zijn, en die vragen zijn niet gering. De wereldproblemen zijn beslissend, ook voor ons christelijk handelen. Heel onze welvaart is gebaseerd op een onrechtvaardige verdeling van rijk en arm. Juist de kerk zal de norm van Gods Woord en geboden moeten aanleggen.
Een derde opmerking: de kerk zal zich moeten onthouden van concrete politieke uitspraken. Dat is niet de taak van de kerk, maar van de politiek. Maar christen-politici mogen van de kerk verwachten dat ze vanuit de kerk gevoed worden om als christen in de politiek werkzaam te zijn. En christen-politici moeten zich willen laten voeden vanuit de kerk. De kerk zal zelf, en daar heeft prof. Goudzwaard al wat van gezegd, in haar werk een voorbeeld moeten zijn. Ze dient ook in dat opzicht een stad op de berg te zijn. We zullen, denk ik, allemaal ernst moeten maken met de vragen die aan de kerk van Groningen zijn gesteld.
Bijvoorbeeld: gaan we in onze gebouwen zuinig om met energie? Ik weet een voorbeeld van een gemeente die na veel praten een nieuwe ketel heeft besteld van tienduizend gulden en na een jaar kwam het gemeentelijk energiebedrijf eens een nacontrole houden of er niet iets mis was gegaan met de opgave. Want die gemeente bleek in een jaar vijfduizend gulden bezuinigd te hebben, waardoor die ketel in twee jaar er weer uit was. In Duitsland - misschien hebt u dat bericht gelezen - hebben kritische meubelmakers teleurgesteld gereageerd op het besluit van hun kerk om biechtstoelen te maken van tropisch limbahout, want zo is de kerk, zeggen ze, betrokken bij de dood van het regenwoud. Terwijl de Bundesbahn geen tropisch hout meer gebruikt voor treinstellen, doet de kerk het wel alleen omdat ze het mooi vindt. Het is belangrijk dat we binnen de kerk weten waar we ook in onze gebouwen mee bezig zijn. Een vraag die we elkaar moeten stellen is: is het in onze tijd nog verantwoord, als het al ooit verantwoord is geweest, om peperdure kerkgebouwen te bouwen, terwijl het geld zoveel beter kan worden gebruikt? Kunnen we in ons kerkewerk niet bezuinigen op reiskosten, waarbij geld vrijkomt voor andere doeleinden en we meewerken aan het goed beheren van het milieu?
Vaak wordt gezegd: maar dat zet geen zoden aan de dijk in de grote wereldproblematiek. Dat is voor mij geen relevante vraag. De kerk zal, hoe klein ook, een voorbeeld, een teken van hoop mogen zijn.
Onze boodschap is alleen dan geloofwaardig als we zelf hebben geleerd binnen kerk en gemeente ernst te maken met de boodschap die we aan de wereld willen brengen. Daarom was ik blij dat de kerkeraad van Groningen, hoewel ik er bang voor was, niet lacherig heeft gereageerd op de brief die ze ontving, maar er werd een groep gevormd van mensen die zich nu samen gaan bezinnen rond de Schrift op de vragen rondom verantwoord meesterschap en aan wie gevraagd wordt om aan kerkeraad en commissie van beheer adviezen te geven in die zaken waar dat nodig is.
Ik wil besluiten met de vraag die velen stellen: wanneer wij nu zo sterk met het samenleven in deze wereld bezig zijn, zijn we dan niet gelijk - en ik denk dat heel wat mensen misschien daarom niet naar deze morgen gekomen zijn; het lijkt zo activistisch waarmee we bezig zijn - zijn we dan niet gelijk aan hen die denken dat het paradijs op aarde te verwezenlijken is? Wordt de kerk dan niet een actiegroep die alle heil van deze wereld en van de menselijke activiteit verwacht? En is het ook niet om moedeloos te worden om te zien hoe weinig de mens aan de problemen kan veranderen. Is het geen water naar de zee dragen? Daarop wil ik zeggen: de kerk moet inderdaad de grootste illusie aller tijden aan de kaak stellen, dat het Koninkrijk der hemelen tot stand zal komen als praktisch resultaat van ons handelen. De bijbel laat daarover geen misverstand bestaan. Het nieuw Jeruzalem zal uit de hemel neerdalen. Dat zal een goddelijk initiatief zijn. Maar dat betekent niet dat ons handelen hier en vandaag geen betekenis heeft. In het boek Openbaring lezen we dat in het nieuw Jeruzalem de eer en de heerlijkheid van de volken zal worden ingedragen. Luther moet hebben gezegd: als ik zou weten dat Jezus morgen terugkomt, dan ga ik vandaag nog m’n tuin harken, want die moet er netjes uitzien. Bijbels rentmeesterschap bevrijdt van een kramphouding, bijbels rentmeesterschap: dat is gehoorzaam aan Gods normen en richtlijnen in de kracht van Jezus uit dankbaarheid bezig zijn met deze aarde, die ons ter bewoning gegeven is totdat Hij komt. U in uw kleine hoekje en ik in het mijne.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1989
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1989
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's